dinsdag 23 februari 2021

Limburgse lente

Na sneeuw en ijs amper nog een week geleden, kon de tegenstelling nauwelijks groter zijn. Het was een heerlijke lentedag in ‘Klein Zuid Limburg’, het gebied rond Puth en Doenrade ten zuiden van Sittard. De hele dag zon, zowat 20 graden, bloeiende sneeuwklokjes, speenkruid en maagdenpalm, citroenvlinders die alweer door de bermen dartelen en zingende veldleeuweriken en geelgorzen. Gefietst door Limburgs heuvelland, samengebald tot zijn kern, zijn cliché bijna: glooiende velden, weelderige hellingbossen en holle weggetjes, sommige oude bekende, sommige nieuw voor me. De Hagendoornweg, vanaf het plateau bij Doenrade omlaag, is fantastisch. In een diepe vouw in de helling, omgeven door stokoud, door klimop overwoekerd geboomte hoog boven je, daal je af naar het laagland rond Oirsbeek. Ook de Wanenberg, met zijn afwisseling van steile bossen en golvende akkers, is prachtig. Blauwe kiekendieven boven het veld (allemaal vrouwtjes vandaag, maar ook die zijn fraai), riet- en geelgorzen overwinterend (mag je dat nog zo noemen op een dag als vandaag?) op en rond een paar verruigde akkers en uiteindelijk ook grauwe gors (het kostte wat tijd en moeite maar uiteindelijk had ik er een paar, waaronder eentje fraai in de scoop bovenin een pol), wat wil je nog meer?
Nou, kraanvogels dus. Want de kraanvogeltrek is een van de indrukwekkendste, een van de meest enerverende verschijnselen waar je als vogelaar getuige van kunt zijn. Als ze met honderdduizenden vanuit Spanje en Frankrijk naar het noordoosten trekken en daarbij met een beetje geluk nog net een stukje Nederland schampen en dan met tienduizenden over Limburg en Oost Brabant, over Twente en over de Achterhoek trekken, dan moet je daar als het effe kan bij zijn. Het duurt meestal maar een paar dagen en dan zijn ze alweer door. En met een beetje pech trekken ze zo oostelijk dat er zelfs in het uiterste oosten van Nederland maar weinig van te zien is. Maar nu was het weer zover, dit weekend was het raak. Gisteren op Waarneming.nl 1.653 meldingen van in totaal 409.317 vogels. Nou zaten daar natuurlijk enorm veel dubbeltellingen bij maar de 20.614 die er werden geteld vanaf de Karsstraat bij Wittem, geven een indruk van de massaliteit van het fenomeen. Ik was bang dat ik mijn kans gemist had want maar al te vaak zijn ze na een zo’n dag alweer op, maar op hoop van zegen vandaag toch maar naar Limburg gegaan.
Toen ik een paar uur lang aan de Wintrakerweg op het plateau had gestaan, op de plek van de grauwe gorzen (twee vliegen in één klap, hoopte ik), zag ik de bui al hangen. Ik had weliswaar ver in het zuidwesten één groep in lange slierten over de verre heuvels naar noord zien vliegen, maar met die ene verre groep was ik nauwelijks tevreden en verder urenlang niets dan blauwe lucht. Vergeefs speurde ik van horizon tot horizon. En als ik op Waarneming.nl keek, zag ik ook maar betrekkelijk weinig meldingen uit het zuiden van Zuid Limburg. Het meeste leek ten noorden van hier te vliegen en was dus alweer door. Ik maakte een ommetje langs Windraak, Doenrade en Oirsbeek, onder andere over die geweldige Hagendoornweg en was ook even in het bos op de Beukenberg, allemaal prachtig ontluikend Limburgs heuvelland onder een fijn lentezonnetje en ik had me al bijna verzoend met mijn bijna kraanvogelloze dagje Zuid Limburg toen ik zag dat er ten zuiden van hier toch weer nieuwe kraanvogels waren gezien. Nieuwe aanvoer? Terug aan de Wintrakerweg duurde het dit keer helemaal niet lang voor ik ze ook had. Alleen ook nu weer zo achterlijk ver weg: ver in het zuidoosten een groep naar noordoost, en kort daarop in diezelfde richting een enorme cirkelende groep die uiteindelijk ook doorging naar noordoost. Ook deze bleven dus onmogelijk ver weg, ternauwernood herkenbaar (maar wat hadden het anders kunnen zijn dezer dagen?) en onhoorbaar. Toch was het, hoe ver ook, geweldig om zo toch nog iets van de kraanvogeltrek mee te maken. Maar toen ontdekte ik een groep veel dichterbij, en in het zuidwesten bovendien: koersend naar noordoost zouden ze aardig mijn kant op moeten komen. En ik hoorde ze! Van ver klonk hun luide trompetteren en dat maakt alle verschil, want dat geluid is zo gaaf!
Inderdaad kwamen ze mijn kant op, en bovendien ontdekte ik er steeds meer. Eigenlijk waren het twee groepen, samen misschien wel 500 vogels, die, eerst de ene en daarna de andere voor me langs naar het noordoosten trok, luid trompetterend en prachtig in de telescoop. Een gebeurtenis waarbij je de rillingen over de rug lopen, waarbij je bijna smelt van gelukzaligheid. Ik zou graag willen uitleggen wat het toch is dat trekkende kraanvogels zo gaaf maakt. Iets over legers die door de hemel koersen, die als slagschepen in de ether drijven, dat ze zich bewegen in hun eigen wereld en los van ons armzalig bestaan hier beneden over ons heen naar verre verten gaan (al geldt dat natuurlijk voor alle trekvogels). Het is ontoereikend. Het kan nog niet een klein beetje weergeven van wat een zwerm trekkende kraanvogels met een vogelaar doet.
Terug op aarde zag ik op de terugweg in Sittard trouwens nog twee sperwers die samen achter een lijster aanzaten. Twee tegen één: niet eerlijk.

21 februari 2021


Meer Zuid Limburg: Limburg







maandag 15 februari 2021

Sneeuw en ijs

Het is winter in Nederland, het zal niemand zijn ontgaan. Sneeuw en ijs in overvloed. Je zou daar iets moois over willen schrijven, maar wat? Dat het prachtig is buiten, dat je je in een andere wereld waant, dat het is alsof je in een sprookje beland bent, of in een ver buitenland? Dat hebben er al zoveel gezegd. Dat we er zo aan toe zijn, in deze donkere tijden, dat we zo behoefte hebben aan iets leuks, aan een pleziertje? Dat we zo graag voor even al de grauwheid van corona willen kunnen vergeten? Dat roept iedereen dus wie ben ik om het tegen te spreken? En ze hebben gelijk natuurlijk, je ziet dat ook: iedereen is buiten, iedereen is op stap, de wereld is een soort openluchtkroeg, met de gelagkamer aan de plas of in het bos of op een bruggetje, uitzicht op bokje of krooneend, en je ontmoet er de leukste mensen.
Het is een cliché van schoonheid waar we ons in begeven, schoonheid die de menselijke smaak te boven gaat. Dat wit van horizon tot horizon, als een soort weerspiegeling van de oneindigheid, waarin af en toe een zwart bosje drijft. Een verre bosrand, subtiel wit getekend. Woorden als goddelijk en magisch komen in je op. Ook clichés natuurlijk, en volstrekt ontoereikend maar het trekt voortdurend. Telkens weer moet je naar buiten. Je verzuimt je plichten, verzaakt je taken, want buiten moet je wezen. Zo veel mogelijk, zo lang mogelijk in die fantastische sprookjeswereld die de hevige sneeuwval van de afgelopen dagen teweeg heeft gebracht.
Vogels zijn in die context eigenlijk bijzaak. Hoewel: het strenge winterweer heeft veel moois in de aanbieding, vanuit het perspectief van de vogelaar. Vanuit het perspectief van de vogels overigens heeft het winterweer vooral nogal wat ellende in de aanbieding. Daar kun je je schuldig over voelen maar dat is in dit geval niet terecht. Dit is nou eens ellende waar de mens niets mee van doen heeft. Hij komt of hij komt niet, zo’n vorstperiode, en of wij daar plezier aan beleven is daarop van geen enkele invloed. Sterker nog, we doen ons uiterste best om dit soort kou de komende 100 jaar te voorkomen, maar dat is helaas nog niet helemaal gelukt. Komt goed. Dus we kunnen onbekommerd genieten. Van de fraaie vluchten kleine zwanen die luid roepend door de blauwe lucht bewegen, op de vlucht voor vorst en sneeuw. Van een stel watersnippen die prachtig dichtbij lopen te foerageren in het besneeuwde weiland. Van een bokje dat, alle schuwheid afgelegd, op de oever van een sloot zit te wachten op het einde. Het einde van de vorst? Of het einde van alles? Nou ja, van zijn alles, laten we het niet dramatischer maken dan het is. Maar houdt afstand, laat hem met rust want hij kan zijn rust goed gebruiken en zo haalt hij misschien nog het einde van de vorst, daar op de oever van zijn sloot. Intussen genieten we van een waterral die zonder enige schroom rondscharrelt langs de waterkant. En van de houtsnippen die af en toe langs je heen vliegen, soms zo dichtbij dat je ze bijna uit de lucht zou kunnen plukken. Ik overdrijf natuurlijk maar het is houtsnippentijd, zoals altijd bij streng winterweer. Opeens komen ze dan uit hun schuilplaatsen tevoorschijn en gaan op zoek naar plekjes waar nog wel iets voor ze te halen valt. Een scheutje influx uit het noorden erbij en dan krijg je dit: overal worden ze gezien, soms in belachelijke aantallen en ik zie ook heel wat foto’s langskomen van houtsnippen in de sneeuw, houtsnippen aan de grond, foeragerend. Ik zag die foto’s met enige jaloezie want tot vandaag zag ik ze alleen nog maar vliegend, zij het sommige wel heel dichtbij en fraai in de kijker, maar vanmorgen had ik prijs: prachtige houtsnip scharrelend onder het struikgewas en af en toe prachtig vrij zichtbaar. Daarmee is deze winterperiode voor mij volmaakt. Het mag wel weer gaan dooien.

13 februari 2021


Meer uit het Utrechtse: De Utrechtse honderd soortendag