maandag 27 januari 2020

Drieluik

Stiekem had ik alweer zowat negen jaar geen amerikaanse smient gezien; ik had er sowieso maar twee op mijn lijst. Nou zegt dat ook iets over hoeveel waarde ik blijkbaar hecht aan amerikaanse smient, als je je best doet kun je er echt wel ieder jaar een zien, maar vandaag leek me een heel geschikte dag om er nog eens eentje aan mijn lijst toe te voegen. Ik had niks beters te doen, kun je ook zeggen. Dus de trein naar Zwolle genomen en van daar met de vouwfiets richting de oeverlanden langs de Overijsselse Vecht, een schattig soort mini-rivierenlandschap met dijken en uiterwaarden en de rivier die zich traag door oneindig laagland slingert, maar allemaal in het klein, als je het beziet vanuit het perspectief van Maas en Waal. Eenmaal ter plaatse echter geen spoor van amerikaanse smient. Waar hebben ze dat beest nou weer gelaten? vroeg ik me af. Een paar jaar terug had ik ook al mijn derde amerikaanse smient gedipt dus ik dacht, dat gaat me niet nog een keer gebeuren! Nou heb je daar als vogelaar niet altijd iets over te zeggen, maar dit keer kreeg ik mijn zin: uiteindelijk vond ik hem terug een paar plasjes verder, net wat dieper in de uiterwaard. Herkenbaar, tussen de smienten, maar daar was ook alles mee gezegd. Dat moest nog beter.
Nadat de boel was opgevlogen vonden we de vogel terug in het plasje vlak onder de dijk waar-ie de afgelopen weken meestal gezien was. Aanvankelijk moesten we genoegen nemen met af en toe een verre blik door de rietstengels heen, maar ineens zat-ie pal onder ons op amper tien meter uit de kant, helemaal vrij zichtbaar. Prachtig.
Missie volbracht, nog een halve dag te gaan. Wat te doen?

We (ja, inmiddels we, Toon was toevallig ook naar de smient komen kijken) besloten iets anders te proberen: terug naar Zwolle, de trein naar Meppel en van daar op de vouwfiets naar het Reestdal. Daar wachtte ons de pelikaan. Die wacht daar overigens al een paar maanden, ik was er in december ook al geweest dus heel dringend was het niet, maar hij maakte dit tweede bezoekje wel dubbel en dwars de moeite waard. Moesten we de vorige keer nog genoegen nemen met een meest ineengedoken vogel die in de laagte voor de helft of meer schuilging achter de glooiende ruggetjes die het verder bescheiden Reestdal had weten voort te brengen, nu kregen we een roze pelikaan in vol ornaat voorgeschoteld, die zich in al zijn glorie verhief, agressief de meest nabije ooievaars tegemoet trad en af en toe aan die machtige vleugels van hem een rondje over het dal vloog. Prachtige show.
Missie twee volbracht, nog een halve middag over. Wat te doen?

Ik zag een wat mij betreft unieke driedubbele treintwitch opdoemen. Trein terug naar Zwolle, van daar de intercity naar Deventer en het boemeltje naar Apeldoorn, waar zich op een ruig veldje naast het station nog steeds de plaatselijke kuifleeuwerik ophoudt. Net als die pelikaan een afgelikte boterham uit het vorige decennium, maar toch fijn om hem maar alvast aan de lijst van de jaren twintig toe te voegen want als ik dat nu niet doe is dat bepaald niet gegarandeerd. Voor wat het waard is natuurlijk. (Niets, uiteraard.) De vogel was gauw gevonden en liet zich weer prachtig en tot op slechts enkele meters afstand bezichtigen. Tot-ie om een uur of 4 opvloog, op een dak ging zitten en daarna op een onbewaakt ogenblik ineens verdwenen was. Verder tijdens mijn aanwezigheid niet meer teruggevonden. Naar bed?

