maandag 28 oktober 2019

Lijster

Het was typisch zo’n gevalletje ‘wat moet ik hier nou weer mee’: ontdekking vrijdag op Vlieland van een bruine lijster, heel zeldzaam, pas de vierde ooit voor Nederland. Zou voor mij de eerste zijn maar ja, Vlieland. Op dat moment sowieso niet aan de orde en met OV en fiets eigenlijk niet te doen. Dus ik deed mijn uiterste best ‘m te negeren en er mijn wandeling met Harriët van Vlist naar Stolwijk niet door te laten bederven.
Weer thuis was het voorbij met negeren. Drie jaar geleden heb ik op een kille novemberdag urenlang rondgehangen in een buitenwijk van Groningen waar de vorige dag een bruine lijster gevonden was. Beest liet zich de hele dag niet zien. En werd later dood gevonden. Was misschien al dood toen wij daar in Groningen liepen te zoeken. Zou dus een fijne inhaler zijn: er moest actie ondernomen. En die actie resulteerde nog verrassend vlot in een lift.
Een Waddeneilandentwitch dus. Die zijn bijzonder. Omdat ze zo enorm veel om het lijf hebben: vroeg op, lange reis, beperkte tijd want op tijd de laatste boot weer terug. Meestal ben je langer onderweg dan op het eiland. Maar ook omdat het altijd iets magisch heeft om zomaar ineens op dat eiland te zijn, in een ander universum bijna terwijl thuis het dagelijks leven doorgaat (liefst vindt zo’n Waddeneilandentwitch plaats op een doordeweekse dag). Normaal moet je weken wachten voor het zover is. Instant-Waddeneilandengevoel.

Om zes uur op de fiets, om half zeven op de afgesproken plek, om half 9 in Harlingen en om half 11 op Vlieland. Tot zover ging alles goed. Nu was het aan de lijster, zeiden we tegen elkaar. Maar die was nou net de zwakke schakel: er was blijkbaar nog geen spoor van de vogel. Het bleef in elk geval angstvallig stil op de lijn. Op de boot geen enkel bericht en eenmaal op het eiland nog steeds niet: zag er niet goed uit. In het dorp dan maar even twee pestvogels opgestreken: leuke soort maar van een heel andere orde. En even buiten het dorp een mooie roodkeelpieper, af en toe even vrij zichtbaar en ook nog luid roepend over ons heen: nog leuker maar ook nog lang geen bruine lijster. En over die lijster intussen nog altijd geen nieuws. We begonnen ons langzamerhand bij de dip neer te leggen. Met weinig verwachting fietsten we naar de plek waar het gisteren allemaal had plaatsgevonden, een kilometer verderop in de zeereep, en bereidden ons voor op uren van tijdverspilling in de zeereep van Vlieland. Maar toen, toch nog, eindelijk de melding die we nauwelijks meer verwacht hadden: mogelijk zojuist gezien, invallend in een bosje op de zeereep. Nog even dat voorbehoud maar al gauw de bevestiging: vogel zat er nog!
Daarmee begon het lange wachten. Voor ons een mooi, van herfst doortrokken duinpannetje met koperwieken en kramsvogels, pimpelmezen, een paar kepen. Af en toe gaf een zwartkopje zich bloot en ergens daar beneden verscholen in het kreupelhout moest bruine lijster zitten, men wist het zeker, maar vooralsnog gaf hij geen krimp. Hield zich hardnekkig schuil. Een gierzwaluw zorgde voor afleiding. Gierzwaluw in oktober is altijd spannend want is vrij vaak een vale gierzwaluw, zeldzame dwaalgast uit zuid Europa. Dit bleek echter naar alle waarschijnlijkheid een gewone, zo bleek uit de foto’s op de cameraschermpjes ter plaatse. In oktober ook zeldzaam maar van april tot juli helemaal niet. Tijd om ons weer op de lijster te richten want die werd net op dat moment eindelijk weer gezien. Heel even. En even later nog een keer. Af en toe werd er geroepen: ‘nu in de duindoorn naast de kale vlier’, en ‘laag in de vogelkers, nu in de kale vlier’. Maar welke duindoorn? (‘Die met de besjes’ …) Welke vogelkers, welke kale vlier? Telkens was ik te laat, stond ik net verkeerde of kon ik de juiste plek niet vinden. En het werd weer stil. Een vogel vloog de bosjes uit. ‘Was hem niet’ werd er geroepen. Nog een vogel vloog de bosjes uit. ‘Was hem niet’. Maar toen er opnieuw een vogel over ons heen vloog: ‘dat was hem’! Men wist het zeker. Maar ja, wat heb je daaraan? Was nog steeds niks waard.
Kort daarop zag ik hem dan toch eindelijk twee-en-een-halve tel herkenbaar in een kaal struikje honderd meter verderop in de zeereep. Het was nog niet helemaal zoals ik hoopte, de fraaie foto’s van gisteren indachtig, maar als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat. Gisteren heeft ook lang niet iedereen hem zo mooi gezien als de foto’s suggereren, wist men mij te vertellen.
Later, na nog heel wat keren dat ik te laat was of op de verkeerde plek stond of naar het verkeerde struikje keek, later kreeg ik hem beter in beeld, diep verscholen maar redelijk vrij zichtbaar tussen de takken door van de meest nabije kale vlier. Terwijl sommige vogelaars nog steeds, en steeds geïrriteerder, vroegen waar ze toch kijken moesten. Ik kon ze niet helpen. Maar uiteindelijk zagen we hem allemaal langdurig prachtig zitten op een kaal takje achter de inmiddels overbekende vogelkers en schuin naast de duindoorn met de besjes. Ik had inmiddels door welke duindoorn daarmee bedoeld werd en dat hielp. Uiteindelijk kon iedereen volmaakt tevreden iets anders gaan doen.
Wij beloonden onszelf met een heerlijke rosse franjepoot, een knuffelvogel die zo dichtbij zat dat je bijna over hem heen keek. Had ons overigens nog heel wat bloed, zweet en tranen gekost want we moesten er een kleine zeven kilometer voor tegen windkracht 7 in fietsen. Terug naar het dorp was dan weer een feest: kostte nauwelijks een trap.

