Er stond een stevige zuidwesterstorm vandaag. De den in onze voortuin schudde ervan. In die den zat een ekster en je zag die ekster wankelen en wiebelen; je zag hem zijn best doen zijn evenwicht te bewaren, even een vleugel uitslaan als om zich vast te grijpen, en je zag hem telkens weer omver geblazen worden. Tot-ie uiteindelijk maar weg vloog.
Zojuist ook even in de Gagelpolder geweest. Indrukwekkend, op een bepaalde manier. De wind die zucht, die loeit, die steunt en kreunt en kraakt en piept. Een blauwe reiger vloog over, wankelend en wiebelend, graaiend bijna met die vleugels alsof-ie zich aan de wind wilde vastklampen, voortgeblazen, alle controle kwijt. Je zag hem haast denken ‘was ik maar nooit opgevlogen’. Hoe moest dat in godsnaam eindigen? Hoe moest-ie heelhuids weer aan de grond komen? Hij leek te proberen bij de bosrand neer te strijken maar vloog toch maar verder en kon nog maar net de graaiende takken ontwijken. Hoe het is afgelopen, is onbekend.
Alles om je heen beweegt op zo’n dag, en alles maakt geluid. Het is bijna oorverdovend, maar op een of andere manier is het tegelijk heel stil. Vogels krijg je niet te horen, en nauwelijks te zien. Hoewel: toch nog een grote zilverreiger over en zelfs een bokje dat vlak langs me heen wegvloog. Weggeblazen door de wind of, waarschijnlijker, opgejaagd door een hond aan de overkant van het plasje.
8 januari 2005
Meer uit het Utrechtse: Verscheidenheid.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten