woensdag 18 juli 2012

Huttentocht

Een huttentocht door de bergen van noord Italië: dichter bij waarlijk avontuur was ik nooit. We klommen van 1591 meter hoogte aan het beginpunt naar Rifugio Regina Elena op 1834 meter. Van daar omhoog naar Rifugio Remondino, op liefst 2430 meter! De volgende dag trokken we over de Colle de Brocan: 2892 meter, en daalden daarna af naar Rifugio Genova Figari op 2015 meter. De derde dag tenslotte keerden we terug naar meer menselijke hoogtes aan het Lago della Rovina op 1539 meter. En al die tijd begaven we ons langs steile rotsen en diepe kloven en waren soms letterlijk slechts enkele stappen verwijderd van een wisse dood.
Om ons heen bergen. Almaar een menigte van bergen als reusachtige gestalten met allemaal hun eigen gelaatstrekken, hun eigen karakters. Eerst torenden ze hoog boven ons uit. Later waren we bijna hun gelijken maar tenslotte torenden ze weer, zoals dat hoort, hoog boven ons uit. Daar voel ik me toch het meest bij thuis.

Het werd een tocht van een landschappelijke schoonheid die de menselijke smaak verre ontstijgt. Alleen het startpunt al: een spectaculair dal tussen hoge bergwanden en steile rotsen die ons het zicht benamen. Beneden stroomde een wilde beek en rondom bloeide een overvloed aan prachtige alpenbloemetjes. Wat vogels betreft was het op een kortsnavelboomkruiper na nog vrij alledaags. Vooral heel veel gierzwaluwen die boven ons rondzwermden. Dit moest hun natuurlijke habitat zijn: voordat mensen begonnen stenen gebouwen neer te zetten, konden ze alleen in de bergen terecht.
De eerste kilometers gingen maar heel geleidelijk omhoog. Het bergland rondom opende zich en bood zicht op hoge verten die bij het startpunt nog verscholen waren geweest. Beneden alpenmarmotten en gemzen: het was meteen bal. In Regina Helena namen we een eerste rustpauze, met fraai zicht op het dal beneden en de bergen boven. Daar, vlak onder de hoogste pieken, zagen we ook al de hut liggen waar we straks naartoe moesten. Ik schrok me dood: zo hoog!
Over een smal kronkelpad klommen we het dal uit. Soms tussen de rotsen door en langs steile dieptes. Soms over grazige bergweiden. Lange tijd vlogen de gierzwaluwen nog om ons heen maar uiteindelijk werden de rotsen steeds kaler, torenden de hoogste kliffen steeds minder hoog boven ons uit en bereikten me de eerste vermoedens van alpenkauwen. De gierzwaluwen bleven onder ons achter en na een laatste klauterpartij bereikten we op 2430 meter hoogte Rifugio Franco Remondino: einde van de eerste etappe.
Vanaf Remondino keken we terug op het dal, op de kloof, het pad en de bergen van vandaag. Diep onder ons was nog net de hut van vanmiddag zichtbaar.
En we keken vooruit naar de klim van morgen: een ijzingwekkend decor van steenslag, kale rots en sneeuwvelden aan de voet van de hoogste toppen. Ik zag het met enige onrust aan: met geen mogelijkheid kon ik een begaanbare route ontdekken. Geen pad, zelfs geen spoor: hoe verder?
Maar goed, dat waren zorgen voor morgen. Vandaag waren er alpenkauwen! Die lieten zich af en toe mooi dichtbij rond de hut zien, draaiend en wentelend op de valwinden rond de rotsen. Ook rotszwaluw, zwarte roodstaart, gemzen en enkele marmotten. Uit de diepte kwamen wolkenvelden omhoog die enige tijd de diepte aan het zicht onttrokken. De toppen rondom en tegenover ons bleven waar ze waren. De avond viel over het hooggebergte: het was waarlijk sprookjesachtig.

In de hut is het gezellig druk. Er zijn heel wat echte bergbeklimmers, met touwen en haken, die morgen blijkbaar de echte toppen gaan aanvallen. Ik mag tenminste hopen dat die touwen en haken niet bedoeld zijn voor het tochtje dat wij gepland hebben. Want wij hebben er geen. Het eten is voedzaam en de matrassen zijn heerlijk zacht, vergeleken met de matjes in onze tent beneden. Om 10 uur liggen we allemaal in bed.