26 oktober 2019


Appendixje: het lijkt erop dat het toch een vale gierzwaluw is geweest, aldus enkele fraaie en verhelderende foto’s die van de vogel gemaakt zijn. (Pas op, dit wordt een wat technische uiteenzeting.) De discussie is nog niet helemaal uitgewoed en straks zal natuurlijk de CDNA haar oordeel vellen, maar er zijn wel goede argumenten voor, vind ik. Hoe donker de vogel ook in het veld overkwam, foto’s tonen toch echt een donkerbruine vogel met bleekbruine accenten. En hoeveel foto’s van ‘bewezen’ vale gierzwaluwen in Nederland heb ik niet gezien die ik zo donker, zelfs zwartachtig vond dat ik me afvroeg hoe ze daar nou toch een vale van gemaakt konden hebben? Probleem is wel dat al die prachtige foto’s toch vaak net een verschillende indruk wekken, maar de witte keel lijkt meestal toch wel wat groot voor een gewone gierzwaluw, voorhoofd en kop als geheel aan de lichte kant en daardoor het donkere oogmasker meestal best opvallend. De onderdelen zijn wel erg zwaar geschubd voor een gierzwaluw en de armpennen lijken bij onderaanzicht op sommige foto’s best licht en zelfs wat doorschijnend, bij bovenaanzicht vallen op vrijwel elke relevante foto de wat lichtere dekveren en donkerder armpennen op evenals de wat donkerder gekleurde rug en op sommige foto’s zien de twee buitenste handpennen er toch echt even lang uit. Allemaal goed voor vale. Maar zoals gezegd, op andere foto’s ziet het er allemaal een stuk minder duidelijk uit.
Een struikelblokje zijn de ondervleugeldekveren: de kleine donker en de grote licht, da’s nog oké, maar op diverse foto’s lijken de tussenliggende middelste dekveren aan de donkere kant. Als het goed is bij vale vrijwel zo licht als de grote. Maar als ik foto’s van gewone gierzwaluwen bekijk (ik heb er vele gecheckt), dan zie ik daar vrijwel steeds een uniform zwartachtig gebied van kleine en middelste dekveren en dat zie ik bij de Vlieland-vogel echt niet terug. Daar ogen bijna steeds de middelste dekveren wel degelijk wat lichter dan de kleine, ook al zijn ze donkerder dan de grote. En ik heb intussen ook heel wat foto’s van onbetwiste vale gierzwaluwen in Zuid Europa bekeken en daar valt het met dat keiharde ondervleugeldekveerkenmerk ook wel mee: op een flink deel van die foto’s zien de middelste dekveren er echt wel donkerder uit dan de grote. Kan dus allemaal best, denk ik.
Het laatste woord is er natuurlijk nog niet over gezegd maar als ik moest kiezen, zette ik mijn geld op vale. En dat zou een geweldige bonus zijn want pas mijn tweede ooit in Nederland.


Meer twitches: Kleine regenwulp 
Minder bruine lijster: Beijum

woensdag 23 oktober 2019

Maasvlakte deel tig

Wie echte natuur wil, mooie wilde, van die natuur die je aangrijpt, of die je tot rust brengt, of die je overweldigt, die moet niet naar de Maasvlakte. Van die natuur waarin je jezelf kunt verliezen en waarin je jezelf weer kunt terugvinden, de natuur van de natuurfilms, de natuur waar mensen aan denken als ze aan natuur denken, waar mensen heen willen om eens echt helemaal weg te zijn, op de Maasvlakte moet je daarvoor niet zijn. Op de Maasvlakte is slechts een troosteloze afspiegeling van natuur je deel. Je kunt het nauwelijks natuur noemen. Stoffige steppes afgewisseld met kale kades en uitgestrekte havens en doorsneden door smetteloze en meest verlaten stroken asfalt, in de verte hijskranen en olieraffinaderijen, altijd in de verte hijskranen en olieraffinaderijen. Een stekelig struikje hier, een scharminkelig bosje daar, en achter je een passerende goederentrein die het je minutenlang onmogelijk maakt om te horen of er misschien een ijsgors of een grote pieper overvliegt. Hoeveel dat er geweest zijn tijdens het passeren van zo’n trein, we zullen het nooit weten. Al geeft het gegeven dat we er niet een hoorden in de periodes dat er geen goederentrein passeerde, wel een hint.
Waarom dan toch naar de Maasvlakte? vraag je je natuurlijk af. Tsja, heel af en toe is daar een reden voor. Een reden genaamd provençaalse grasmus, in dit geval. Want zelf vind ik weliswaar nooit wat op de Maasvlakte, als ik er spontaan heen ga is het er altijd dodelijk saai, maar anderen vinden er wel af en toe iets. Zoals deze provençaalse grasmus: zeldzaam, en als je hem een beetje fatsoenlijk in beeld krijgt een mooi beestje. Maar zelf had ik hem al zo’n beetje afgeserveerd: te ver weg, totaal onbereikbaar met OV en fiets, en geen lifer. In zuid Europa zelfs al meermaals gezien dus waarom zou ik er moeite voor doen? Maar als er een auto rijdt en ik mee kan rijden, ja, dan is het toch wel weer een mooi beestje, en zeldzaam bovendien. Mijn tweede pas in Nederland.
Het zou niet makkelijk worden, meende ik uit diverse commentaren te kunnen afleiden. Uren zoeken, als het tegenzat, en daarna hooguit een korte flits. Maar het werd veel gemakkelijker, veel sneller en ook veel beter dan ik had durven hopen: bij aankomst stond er al een groepje vogelaars die hem blijkbaar al in beeld hadden, en al gauw zagen wij hem ook. De vogel vloog af en toe een stukje, was af en toe (soms half) verscholen in het dichte kreupelhout maar was soms ook even prachtig vrij zichtbaar. Mooi gezien door de telescoop ook: een mooie, karakteristieke vogel met bruinrode onderzijde en markante, lange staart.
Het prettige van dergelijk snel succes is ook altijd dat je daarna nog ruim de gelegenheid hebt om te genieten van de fraaie natuur die, in dit geval, de Maasvlakte in de aanbieding heeft. Half kale steppes, kale kades en uitgestrekte havens en in de verte hijskranen en olieraffinaderijen. Een licht absurdistische wereld waarin we nog fijn op zoek konden naar andere rariteiten. Vruchteloos, dat spreekt vanzelf, want ik vind nooit wat op de Maasvlakte.