26 januari 2020

maandag 20 januari 2020

Velduilen

Een leuke twitch die aanleiding is tot een mooi tochtje: dat is hoe ik het graag heb. De aanleiding was niet eens zo zeldzaam dit keer, staat in Waarneming.nl gekwalificeerd als slechts vrij algemeen, maar was wel zeer gewenst want vorig jaar gemist en sowieso een hele fijne soort: velduil. En het tochtje: vanuit Baarn langs de Eem naar Eemdijk en langs het Eemmeer naar Bunschoten-Spakenburg en verder en weer terug. Onderweg alvast, vanaf om en nabij Eemdijk, een zeearend ver weg vliegend naar west. Ook vanaf deze afstand een reus temidden van wat buizerden en meeuwen. Grappig was dat nog drie andere vogelaars de vogel vanuit verschillende locaties hebben waargenomen.
Op het Eemmeer brilduikers. Tamelijk veel brilduikers en daarbij twee alweer fanatiek baltsende mannetjes die duidelijk het voorjaar alweer in hun hoofd hadden. Gezien het overvloedige zonlicht dat op het water versplinterde, was dat wel begrijpelijk. Ook een enkele man grote zaagbek op het meer. En toen ineens: velduil. Vloog vlak langs ons heen over het water en verdween een paar honderd meter verderop in het riet. Ziezo, die was binnen.
Een klein half uur later even verderop langs het Eemmeer de tweede velduil van de dag. Deze maakte zichzelf onvergetelijk. In vederlichte cadans begaf-ie zich van hier naar daar naar weer ergens anders en weer terug, als aan de touwtjes van een marionettenpoppenspe­ler. Vloog rondjes boven het Eemmeer, boven de dijk, boven de polder en weer boven het Eemmeer (wat had-ie daar eigenlijk te zoeken? Drijfmuizen?), naderde af en toe tot amper tien meter afstand en leek me daarbij soms recht aan te kijken. Oh die ogen, wat hebben uilen toch een ogen, je zou op allemaal verliefd willen worden. Tenslotte streek-ie neer langs een soort van greppel op misschien 25 meter afstand en was daar korte tijd geweldig en helemaal vrij zichtbaar voor-ie zich drukte en vrijwel onzichtbaar was zoals velduilen zo knap vrijwel onzichtbaar kunnen zijn.
De derde velduil zag ik pas veel later, na mijn tochtje naar Bunschoten-Spakenburg en verder en weer terug. Dijk, polders, Eemmeer, rietlanden, torenhoge elektriciteitsmasten. Af en toe wat bosjes krullend boven de dijk. Het oude haventje van Bunschoten, of is het Spakenburg? Allemaal klassiek Hollands, oud (het haventje) zowel als hedendaags (de elektriciteitsmast en trouwens ook het woud van windmolens aan de overkant). In een stukje rietland met bos aan het Eemmeer een apart klinkend getik waarop ineens een cetti’s zanger een paar tellen lang vol in beeld. Hoe algemeen de soort ook langzamerhand aan het worden is, een dergelijke ontmoeting blijft in mijn ervaring toch behoorlijk zeldzaam. Uitgestrekte plasdras in Arkemheen met tussen de duizenden kieviten en smienten onder andere enkele kemphanen. En terug bij de velduilen: eentje zat er vrij ver maar door de telescoop toch aardig zichtbaar in het veld, vloog een stukje en zat daarna nog net iets beter zichtbaar in het veld. Onvergelijkbaar met die van vanmorgen maar zonder die zou ik met deze ook best tevreden zijn geweest.