De volgende ochtend keren de zorgen van gisteren terug: waar loopt in vredesnaam onze route?
Nog even uitstel: rond de hut scharrelt een alpenheggenmus! Het is pas mijn eerste ooit buiten Nederland, in zijn eigen habitat, en hij laat zich mooi van dichtbij zien. Dat geeft de burger moed. Maar dan moeten we er echt aan geloven. We klauteren omhoog over het gesteente, van merkteken naar merkteken. Onze zorgen reiken niet verder dan het volgende toefje verf op een rots. Een eerste wijze les in praktijk: stap voor stap, één ding tegelijk. We schuifelen over sneeuwvelden (heel voorzichtig; we zijn gewaarschuwd voor die sneeuwvelden: glij je uit, dan weet je niet waar je helemaal terechtkomt als je uitgegleden bent. Nou ja, het is ook weer geen Calgary-ijs, denk ik geruststellend, maar toch: heel voorzichtig, voetje voor voetje) en betreden een ijzige, roerloze, bijna levenloze wereld. Een wereld waarin de mens een misplaatst element is, waarin ik me niet welkom voel. Koude wind, doodse stilte, eindeloze uitzichten en achter ons de peilloze dieptes waar we vandaan komen.
En drie steenbokken! Echte steenbokken, met hun enorme horens! Gemzen hadden we al gezien, en marmotten, maar steenbokken! Dan heb je toch iets bereikt: de ware bewoners van dit hoogland.
Intussen blijkt alles wat zo onmogelijk leek, toch mogelijk: we bereiken de top van de pas, Colle de Brocan, 2892 meter! Een mijlpaal: wel (net) niet mijn hoogste plek ooit, maar wel mijn hoogste ooit op eigen kracht. Vanaf hier alleen nog maar omlaag, terug naar een wereld waarin de mens thuis is.
Maar hoe? Alweer die existentiële vraag. Voor ons een steile helling van stenen en keien en daarna een uitgestrekt sneeuwveld, veel groter dan we tot nu toe zijn overgestoken. Als je daarin wegzakt, waar kom je dan helemaal terecht? Ver in de diepte het meer en de hut waar we heen moeten. Daaromheen een nieuw dal en nieuwe bergen. Maar ik kan weer geen enkele begaanbare route daarheen ontdekken. Wegen en paden zijn er hier niet. Ze verwachten toch geen alpinistische toeren van ons?
Maar de gele markeringen wijzen opnieuw de weg. Opnieuw van steen naar steen, van merkteken naar merkteken, omlaag en dwars over de sneeuw heen. Soms is het even zoeken maar het blijkt opnieuw mogelijk. En zo blijkt vandaag alles mogelijk wat eerst onmogelijk leek. Laat dat dan de les zijn van deze driedaagse, dan is de tocht niet voor niets geweest. Bespaart ons in elk geval handenvol euro’s aan cursuskosten zelfontplooiing of persoonlijke effectiviteit in de geitenwollensokkensector en da’s mooi meegenomen.

Van een ijzige wereld van steen en ijs dalen we stukje bij beetje af naar een wereld van groen en bloemenweelde. Veel geklauter brengt ons wat schaarse vegetatie, af en toe al grazige bergweiden, af en toe warempel een pad, maar verderop toch weer rots en steen. Temidden van die rotsen en stenen een op deze hoogte zeldzaam verschijnsel: vogels. Twee rotskruipers nog wel! Alweer zo’n echte bergvogel die ik alleen ken als dwaalgast in Nederland, nu in zijn eigen habitat: prachtig!
Eindelijk bereiken we het meer, bloeiende gele gentianen, weelderig struikgewas: terug in een wereld waarin je je als mens welkom voelt. We hebben het gehaald: Rifugio Genova Figari, op 2015 meter, voor onze tweede nacht.
Ook Genova biedt weer zo’n onuitwisbaar panorama: het meer, het dal, in de schoot van het hooggebergte. Rondom zien we de berghellingen uitmonden in hoge toppen, en ver in de hoogte zien we de bergpas waar we vandaan gekomen zijn: het is nauwelijks te geloven. Ik voel me haast een alien. En aan de andere kant, alweer een stuk lager gelegen, het tweede meer.

Tenslotte de volgende ochtend de laatste afdaling: naar het Lago della Rovina, het derde meer op rij, op 1539 meter hoogte. We nemen de lange, minder steile route. Een makkie, denken we, maar dat valt toch tegen. De grootste problemen duiken natuurlijk op als je ze niet meer verwacht. Alweer een paar honderd euro aan cursuskosten bespaard. Want hoewel de route grotendeels over een comfortabel pad voert langs hoge bergweiden, rotswanden en diepe afgronden, slaat de schrik me om het hart als voor ons ineens dat pad is weggeslagen. Een paar meter lang resteert slechts een enkele decimeters brede richel, langs schuine rots aan de ene kant en aan de andere een loodrechte diepte van zeker honderd meter. Mij is dit te griezelig maar ‘men’ beoordeelt het als verantwoord. Ik durf nauwelijks te kijken als we een voor een naar de overkant schuifelen maar uiteindelijk komen we allemaal heelhuids aan. Ook dit bleek mogelijk. Maar het is wel een test geweest, onze eerste meerdaagse huttentocht in de bergen. Nooit zal ik nog geloven dat iets onmogelijk is. Nooit meer zal ik schrikken van een dreigend gevaar want zo dicht, enkele decimeters slechts, van dodelijk gevaar heb ik me nooit eerder bevonden en hoop ik me ook nooit meer te zullen bevinden. Ik heb geen ambities tot heldendom, in elk geval niet zolang de noodzaak daartoe niet onomstotelijk vaststaat. Volgende hindernissen stellen niks voor. Gelukkig maar. Veilig bereiken we het meer, dat is gelegen in alweer zo’n indrukwekkend decor van bergen rondom en de beek die over spectaculaire watervallen omlaag komt denderen uit het honderden meters boven ons gelegen middelste van de drie meren. Hier eindigt onze huttentocht met een welverdiend ijsje.