20 oktober 2019


Meer urban birding: Sneek

woensdag 16 oktober 2019

Wijdewormer

Het werd dus, na lang wikken en wegen, Wijdewormer, midden in het Zaans polderland. Boemeltje vol met Japanse toeristen uit Amsterdam en vanaf Koog aan de Zaan het vouwfietsje naar Zuiderweg 45, halverwege Purmerend.
Gisteren was zo’n dag dat je als vogelaar even niet meer wist waar je het zoeken moest. Als je op zo’n dag in het hoofd van een vogelaar kunt kijken, althans eentje die graag af en toe een zeldzaamheidje meepikt, dan zie je chaos, dan zie je vertwijfeling, besluiteloosheid, en FOMO natuurlijk: Fear Of Missing Out. Angst vooral om de verkeerde keuze te maken. Want mirtezanger op Schier, tweede voor Nederland! Lifer uiteraard. Maar vangst, dus voorlopig niet telbaar en bovendien: zou-ie na loslaten nog worden teruggevonden? Vandaag sowieso niet meer haalbaar natuurlijk maar hoe zou het morgen zijn? Een bruine klauwier bij Keent zou dan wel alweer mijn derde zijn maar leek een veel veiliger optie. Intussen zat er natuurlijk ook nog die provençaalse grasmus op de Maasvlakte, maar die kon ik gemakkelijk terzijde schuiven: onbereikbaar en geen lifer. Mirtezanger bleek na loslaten nog geruime tijd in beeld: misschien toch morgen daarheen? Als-ie nou tenminste tijdig zou worden terug gemeld, maar dat zou wel teveel gevraagd zijn. Het zou nog spannend worden morgenochtend. Moest ik nou die wereldreis naar Schier ondernemen? Trein van 10 voor 9 (een vroegere mogelijkheid was er niet) betekende half 2 op het eiland en tenzij ik alles in een goed uur zou kunnen regelen (fiets huren, naar de plek, vogel vinden, terug fietsen, fiets weer inleveren), wat rijkelijk optimistisch was, niet voor ’s avonds 11 uur thuis. Zelfs als-ie tijdig werd teruggevonden, trok het me eigenlijk niet zo, eerlijk gezegd, dan misschien toch liever die klauwier. Maar kon ik wel zomaar een lifer laten lopen?
Toen de melding van een spannende spotvogel bij Wijdewormer, midden in het Zaans polderland. Die kon er ook nog wel bij. Discussie over de determinatie duurde gisteravond tot in de kleine uurtjes en bleef vooralsnog onbeslist, hoewel afwijkende spotvogel nog de beste papieren leek te hebben. Maar niemand had de vogel toen nog live gezien en toen die vanochtend werd teruggevonden, toonde die dat ene kenmerk dat vanaf die paar overigens erg fraaie foto’s niet zichtbaar was geweest: hij sloeg voortdurend met zijn staart. Exit spotvogel: dit was, zo hadden we inmiddels allemaal kunnen lezen in de geëigende leesstof, kenmerkend gedrag voor oostelijke vale spotvogel. Mega! Want nieuwe soort voor Nederland en dus voor iedereen nieuw op de Nederlandse lijst.
Het werd dus, na een korte overweging, Wijdewormer, midden in het Zaans polderland. Boemeltje vol met Japanse toeristen uit Amsterdam en vanaf Koog aan de Zaan het vouwfietsje naar Zuiderweg 45, halverwege Purmerend.