19 januari 2020

woensdag 15 januari 2020

Jaarwisseling

Oud en nieuw op een Waddeneiland: een geweldig concept. Struinen over het eiland, weer en winter doorstaan, de rust en de stilte ondergaan omgeven door horizons van Waddendijk of duincontour en terugkeren in de knusheid van ons tijdelijke thuis waar het lekker warm is en de kerstboom brandt. (Dat wil zeggen: de lampjes, niet de kerstboom zelf natuurlijk. Dat was trouwens een kunstboom dus dat zou nog niet meevallen.) En intussen het jaar zijn werk laten doen, dan gaat het vanzelf over.
Thuis was in dit geval Landerum, op Terschelling ingeklemd tussen Midsland en Formerum. Vlak langs de hoofdweg dus de rust en de stilte van het eiland waren niet altijd gegarandeerd. Maar dat mocht de pret niet drukken.
Twee dagen stralend winterweer, helder, zonnig en lekker koud. Op maandag tijdens de overtocht en de eerste verkenningen van de Jumbo van Formerum. En op dinsdag tijdens mijn eerste echte tochtje over het eiland. De polders, het wad, de kwelders, ze lagen er stralend bij en het was er fijn kijken naar de kanoeten, de zilverplevieren en de rosse grutto’s, de duizenden brand- en rotganzen en nog veel meer. Tussen de ganzen nog hard gezocht naar afwijkende typjes, zoals dat gebruikelijk is op dit soort locaties in de winter, maar vergeefs, zoals dat meestal ook gebruikelijk is. Bij ‘De Plaat’, zoals de grote baai ten oosten van de veerhaven blijkt te heten, ging ik op zoek naar nog een allerlaatste nieuwe jaarsoort op deze laatste dag van het jaar. Met succes: twee roodhalsfuten dreven op de Waddenzee. Weliswaar tamelijk ver weg maar herkenbaar.
Tijdens de jaarwisseling was het grijs, al zag je dat toen niet meer zo goed, en mistig. En tamelijk rustig naar hedendaagse begrippen. Het deed me denken aan heel vroeger thuis, toen ik zo’n beetje voor het eerst mocht opblijven om het vuurwerk te kijken: hier een pijl, daar nog een en kijk, nog een, het kon niet op. Van het grotere vuurwerkgeweld, goed hoorbaar vanuit Midsland vlak om de hoek, was door de mist niets te zien.

Nieuwjaarsdag was grijs, af en toe miezerig en bijna mistig. Dat weerhield me er uiteraard niet van weer flink nieuwe jaarsoorten te gaan sprokkelen. Dat is mijn nieuwjaarstraditie. En ze vielen als rijpe appeltjes: de goudplevieren en de wulpen in de Terschellingerpolder, de bonte strandlopers en de kanoeten, zilverplevieren, rosse grutto’s enzovoort op het wad, mooie slechtvalk op een hekje. Wederom tussen de brand- en de rotganzen naar afwijkende typjes gezocht, en wederom vergeefs. Vijf kleine zwanen op de Plaat. Door het dorp, langs de Brandaris, stukje Noordvaarder en terug over de hoofdweg. En daar vond ik dan toch het afwijkende typje tussen de ganzen: een mooie zwarte rotgans, overigens lang niet zo zwart als zijn naam doet vermoeden, ging half schuil tussen de tientallen rotganzen om hem heen maar kwam af en toe even helemaal bloot.
Thuis de kerstboom, in de Koffiemolen van Formerum cranberrygebak met slagroom (vandaag het traditionele taartje, gisteren heb ik het cranberrykwarkgebak geprobeerd), en weer thuis bij de kerstboom Pandemic gespeeld.

Wat verder nog vermeld moet worden? Ik was nog niet aan zee geweest dus dat donderdagochtend even geprobeerd. Totaal foute wind (zuidwest en dat is hier aflandig) en nog maar net niet mistig, dus dat had niet vermeld hoeven worden. Door de duinen naar Oosterend en door de polder terug. Koude miezerwind tegen, weer diverse groepen ganzen vergeefs afgespeurd maar wel drie prachtige wilde zwanen op een ondergelopen duinvalleitje en thuis weer de warmte en de kerstboom. En vrijdag tenslotte, inmiddels zonder tijdelijk thuis, in afwachting van de boot terug in de regen door West gedwaald. Lang in een restaurant gezeten waar we weer een ander soort cranberrygebak hebben geproefd. We hebben er deze week vier op: twee in de Koffiemolen, een in de Rustende Jager en nu hier. Alle vier anders. Zelf nog op het kerkhofje geweest (nu pas mijn eerste koperwieken op het eiland) en in de druilregen door de Noordvaarder gelopen. Nat. Miezerig maar op een bepaalde manier onuitsprekelijk mooi. En vlakbij een kanoet, honderden bontjes en rosse grutto's, krooneend naast de veerhaven en toen moesten we het eiland alweer af.