23 juli 2011


Meer buitenlandse zaken: Düsseldorf



dinsdag 17 juli 2012

Griep

De afgelopen dagen vooral genoten van hermetische koortsgedachten als een nachtelijke ketting waaraan niet te ontkomen viel. Hoe moest ik de voortgang van deze nacht cijfermatig weergeven en vatten in grafieken? Welke cijfers moest ik invullen? Lege vakjes in Excelbestanden staarden me aan: dit ging helemaal mis! Ademhalen moest ik, dan nog een keer ademhalen, dan … Ik wist het niet meer, wat moest ik ook alweer daarna?
Genoten ook van de pijnscheuten die uit mijn oor schoten en door mijn hoofd wandelden en als een soort inwendig vuurwerk het feest van de jaarwisseling nog even overdeden. Ballonbruisballen.
Af en toe genoot ik van een koolmeesje in de tuin of van de tortels schuilend in onze den. En af en toe, met voldoende pijnstillers, zat ik even achter de computer en zag waar anderen van genoten. Burgemeesters overal, klein en groot, en papegaaiduikers. Er zijn betere tijden om ziek te zijn. Na één keer trap op en trap af moest ik een kwartier uithijgen dus nee, dit alles was voorlopig nog niet voor mij weggelegd. Maar wat wilde ik graag naar buiten! Gewoon even in de eigen omgeving, stukje polder. Geen burgemeesters daar ongetwijfeld, en zeker geen papegaaiduikers, maar ik moest dit jaar nog mijn eerste sijs, goudvink, holenduif, zanglijster, vlaamse gaai, om maar wat te noemen.
Gewoon even vogels kijken: vandaag waagde ik het erop. Voetje voor voetje schuifelde ik langs de Klopvaart. Stak de Karl Marxdreef over en zie: in de bomen rond fort de Gagel een vlaamse gaai! Kijk aan: nieuwe jaarsoort, die is binnen.
Ik schuifel verder, door het jonge Gagelbos. Daar is het stil, hoewel ik wat gemist kan hebben want mijn ontstoken oor hoort vrijwel niks en ik houd mijn capuchon strak over mijn hoofd getrokken. Bij het grote weiland aangekomen ontdek ik nog twee grote zilverreigers. Zo is het genoeg: ik schuifel weer terug, langs de oude kern van het gebied, de oeroude moerasbossen rond de meest verscholen stille wateren rechts van me.
Eenmaal thuis wist ik niets beters te bedenken dan weer op bed te gaan liggen. Al gauw begonnen er weer pijnscheuten uit mijn oor te komen, hoewel niet meer zo als een paar dagen geleden. Maar misschien was het toch ietsje te ver geweest. Nou ja, aan sommige dingen ontkom je niet.

11 januari 2012


Niet bij vogels alleen: Mens en natuur

maandag 16 juli 2012

Zondagmiddag

Hoe kun je een herfstachtige zondagmiddag in juni beter besteden, dan met een boek op schoot op een bankje in een plantsoentje in Alphen aan den Rijn? Het betreffende boek is nogal dik (De Opwindvogelkronieken van Haruki Murakami) dus ik heb alle tijd. Donkere wolken waaien over, af en toe valt er een spatje miezer en elke aanzet tot opklaring wordt gauw ingehaald door volgende donkere wolken. Tussen het lezen door luister ik: merel, tjiftjaf en … hé … nee, heggenmus. En hou intussen scherp de groepjes mensen met verrekijker en telescoop in de gaten, die opmerkelijk talrijk zijn rond dit plantsoentje in Alphen aan den Rijn. Sommige staan wat te praten, sommige lopen eens een rondje, verder is de rust volmaakt. Wat niet de bedoeling is, want gisteren is hier een grauwe fitis ontdekt, zeldzaam, en vanmorgen heeft die grauwe fitis hier nog volop gezongen. Nu is het stil, al enige uren, en zit ik op mijn bankje met mijn boek. Nee, ik ben geen tijd aan het verspillen aan een hopeloze onderneming, ik verenig op mijn bankje het nuttige met het aangename. Al is het de vraag wat het nuttige is, en wat het aangename.