Tientallen vogelaars wezen me al van kilometers afstand de juiste boerderij, en daarna ook het juiste hoekje van de tuin. Een wilgenstruikje aan het water, een meidoorn die daar bovenuit stak, daarnaast een monumentale, bolvormige klimopstruik en er tussenin een esdoornstammetje, dat was naar verluidt het werkterrein van de vogel. En het duurde niet lang voordat ik hem daar voor de eerste keer in beeld kreeg, prachtig in de telescoop. En dat bevestigde wat de eerste foto’s al hadden laten zien: een best wel forse zanger (onder andere vergeleken met een tjiftjaf die ook af en toe door het beeld kroop) met forse snavel en forse kop en relatief lange, ver uitstekende staart. Grijsbruin van boven en vrijwel wit van onderen, zonder spoortje geel of groen in het verenkleed. Een knappe jongen die daar nog een Spotvogel van maakt. En hij sloeg inderdaad aanhoudend met zijn staart. Determinatie leek daarmee wel rond. Totdat ineens de optie grote vale spotvogel in de vijver werd gegooid, nog zeldzamer dan oostelijke want in tegenstelling tot die nog nooit in de ons omringende landen vastgesteld. Hadden we die mogelijkheid wel overwogen? Verschillende kenmerken leken eerder op die soort te wijzen dan op oostelijke.
Ik heb er ruim twee uur gestaan, misschien wel drie, en kreeg de vogel geregeld fraai in beeld. Perfecte twitch, helemaal gelukkig, alleen: wat was het nou? Langzaam kantelde de communis opinio naar grote vale. De relatief lange, ver voorbij de tertials uitstekende vleugelpunten (te lang voor oostelijke wellicht, maar te kort voor gewone spotvogel), de erg lang ogende staart die relatief ver voorbij de vleugelpunten stak, de lichte teugel (donker bij oostelijke), de net te ver achter het oog reikende oog- en wenkbrauwstreep (op sommige foto's, op andere leek nauwelijks sprake van een wenkbrauwstreep, verraderlijke dingen, wenkbrauwstrepen), allemaal zaken waar grote vale net iets beter op past. En dan was er nog het slaan van die staart: niet alleen op en neer, had men vastgesteld en is door filmpjes inmiddels ook bewezen, maar ook zijwaarts. Kenmerkend voor grote vale. Zo zijn er meer deels zeer technische details, de spatiering van de handpennen en de ligging van de tertials onder andere, die wijzen naar grote vale, al zijn er ook zaken die juist voor die soort niet zo goed lijken te kloppen. Nog niet iedereen is dan ook om. Zelfs een afwijkende, bleke gewone spotvogel is nog niet helemaal van de baan. Dus wie weet staan we straks toch met legen handen.(*) Maar dan heb ik er in ieder geval effectief mijn frustratie om het missen van mirtezanger mee bestreden. Het is hoe dan ook een gaaf beest, en een razend interessante determinatiediscussie die nog lang niet is afgerond. Wordt dus vervolgd.

13 oktober 2019


(* Al geloof ik daar niet in: uitzonderlijk laat in het jaar, uitzonderlijk bleke vogel, voor spotvogel uitzonderlijk korte handpenprojectie en uitzonderlijk lange staartprojectie, uitzonderlijk witte staartzijden en het voortdurend slaan met de staart kom ik in geen vogelgids tegen en zal dus ook wel niet heel gebruikelijk zijn. Zou afzonderlijk misschien allemaal nog net kunnen, maar samen net wat teveel uitzondering om nog in spotvogel te kunnen geloven.)