3 januari 2020


Meer lezen: Ameland
















dinsdag 14 januari 2020

Van hot naar her

Het plan was vandaag maar eens die buidelmezen te doen bij Berkel en Rodenrijs. Fijne soort, buitenkansje. Maar toen er gisteren ineens een melding binnenkwam van een mogelijke siberische tjiftjaf langs de Kooidijk, moest het plan toch even worden aangepast. Want ja, zeker lokaal een hele leuke soort natuurlijk en bovendien alweer drie jaar geleden voor het laatst. Ontdekt door Pieter H en diens foto’s zagen er heel goed uit. Dus eerst maar even een flinke omweg gemaakt voor ik me naar het station begaf. Tijdje lopen zoeken in de koude ochtendwind, vergeefs, niks van belang kunnen vinden. Slechts koolmees, pimpelmees, roodborst en winterkoning, dat soort. Dus op naar het station dan maar. Ik kijk nog één keer naar het struikje waar op Waarneming de pointer staat en warempel (zoals dat soms gaat maar meestal niet): daar zat-ie! En jawel, zoals de foto’s eigenlijk al hadden laten zien: vogel uit het boekje. Zeer bleke tjiftjaf zonder enige groen- of geeltinten behalve wat dunne randjes langs de handpennen en de tertials; koud grijs van boven, vuilwit van onderen, vaag vleugelstreepje, bruinachtige oorstreek. Riep helaas niet, dat was het enige dat eraan ontbrak.

Dat was het voorafje. Daarna mijn oorspronkelijke plan uitgevoerd: naar het station, met de trein naar Zoetermeer en van daar met de vouwfiets richting Berkel en Rodenrijs gefietst. Aangekomen bij een watertje met riet- en lisdoddevelden erlangs, zag ik de mannen staan. Sommige stonden hier naar een lisdoddeveldje te turen, andere honderd meter verderop, een paar aan de overkant en weer andere stonden zich vooral met elkaar bezig te houden. Het was duidelijk: de vogels waren even niet in beeld. Dat werd wachten, beetje rondfietsen, hier naar een lisdoddeveldje turen, honderd meter verderop naar een lisdoddeveldje turen, aan de overkant naar een lisdoddeveldje turen en me een beetje met elkaar bezighouden. Getinkel van baardmannetjes en toen, het had nog amper een half uur geduurd: reuring aan de overkant. Mannen die stonden te turen, telelenzen gericht, andere die gehaast aan kwamen lopen en na enig zoeken: buidelmezen. Prachtig hoog in de lisdoddes, druk bezig de halmen uit te pluizen. Letterlijk. Uit het boekje. En wat een fijne knuffelbeertjes zijn het toch.
Let ook altijd op je medevogelaars als je op zoek bent naar een zeldzame vogel.
Nadeel is wel dat je elkaar daar bij die buidelmezen staat te verdringen. Vijftig man op een paar meter oever, loerend over elkaars schouder: niet iedereen is daar liefhebber van. Zelf vind ik die buidelmezen veel te leuk om het ervoor te laten. Ik zie die immers niet ieder jaar, mijn vorige waren alweer bijna vier jaar geleden. En daarbij: ik stoor me eerlijk gezegd nooit zo aan die drukte. Vind dat ergens ook wel een boeiend evenement. En als je er genoeg van hebt, dan ga je gewoon weer ergens anders heen. Ergens waar het minder druk is. Ergens waar je met een man of vijf (ja, man, alsmaar man, het zijn ook bijna alleen maar mannen) staat te kijken naar een kokardezaagbek. Ook een doodzonde, volgens de wat meer kritische vogelaar of vogelfotograaf maar toch: een fraai eendje. En zeldzaam, als-ie tenminste niet uit een kooitje komt. Volgens de wat meer kritische vogelaars komen natuurlijk zo’n beetje alle zeldzame eenden in Nederland uit een kooitje (waarom de minder zeldzame eigenlijk niet?) maar zelf denk ik dat juist een eend de overtocht van over de oceaan gemakkelijk moet kunnen volbrengen. Die kan immers onderweg even op het water uitrusten als-ie daar aan toe is. Dus als er verder niks op de vogel is aan te merken, ongeringd, geen vleugelbeschadigingen, geen verdacht gezelschap, niet al te tam, dan neem ik zo’n kokar toch graag serieus. En laat het verder aan de deskundigen over om hun oordeel te vellen. Het is hoe dan ook een prachtige vogel en na afloop was het prettig fietsen langs de Rottemeren terug naar Zoetermeer, met sibtjif, buidelmees en kokar op zak.