Dan, ineens, is er beroering in de groepjes. Mensen komen in beweging, haasten zich in een bepaalde richting, allemaal dezelfde, en roepen naar elkaar. Ook ik wordt tot de orde geroepen. De orde van de dag: grauwe fitis is herontdekt. En wel een aardig eindje uit de buurt. Wie weet hoe lang hij daar al heeft zitten zingen terwijl ik op mijn bankje ... Dus snellen we met zijn allen naar de brug over de Oude Rijn, enkele honderden meters verderop, waar we worden verwelkomd door een luid zingende grauwe fitis. Aanvankelijk laat-ie zich moeilijk zien maar uiteindelijk, met wat manoeuvreren door de wijk en mede dankzij een vriendelijke bewoner die ons in zijn tuin laat, komt ook dat goed en lukt het ons om hem mooi in beeld te krijgen. Wenkbrauwstreep en vleugelstreep zichtbaar: bij grauwe fitis maakt dat het verschil. En als-ie dan ook nog uit volle borst zingt, heb je als vogelaar een leuke middag. Met of zonder Haruki Murakami.

19 juni 2011

Schepping

Hebben we een redelijk plausibel verhaal over het ontstaan van alles, wetenschappelijk gefundeerd en hoewel, ik geef het toe, met haken en ogen en af en toe wat speculatief en nog lang niet van A tot Z bewezen want dat is nou eenmaal wetenschap, maar toch enigszins geloofwaardig en tenminste enigszins logisch, in grote lijnen gebaseerd op oorzaken en gevolgen, maar natuurlijk blijven we zitten met die twee voorlopig nog onbeantwoordbare vragen:
Hoe is het begonnen? (Oerknal: hoe of wat? En wat daarvoor?)
En hoe is daarin dat magische toefje: leven, bewustzijn, vrije wil, noem het bezieling, ontstaan? (Of: bestaat dat allemaal eigenlijk wel?)
En omdat we die vragen nog niet kunnen beantwoorden, verzinnen we een volstrekt ongeloofwaardig sprookje van hemel en hel, engelen en duivels, allemaal zaken die niemand ooit nog gezien heeft en waarvoor geen enkel bewijs, feitelijk geen enkele aanwijzing bestaat, plus een schimmige figuur, god (idem), die in zeven dagen dat alles, inclusief de wereld zoals wij die kennen, en onszelf niet te vergeten, tevoorschijn heeft getoverd. Terwijl toch geen zinnig mens, en de creationisten nog wel het minst, in het dagelijks leven gelooft dat tovenarij echt bestaat. Ik bedoel, waarom god wel en Harry Potter niet? En waar heeft dat ons gebracht? We zitten nog steeds met dezelfde twee onbeantwoordbare vragen:
Hoe is het begonnen? (Wat was er vóór god? Hoe is god ontstaan?)
En hoe is daarin leven, bewustzijn, vrije wil ontstaan?
Tel uit je winst.

Aldus opgetekend vrijdag 3 juni 2011 in de duinen bij Egmond aan Zee. We zijn een paar dagen op pad met kerkelijken. En eerlijk gezegd valt dat reuze mee hoor, eigenlijk zijn ze best gezellig en de meesten zijn denk ik helemaal geen creationist. Maar ik voel me als ongelovige wel een beetje de intrigant en heb me deze ochtend aan het gezelschap onttrokken voor een mooie wandeling door de duinen ten noorden van Egmond aan Zee. Mooi duinland, met machtige, hoge duincontouren, af en toe zou je je bijna in het hooggebergte wanen, met half kale laagtes, verspreidde bosjes en natte stukken met paarden en hooglanders en kieviten die af en toe onrustig rondvliegen vanwege de paarden en de hooglanders. Een mooi stukje natuur, een mooi stukje schepping en ik geef toe, je zou daar graag de hand van de goede god in zien, wie wil er nou geen leven na de dood? Voor een belangrijk deel overigens een stukje schepping door de mens zelf want een flink stuk van het duinland wordt in beslag genomen door een aaneenschakeling van kleine, primitieve volkstuintjes, verzonken in het zand met trappetjes omlaag en beneden achter hekjes een terrasje, een schuurtje en een groentetuintje. Volkstuintjes van het soort dat nauwelijks het natuurlijke karakter van het landschap aantast maar dat wel wat karige bossigheid teweegbrengt, goed voor nachtegalen en ringmussen. En een stelletje zomertortels, tegenwoordig ruimschoots het vermelden waard. Een zandpad dwars door nog meer machtig en ongerept duinland, zonder tuintjes dit keer, en uiteindelijk een duinovergang naar het strand. Bergen nog twee kilometer maar waarom zou ik? Dus over het strand terug naar Egmond aan Zee. Wat grote sterns over zee, en op een zandbank een eenzaam achtergebleven drieteenstrandloper, niet al te alledaags in juni. En in de zeereep vond ik warempel zeewinde. Als je bijvoorbeeld op Waarneming.nl kijkt, blijkt dat helemaal zo zeldzaam niet, maar het lijkt eindeloos lang geleden dat ik dat nog eens gevonden heb. Moet je terug naar de jaren 80 denk ik, tijdens floracursus op Terschelling, en daarmee beland je zowat in de prehistorie.