Meer: Lijster

vrijdag 11 oktober 2019

Dutchbirding op Texel

Natuurlijk ga je naar een Dutchbirdingweekend in de hoop op een paar smakelijke zeldzaamheden. Maar niet alleen. Want vogelen op Texel, dat is ook op de Waddendijk bij De Cocksdorp turen over het droogvallende wad, spiedend naar de kanoeten en de bonte strandlopers, de rosse grutto’s, de tureluurs en de wulpen, de pijlstaarten en die ene groenpootruiter en die ene drieteenstrandloper daartussen. Terwijl verderop de eerste groepjes rotganzen alweer zijn teruggekeerd uit het hoge noorden. Het is ook vanaf de zeereep zoeken naar zeevogels die over de golven jakkeren. Druk was het niet, de wind kwam uit oost dus met een paar roodkeelduikers, zeekoeten en jan van genten moesten we genoegen nemen. Het is ook in de bossen zoeken naar zeldzame amerikaanse dwaalgasten die natuurlijk helemaal niet te vinden waren want die zijn zeldzaam. Daarom zijn we er ook zo naar op zoek. Maar spannend is het wel want om elke bocht, bij elke boom denk je weer: hier gaat het gebeuren. En op een dag gaat het ook gebeuren. Maar niet vandaag, altijd weer niet vandaag.
En het is ‘bosjeskloppen’ (wees gerust, wij kloppen daarbij de bosjes niet echt) langs de Lange Dam en ook al leverde dat niet meer op dan een handvol roodborsttapuiten, het is hoe dan ook een spannende bezigheid want zie boven, en je weet nooit wat je tegenkomt in oktober aan de Lange Dam. Terwijl intussen de spreeuwen in golven laag over je heen wapperen, een paar buizerden hoog overdrijven en verder groepjes graspiepers, volop lijsters, sijzen, vinken en wat al niet en hoor: een ijsgors. Vogeltrek! Dat is bovenal oktober op Texel, of op welk Waddeneiland dan ook: het ondergaan van de vogeltrek. Het ondergaan van natuur in de meest ontembare vorm die je in Nederland nog kunt meemaken, natuur waar de mens nog geen vat op heeft, natuur die doet wat-ie wil. Wat een puinhoop we er ook van gemaakt hebben in die natuur, hoezeer we ook onze natuur, onze eigen leefomgeving verwoest hebben, bezig zijn het land stap voor stap tot een dorre woestijn te maken, in steriele en levenloze akkers om te vormen, de vogels trekken en zullen altijd blijven trekken. Ze waaien over ons heen en dalen neer in bosjes en duinpannen, langs kusten en in velden en in bosjes en duinpannen, langs kusten en in velden zien we de weerslag van die vogeltrek: de goudhaantjes die, soms tot op amper een meter afstand door het kreupelhout scharrelen, de kanoeten en de bontjes en de rosse grutto’s op het wad bij De Cocksdorp, de zwarte zee-eenden die in treintjes ver over zee snellen, de tientallen kokmeeuwen die zich over zee zuidwaarts bewegen en de paar jagers die zich daar af en toe tussen mengen: roofmeeuwen die alle andere zeevogels het leven zuur maken. Er waren overigens geen jagers voor nodig om die eenzame merel het leven zuur te maken die zwoegend over de golven probeerde het veilige Texel te bereiken. Het waren meeuwen die hem achterna zaten, die hem de pas afsneden en die hem keer op keer belaagden tot-ie uiteindelijk zichzelf terugvond in de snavel van een grote mantelmeeuw. En zijn trek ten einde was.

Met de vogeltrek komen ook de zeldzame vogels mee. Daar kun je de klok op gelijk zetten. Die zaten er ook wel, maar ze moesten wel eerst gevonden worden en daarna viel het ons aanvankelijk niet mee om die zeldzame vogels een beetje smakelijk in beeld te krijgen. Het was zwoegen en schrapen, aanvankelijk. Dat was wat mij betreft toch het thema van dit weekend: armzalige waarnemingen opwaarderen tot gave herinneringen. Die blauwvleugeltaling bijvoorbeeld, zeldzame dwaalgast uit Noord-Amerika (tenzij …, natuurlijk, een eend immers): een vrouwtje bivakkeerde al enkele dagen in het Grote Vlak, duinvlakte langs het Hoornderslag. We waren vrijdagmiddag al halverwege De Cocksdorp, waar we ons huisje hadden op de Krim, toen we werden teruggeroepen: vogel was teruggevonden. Ter plaatse helaas geen spoor meer. Krakeenden, slobeenden, smienten, maar blauwvleugeltaling was zojuist naar achteren gevlogen, wist men ons te vertellen, en was daarna niet meer tevoorschijn gekomen. We waren alweer halverwege De Cocksdorp toen we opnieuw werden teruggeroepen: vogel was toch weer in beeld. Dit keer wel gevonden: een nogal onopvallend eendje dat zich vooral onderscheidde door een klein wit vlekje aan de snavelbasis. Zomertaling, zou je zomaar kunnen denken, al was daarvoor de koptekening wat te weinig uitgesproken, maar dat is een wankele basis voor de determinatie van een dergelijke zeldzaamheid. Gelukkig had men de blauwe vleugel gezien waar de vogel zijn naam aan te danken heeft.
De volgende dag stonden we weer aan het Hoornderslag. Dit keer met zon en met prachtig licht van achteren, en dat maakt veel verschil. Wat echter vooral verschil maakte, was dat de vogel geruime tijd met de vleugels half geopend zat, waardoor prachtig zijn helderblauwe armvleugel zichtbaar was. Ja, dat maakte alle verschil!