11 januari 2020









dinsdag 7 januari 2020

Delta

Veel, heel veel is te doen met openbaar vervoer en (al dan niet) fiets. Maar wat echt niet lukt zonder auto, is zo’n fijne dagtocht door de Delta. Stellendam, Goedereede, Brouwersdam, Prunje enzovoort. Echte helden doen dat nog wel per fiets, maar hoeveel tijd houd je dan over om te vogelen? En hoe krijg je je telescoop meegesleept? Dat is waarom ik de jaarlijkse excursie met vogelwacht Utrecht naar de Zeeuwse en Zuid Hollandse eilanden zo enorm waardeer en geen jaar zou willen missen. Vandaag was het weer zover. We hadden hem dit keer al in januari gepland. In andere jaren doen we hem altijd in februari en misschien is dat er de oorzaak van dat we ons vertrek net als andere jaren om 7 uur hadden gepland. In februari kan dat wel maar op 5 januari is het dan nog donker als je je eerste bestemming bereikt. Dus stonden we in het allereerste schemerlicht nabij Brielle te turen over de schemerige akkers, op zoek naar en hopelijk in afwachting van de plaatselijke grote trap. Het eerste, karige licht onthulde slechts hazen in het veld, een paar reeën en wat grauwe ganzen. Van de trap nog geen spoor. Maar toen, ineens, stond-ie daar.
Grote trap: normaal gesproken een magistrale soort, een mega van jewelste en reden tot feestelijkheden vergelijkbaar met die bij de kleine regenwulp vorige week. Maar deze had ik tot nu toe genegeerd. Afkomstig namelijk van een Oost-Duits herintroductieproject en uitgebroed in een broedmachine: dat maakt hem toch minder magisch. Komt niet in aanmerking voor goedkeuring door de CDNA en voelt ook niet zoals mijn eerste echte grote trap in Nederland voelen zou, maar toch een indrukwekkend beest. Toch een ‘must-see’, al blijft het nog dromen van mijn eerste wilde in Nederland.