Op een avond zaten we op de trap vanaf de boulevard van Egmond aan Zee omlaag naar het strand, naar de zonsondergang te kijken. Met velen: de trap was er een tribune van. En zo zagen we die enorme oranje ballon langzaam wegzinken in zee, met alle pracht van dien, want het was glashelder tot aan de horizon. Een cliché natuurlijk, wat heet: moeder aller clichés. Maar toch … en op de terugweg door de duinen: een koor van nachtegalen. Over clichés gesproken, maar prachtig was het. Schepping of niet? Ach, wat zou het?

3 juni 2011


Niet bij vogels alleen: Griep




zondag 15 juli 2012

Ommetje

Een prachtige lentedag, warm en zonnig, besteed aan een stukje Utrecht-pad. Vanaf landgoed De Boom door fraai landschap van bos en veld, bosranden, oude spoorbanen, de stille dijkjes van de Grebbenlinie grillig en ondoelmatig verheven boven strakke productieakkers van de Gelderse vallei. En een mooi lang stuk langs het valleikanaal. Meest onverharde wandelpaden. Smalle rietoevers, zingende karekieten, bloeiende acacia’s, zingende tuinfluiters, het dorpsplein van Scherpenzeel en de bus weer terug naar huis.
Een ommetje: je gaat de deur uit, en na zekere tijd keer je terug waar je vandaan komt. Na alle inspanningen geen meter opgeschoten: toppunt van inefficiëntie!

Inefficiëntie, dat doet tegenwoordig denken aan afnemende rentabiliteit. Aan verlies lijdende bedrijven, dalende beurskoersen, faillissementen, werkloosheid en economisch verval. Inefficiëntie, dat kan niet meer, in deze tijd, op straffe van crisis.
Maar inefficiëntie doet mij ook denken aan lekker lanterfanten, doelloos een beetje aanrommelen. Aan vrije tijd, aan plezier maken, aan vakantie. Aan lui onderuit in het zonnetje de tijd zijn gang laten gaan. Aan tochtjes maken met louter het eigen genoegen tot doel. De hele dag nietsnutten. En vogelen natuurlijk. En waar doe je al die dingen liever dan in landen als bijvoorbeeld Griekenland, Portugal en Ierland, Spanje en Italië, of IJsland natuurlijk?
Is het niet een veeg teken dat juist die landen waarheen we het liefst op vakantie gaan, nu ten onder dreigen te gaan in de eurocrisis? Landen waar nog ruimte en tijd in overvloed is, waar nog niet elke vierkante meter en elke minuut gepland is en gewijd aan productiviteit en winstmaximalisatie. Is dat niet wat we zoeken als we op vakantie zijn? En is dat niet juist in landen als Griekenland, Portugal en Ierland nog ruimschoots aanwezig? En in Spanje en Italië natuurlijk, en in IJsland niet te vergeten. Verband? Ik weet het ook niet hoor, ik vraag het me alleen maar af.

Inefficiëntie, dat is zo’n beetje de grootste doodzonde in de moderne economie, in de huidige tijd. Inefficiëntie mag niet, want daarmee verspil je kansen om productief te zijn, om winst te maken, om rendement op te brengen. Om geld te verdienen dus. Als je niet efficiënt bent, word je weggeconcurreerd, heb je economisch geen bestaansrecht meer. Inefficiëntie mag alleen, misschien, als we op vakantie zijn, in landen als Griekenland, Portugal en Ierland, Spanje en Italië, of IJsland natuurlijk. Of zelfs dan niet.
Ach, analytisch gezien valt hier vast wel het een en ander op aan te merken, maar het blijft wrang. En de eurocrisis lijkt daarmee wel een breekpunt te markeren in het menselijk doen en laten. Winstmaximalisatie is nu definitief de norm, maximale productie bij minimale kosten is absolute noodzaak. Efficiëntie dus, geen land, geen cultuur die daar nog aan ontkomt. Het beeld van de man die lui onderuit met breedgerande hoed over zijn hoofd voor de hete middagzon ligt te schuilen, is niet meer van deze tijd. Siësta? Hup aan het werk allemaal, geen tijd te verspillen. En geen ruimte te verspillen: elke vierkante meter moet planmatig en doelmatig besteed. Alles moet efficiënter. De zorg, het onderwijs, de dienstverlening: minder handen moeten meer productie leveren. Waar mogelijk worden dan ook mensen vervangen door automaten. Want uiteindelijk is natuurlijk de mens zelf de meest inefficiënte factor. De volmaakt efficiënte wereld zal er een zonder mensen zijn. Volledig geautomatiseerd. Maximale winst verzekerd.