Een soort die zeker de laatste jaren niet kan en niet mag ontbreken op een oktoberweekend op een Waddeneiland, is bladkoning. De afgelopen weken was deze voormalige zeldzaamheid nog tamelijk schaars maar juist de afgelopen dagen waren ze massaal gearriveerd. Toch kostte het ons veel moeite om een beetje fatsoenlijke blako te vinden. Onze eerste poging, vrijdagmiddag in een mooie boomgaard aan de rand van Den Burg, mislukte. Zaterdag in diezelfde boomgaard bij aankomst meteen horen roepen maar daarna was het schrapen: een roepje hier, een korte flits daar, terwijl vooral de sijzen, de zanglijsters en de koperwieken de show stalen. ’s Middags vonden we er zelf eentje naast de Plus in De Cocksdorp, die sporadisch riep en die ik één keer kort in beeld kreeg. Zondagochtend in de Tuintjes was het al niet anders: af en toe riep er eentje maar hij liet zich aan mij maar één keer kort zien. Hier waren het vooral de goudhaantjes die de show stalen: tot op een meter afstand scharrelden ze door het kreupelhout. Pas later die ochtend in Dorpzicht, klassieke plek daarvoor natuurlijk, lukte het er eentje enige tijd aardig in de kijker te krijgen.

Nog zoiets: roze spreeuw. Toen we zaterdagochtend na weer een oefening in geduld bij de vuurtoren eindelijk de juveniele vogel in beeld hadden die daar kort tevoren was gemeld, kort half vrij op een laag duintje, waren we er nog niet klaar mee. Voor Janneke en Martijn een lang verwachte nieuwe soort dus die was wel enige extra aandacht waard. Een halve dag later en diverse blako's, een flamingo en een blauwvleugeltaling verder liet de vogel zich op het renvogelveldje veel beter en veel langer zien. Echt genieten was het, wat roze spreeuw betreft, pas maandagochtend toen hij zich, terug bij de vuurtoren, minutenlang prachtig liet zien boven in een nabij struikje. En zo kwam het ook met deze potentiële soort van het weekend uiteindelijk helemaal goed.
Kwaliteit gaat voor kwantiteit, vind ik meestal, dus de ware soort van het weekend was voor ons natuurlijk die juveniele smelleken die zaterdag ineens open en bloot en op amper vijftig meter afstand tegenover de ingang van de Krim in een struikje een koperwiek uit elkaar zat te trekken. Een smelleken zoals je ze zelden ziet. Voor de koperwiek in kwestie was de trek voorgoed ten einde.
We hadden nog twee fraaie ijseendjes op de Waddenzee bij de IJzeren Kaap en twee dotjes van sneeuwgorzen aan de voet van de Waddendijk bij De Cocksdorp, maar de tweede prijs ging dit weekend naar de juveniele morinelplevier in een akker langs de hoofdweg op zondagmiddag. De akker was kaal en vlak, niets om je achter te verschuilen zoals morinellen zo graag doen, dus niets stond een heerlijke waarneming van een hele fijne soort in de weg.
Verder wandelden we door de duinen naar zee, spraken we over god en over de gruwelen van de natuur en wat het een met het ander te maken had, aten we onze stamppot tijdens het stamppotbuffet en faalden we zoals gebruikelijk bij de MyBiCo maar dat mocht de pret niet drukken. Het was, we zijn niet anders gewend, weer een heerlijk Dutchbirdingweekend geweest.

7 oktober 2019


Meer lezen? Dutchbirdingweekend 2020