De excursie van vandaag vond plaats onder een gelukkig gesternte, al ging dat gesternte meest schuil achter een dik wolkendek. Maar dat wolkendek kon niet voorkomen dat we de memorabele momenten, de topwaarnemingen aan elkaar regen. We gingen naar de Brielsegatdam en kopten daar bijna meteen de sneeuwgorzen binnen die zich ophielden op het groene strand langs de dam. We gingen naar de Brouwersdam en daar lag de zwarte zeekoet al voor ons klaar. Die was al enkele dagen spoorloos dus vanzelfsprekend was dat niet, maar vandaag liet-ie zich voortreffelijk bekijken in het Haventje Noord, aan het begin van de dam als je vanuit Zuid Holland komt. Verderop de gebruikelijke roodkeelduikers, kuifduikers en geoorde futen, de middelste zaagbekken, brilduikers, eiders en zwarte zee-eenden. Vogels die er altijd wel zitten maar die we rond Utrecht meestal moeten ontberen. En ik zie ze zo graag. Ook zaten er enkele ijseenden, vorige winter hier nog opvallend afwezig. En we vonden, hoewel met nogal wat moeite, de roodhalsfuut, een soort waarmee ik de laatste paar jaar sowieso erg veel moeite heb. Deze dook af en toe redelijk dichtbij voor ons op al was-ie meestal ook zo weer verdwenen.
Na de Brouwersdam schoten we door naar de Oosterscheldekering, waar we in de zogenaamde Mattenhaven ook al moeiteloos ijsduiker, parelduiker en kuifaalscholver opstreken. Op zeker moment gedrieën in één telescoopbeeld. Vooral kuifali was een bijzonder geval: prachtig in zomerkleed, zelfs met goed zichtbaar kuifje, wat je in Nederland maar zelden ziet.
Kleine alk op het Veerse Meer zorgde voor een kleine trendbreuk. Die kostte ons erg veel moeite. We stonden aan deze kant en we stonden aan de overkant en speurden het water af maar vonden slechts geoorde futen en een paar kuifduikers. En we stonden weer aan deze kant maar het verhaal bleef hetzelfde. We hadden het al bijna opgegeven toen-ie, zoals dat soms gaat maar meestal niet, toch werd teruggevonden, ver op het meer. Uiteindelijk kregen we hem toch nog aardig en goed herkenbaar in beeld, af en toe, als-ie niet verdwenen was achter de golfjes. Hij is ook zo klein.
We sloten af op Schouwen-Duiveland. Met ganzen in de polder Burgh- en Westland waaronder een paar kleine rietganzen en een gave zwarte rotgans. En met fraai namiddaglicht aan de Prunje waar duizenden goudplevieren het op de heupen hadden en zonder voor ons aanwijsbare reden telkens weer massaal opwolkten. Met ook nog kemphaan, kleine zilverreiger, een paar lepelaars en een groep kluten beëindigden we de Delta-excursie van 2020 in stijl en gingen gelukkig en blij weer naar huis.

5 januari 2020







Terugblik

Als ik aan het eind van het jaar terugkijk naar het afgelopen jaar, denk ik altijd aan de vogels. Dat mag wat eenzijdig zijn, maar het is altijd een feest. Hoe moeten we afgelopen jaar beoordelen? Als wisselvallig, lijkt me, al kijk ik daarbij alleen naar mijn eigen waarnemingen. Prachtige soorten gezien, ik noem een kalanderleeuwerik, een grijskopkievit, zelf ontdekte steppekiek op Texel, dwergaalscholver, fraaie zingende man cirlgors en natuurlijk die idiote papegaaiduiker in een vijver in Dordrecht. Maar ook prachtige soorten misgelopen, al heb ik daar geen actieve herinnering meer aan.
Exemplarisch voor dit jaar was misschien wel mijn weekje Estland met Birding Breaks. Vooropgesteld: een heel fijn weekje weer, diep in de binnenlanden van een nieuw, vreemd maar tegelijkertijd zo gewoon land. Maar niet alles liep naar wens, wat vogels betreft. Spechten werkten maar matig mee al was grijskop fraai. Uilen ook, aanvankelijk, maar uiteindelijk was er die bijna mythische ontmoeting met dwerguil. En stellers eiders waren geweldig, auerhoenen indrukwekkend, baltsende korhoenders prachtig en steenarend plotseling laag boven ons, de kroon op het werk. Met daarbij nog volop zeearenden en kraanvogels, en eland!: een heel fijn weekje.
Exemplarisch was misschien ook onze vakantie in Schotland. Een geweldige vakantie die ons alle aspecten toonde van een fantastisch land, maar de droomsoorten bleven uit. Al was ik best gelukkig met zwarte zeekoeten, noordse pijlstormvogels, een fraaie juveniele kleinste jager en, misschien wel de soort van de vakantie: misschien wel mijn eerste echt overtuigend wilde rotsduiven ooit.
De herfst maakte, als dat nog nodig was, alles goed! Vier lifers: bosgors, eindelijk bosgors; een spectaculaire grote vale spotvogel, nieuw voor Nederland; een heerlijke bruine lijster op een legendarische dag op Vlieland en op diezelfde dag op datzelfde eiland eindelijk mijn eerste officiële Nederlandse vale gierzwaluw. En drie ‘tweede keertjes’ waarvan twee duidelijke verbeterwaarnemingen: provençaalse grasmus op de Maasvlakte en struikrietzanger op Texel, en een die ook boeiend was: vrouwtje blauwvleugeltaling op Texel. Voeg daarbij onder andere kuifleeuwerik en roze pelikaan (de lijst is nog lang niet compleet) en het jaar was alweer bijna om. Een sensationele kleine regenwulp eind december, misschien wel de soort van het jaar al komen daar meer soorten voor in aanmerking, maakte het helemaal af.