21 mei 2011


Niet bij vogels alleen: Schepping

vrijdag 13 juli 2012

De Zuidpier

Vissers op de pier. Enigszins verwilderde types, ruig behaard en met stoppelbaarden van minstens enkele dagen oud, die meestal in dikke truien of taaie windjacks staan te turen naar de golven. Zeelui, hun roeping gemist. Wanneer je er ook bent, zomer of winter, wind en regen of stralende zon, altijd zijn er de vissers op de pier. Halen eens één van hun hengels in, voorzien die van nieuw aas en werpen dat weer in zee. Halen eens een andere hengel in. En bespreken met elkaar hun vangst van zojuist, het voetbal van gisteravond of anders wel de wereldvrede.De pier is van hen. Wande­laars, dagjesmensen, ze lopen de pier op, kijken even aan de punt en lopen de pier weer af, de meeste nog alleen bij mooi weer terwijl zij bij weer en wind … Ja, de pier is van hen. Onze aanwezigheid wordt slechts gedoogd.

Er wordt hier trouwens wel meer gedoogd, het is een heuse gedoogzone. ‘Streng verboden toegang, bij storm levensgevaarlijk’ staat er nog altijd op een bord aan het hek dat aan het begin over de volle breedte over de pier is geplaatst. Niemand die er aanstoot aan neemt. Iedereen loopt langs het hek heen alsof het bord slechts een vriendelijke uitnodiging van een plaatselijke uitbater betreft. Behalve bij storm. Dan ziet de IJmuider reddingsbrigade er streng op toe dat niemand zich op de pier begeeft. Zelfs de vissers moeten dan in hen hun meerdere erkennen. Dan blijkt er ineens nog een hek en nog zo’n bord te zijn: ‘Streng verboden toegang …’. En deze keer dient die mededeling wel serieus genomen te worden.Wat precies storm is, dat is overigens aan de IJmuider reddingsbrigade.

Soms schalt uit een radio muziek. Het verschaft de pier een vernisje van huiselijke gezelligheid en kan je een gevoel geven alsof je je in hartje Nederland bevindt. Dat is een misvatting. Dit is nauwelijks nog Nederland. De Zuidpier van IJmuiden is het uiterste uiteinde van ons land. Een wormvormig aanhangsel. Nergens op het vasteland ben je zo ver op open zee als hier. Sta je op de punt van de pier, dan ben je omringd door zee en kun je je bij een beetje zwaar weer volledig aan de elementen onderworpen voelen. Dan is Nederland ver weg. De Hoogovens, de vuurtoren en de monding van het Noordzeekanaal, de kustlijn tot voorbij Zandvoort aan de ene kant en tot aan Bergen aan Zee aan de andere: bijna horizon. Nor­maal moet je daarvoor met de boot.

Vandaag overigens rust, oostenwindje, zonnetje, de vissers in zomerplunje en dagjesmensen, oma’s met kinderen en een vader in hemds­mouwen, picknickend op de betonblokken. Mensen die voor één keer een dagje flaneren door de Kalverstraat verruilen voor een gezellig uitje naar zee. Dan weet je het wel, dat gaat slecht samen met pijlen, genten en jagers. Over zee dus niets spannends vandaag.

5 september 2010


Niet bij vogels alleen: Ommetje

317: Waterspreeuw

Het is een on-Nederlandse plek, van een schoonheid een waterspreeuw waardig: het beekdal van het Geldernsch-Nierskanaal, landgoed de Hamert in noord Limburg. Een wilde bergbeek komt er bruisend en schuimend de helling af gedaverd, kronkelend rond stenen, grindstrandjes, boomstammen en kreupelhout. Steile wanden, spichtige boomstammetjes die opschieten uit de diepte en rondom weelderig hellingbos: alles eraan herinnert aan buitenland, aan bergen en dalen, aan rotsen en ravijnen. Winters nu, koud en ledig, maar in de lente ongetwijfeld een feest van weelderige beekflora.
Eigenlijk is het niet eens een beek. Het is een kanaal, in 1770 gegraven om water uit Duitse landbouwgebieden af te voeren naar de Maas, maar sinds lang niet meer onderhouden zodat het er steeds meer als een echte bergbeek is gaan uitzien, wild en woest en ontembaar. Een betere plek voor een waterspreeuw kun je je in Nederland niet indenken. Toch kon ik ‘m niet vinden.
Wel een ijsvogel, een blauwe flits over het schuimende water: ook heel passend. En goudvinken, en boven gekomen twee fraaie blauwe kiekendieven jagend boven een braakliggend veldje. Maar geen waterspreeuw. Drie keer langs de beek gelopen, omhoog, omlaag en weer omhoog, overal gespeurd maar vergeefs. Ach, ook zonder waterspreeuw is het een schitterende plek.
Dan maar de hei op en straks, op de terugweg, nog een keer proberen.

Ook de hei op de Hamert is prachtig. Wat kan Nederland toch mooi zijn, denk je als je daar loopt op zo’n smetteloze winterdag als vandaag. Het was er tamelijk druk met zondagmiddagwandelaars, wat wil je ook op zondagmiddag, en dan nog wel zo’n mooie. Maar denk je al die mensen weg, dan loop je door een bijna prehistorisch landschap van aanzwellende heideruggen, spichtige berkenstammetjes, stijf bevroren vennetjes en eindeloze verten, en zou je je haast een holbewoner wanen. Al is het natuurlijk de vraag of je als holbewoner gelukkiger zou zijn.
Weinig vogels in dit winterse land. Eigenlijk pas weer aan de rand van het gebied, waar enige culti­vering was aangebracht en wat geelgorzen verbleven. Tenslotte terug bij het ruige veldje en de beide kiekendieven. Nog één keer de beek langs omlaag, nog één keer mijn best gedaan en je raadt het al: waterspreeuw! De vogel waar het me om te doen was vandaag, de vogel die zich in het Midden-Europese bergland ophoudt langs en in wilde bergbeken en die een beeldmerk is van een landschap.
Eerst hoorde ik boven het ruisen uit iets hoogs en schels roepen. Vervolgens vond ik de vogel half verscholen achter een bosje in de beek, af en toe heel even vrij zichtbaar. Het moest nog mooier maar het was een begin.
Vanuit een andere hoek had ik beter zicht en kon ik ‘m enige tijd door de kijker bekijken, tot-ie er in snelle vaart vandoor ging.
Ik vond hem terug vanaf een fraai uitzichtpunt recht boven de beek. Verderop was-ie bezig in het water, beetje zwemmen, beetje badderen, en ging tenslotte op een over de beek gevallen boomstam uitgebreid zitten tutten. Soms met de rug naar me toe, soms met de borst zodat de roodachtige kleur van de buik mooi zichtbaar was. En intussen klonken boven het geruis en het geklater van de beek uit de hoge en scherpe tonen die voor zijn zang moeten doorgaan.
Kon het dan nog volmaakter? Jawel, want in een struikje beneden was een ijsvogel gaan zitten, hoog in een kale tak en net beschenen door het zonlicht dat door de bomen heen sijpelde. Het was het toefje slagroom op de taart, het uitroepteken na de goede afloop. Het was tijd om naar huis te gaan.

15 januari 2006


Meer: En Hoorn dat is een mooie stad ...

woensdag 11 juli 2012

Dwergooruil

Je zit er niet altijd op te wachten en soms kan zo’n melding je gemoedsrust danig in de war brengen. Nou weer dwergooruil bij Kootwijkerbroek. Ik kreeg het te horen terwijl ik net een dagje aan het vogelen was in de Ooypolder. Met een prachtige foto er nog bij ook: nooit eerder vertoond in Nederland. En dan is het gedaan met je gemoedsrust. Kun je wel zeggen ‘vanavond niet’, en dat zei ik ook, immers net een dagje vogelen in de Ooypolder, maar die gemoedsrust komt pas terug als je naar Kootwijkerbroek bent geweest. En daar dwergooruil hebt gescoord natuurlijk, anders is het voor eeuwig gedaan met je gemoedsrust. Ja, vogelen, of beter gezegd twitchen want er zijn natuurlijk ook andere manieren van vogelen, maar twitchen dus: begin er niet aan. Niet goed voor je gemoedsrust. Zo helemaal niet zoals het romantische beeld voorschrijft van de zachtaardige natuurmens die in alle rust en vrede, tijd in overvloed immers, rond kuiert over veld en beemd en geduldig moeder natuur in al haar facetten gadeslaat. Nee, het is hollen en stilstaan, en weer hollen. Scoren, anders raak je achterop. Je zou er een zenuwinzinking aan overhouden.
Maar goed, Kootwijkerbroek dus, daar was geen ontkomen aan. Een rustige hoewel weer tamelijk frisse lenteavond. De zon gaat, de maan komt, bijna vol, allebei wat vaagjes door de hoge sluierbewolking die bijna ongemerkt is binnengedreven.
Ik was er vroeg bij. Veel te vroeg. Dat was niet erg: eerst nog even in de buurt rondgefietst en dat was bepaald geen straf. Kale velden, mooie hoekjes, vervallen schuurtjes en bosjes. Alles overvloedig geurend naar mest en varkensstallen, dat was minder. Zo raakte ik verzeild op een heidevlakte met verre bosranden van boswachterij Kootwijk. In de verte geelgors en verder volmaakte rust: even echt de zachtaardige natuurmens die in alle rust en vrede, tijd in overvloed immers enzovoort. Even maar want tijd om terug te gaan: dwergooruil wacht.