In het Utrechtse e.o. waren onder andere een zelf ontdekte witoogeend, dwerggors, liefst twee orpheusspotvogels, roze spreeuw, pestvogels en natuurlijk weer enkele fraaie blako’s, dit keer in het Griftpark, het vermelden waard.
Verder blonk het jaar uit in ‘dubieuze’ soorten: de schildraaf die door noord Nederland zwierf is vrijwel zeker met de boot deze kant op gekomen, en de azuurmees in Bergen, vermoedelijk van een verre oostelijke ondersoort, kan vrijwel onmogelijk van wilde herkomst zijn geweest. De fraaie man carolinaeend op Texel past ook wel in dit rijtje, hoewel eerder in omgekeerde zin: waarom zou die niet wild zijn geweest?
Tenslotte blonk dit jaar uit in spectaculaire insecten. Liefst negen nieuwe vlindersoorten had ik, waaronder veld-, bos-, grote en kleine parelmoer en dambordje. En wat libellen betreft onder andere (weer!) zadellibel, zuidelijke keizerlibel en blauwe glazenmaker.

De jaren 10
En dan nog iets over het afgelopen decennium, de jaren 10. De jaren 10 waren toch vooral het decennium van de mega’s, de ‘onmogelijke’ soorten: langstaartklauwier, groene bijeneter, kroonboszanger, oosterse vorkstaartplevier, grote kanoet, grijskopkievit, kleine regenwulp. Mijn zeven zeldzaamste soorten ooit, allemaal in deze tien jaar. De jaren 10 waren dan ook de jaren van (alweer) verdere intensivering van het twitchen, de jaren waarin ik in elk geval als het maar enigszins mogelijk was op alles afging wat nieuw voor me was, en verder op nog veel meer. Dat het in de jaren 0 nog gebeurde dat ik haakbekken liet lopen omdat ik daarvoor echt niet naar een buitenwijk helemaal in Groningen ging: in de jaren 10 ondenkbaar. Het is dan ook niet vreemd dat mijn tienjarig soortenaantal in Nederland groeide van 354 (jaren 0) naar liefst 426 (jaren 10). Al had dat er natuurlijk ook mee te maken dat er steeds meer ontdekt wordt. Doordat we met veel meer mensen in het veld zijn, met veel meer kennis, betere apparatuur en snellere communicatie.
De jaren 10 waren ook het decennium van de buitenlandse (vogel)reizen. Natuurlijk, elke één a twee jaar maken we wel een buitenlandse reis, ook al voor 2010, maar in de jaren 10 maakte ik mijn eerste echte buitenlandse vogelreizen. De vogelaarsorgie naar Extremadura in 2018 en de iets bescheidener maar ook erg fijne reis naar Estland dit jaar. Voor herhaling vatbaar. En daarnaast was er natuurlijk de reis naar Kaapverdië in 2015, weliswaar geen echte vogelreis maar toch ook erg succesvol wat dat betreft.