Bij de kruising Kootwijkerdijk - Garderbroekerweg heeft zich inmiddels alweer een aardige groep belangstellenden verzameld die om uiteenlopende redenen net als ik de eerste avond van dit evenement aan zich voorbij hebben moeten laten gaan. En het wachten begint. Alweer het wachten.
Maar niet al te lang dit keer. Even voor tienen laat de vogel voor het eerst, kort, van zich horen. Dan is het weer stil. Nou ja, stil van merels, zowel zingend als keffend, van een late zanglijster, en van keuvelende dorpsjeugd niet te vergeten. De groep die zich koortsachtig naar de plaats had gespoed waar het geluid vandaan kwam, verspreidt zich weer en hervat de gesprekjes.
Dan zie ik in een ooghoek iets door het bos vliegen en dichtbij in een boom 'verdwijnen'. Zal wel een merel geweest zijn, denk ik. Toch effe checken: kijk ik de uil zowat recht in de ogen, op slechts enkele meters afstand open en bloot op een boomtak! Zeker een minuut kunnen bekijken. Wat een moment! Wat een onverwachte bonus. Nog maar een paar vogelaars hebben zich achter me geschaard als de vogel dieper het bos in vliegt en nog slechts af en toe enige beweging tussen de takken van hem zichtbaar is.
Later horen we hem allemaal luid en duidelijk, langdurig en uitvoerig roepen vanuit een hoge boom in een tuin ietsje verderop. Knalhard klinkt het. Zodat de mediterrane sfeer kan aanvangen die zo verbonden is met dit mediterrane geluid. Wel jammer dat we de bijbehorende wijn en flanerende mediterraanse schonen moeten ontberen. Al hadden die laatste de gemoedsrust natuurlijk ook weer geen goed gedaan.

25 mei 2010


Meer: Net op tijd

Verscheidenheid


Vanmorgen, voordat het echt begon te regenen, een wandelrondje rond de westelijke Gagelpolder. Even stilgestaan om te luisteren en ik hoorde fitis en tjiftjaf, zanglijster, merel, roodborst, heggenmus en winterkoning.
Verder noteer ik in anderhalf uur tijd nog (sla dit gerust over, het wordt even wat saai)) rietgors, goudvink, groenling, putter, kneu, vink, huismus, spreeuw, zwarte kraai, kauw, vlaamse gaai en ekster, koolmees, pimpelmees en staartmees, witte kwikstaart, graspieper, boerenzwaluw, grote bonte specht, turkse tortel en houtduif, kokmeeuw en kievit, meerkoet en waterhoen, fazant, wilde eend, nijlgans, grauwe gans, knobbelzwaan, blauwe reiger en aalscholver, sperwer, ringmus, havik en koperwiek. En op het eind ook nog een mooie zingende blauwborst.

In totaal 44 soorten als ik goed tel. Een beetje vogelaar ziet natuurlijk dat hier niks bijzonders tussen zit en zal ook van dat aantal niet onder de indruk zijn, maar voor een leek moet die verscheidenheid duizelingwekkend zijn. Dat we ons dat af en toe maar blijven realiseren. Vraagt iemand wat je nou zo allemaal ziet hier, ja, wat moet je dan toch antwoorden?

Daarbij ook een roep die het midden hield tussen een kraanvogel en een koolmees. Wat nou weer? Bleek ik na al die jaren toch nog een keer gefopt door een vlaamse gaai.
Daarna begon het toch nog echt te regenen.

4 april 2010


Meer uit het Utrechtse: Trektellen

374: Canon

Sommige herinneringen maken deel uit van het collectieve geheugen van de Nederlandse vogelaars, of van de twitchers in elk geval. Ze vormen als het ware de Canon van twitchend Nederland. Leuk spelletje voor een winteravond als er toch niet meer te vogelen valt: welke gevallen maken deel uit van de Canon van twitchend Nederland?
Als ik als eerste een voorstel mag doen: wat mij betreft horen de gebeurtenissen op 27 en 28 april 2011 daar zeker bij.
Het was, als ik eerlijk ben, afgezien van wat nablijvers van het voorgaande jaar tot die dag een nogal tam jaar geweest, wat zeldzame vogels betreft. Al maandenlang was er weinig van betekenis voorgevallen en al maanden wachtte ik op mijn eerste lifer van het jaar. Ik weet het, er is erger leed in de wereld en we vermaakten ons intussen prima met velduilen, oehoe, fraters, draaihals en meer leuks. Maar er mocht zich wel weer eens iets van meer betekenis voordoen in ons kikkerlandje, zeiden we tegen elkaar.
En toen viel de bom.
Ik weet nog goed hoe ik me, van achter de computer op het zolderkamertje aan de Oude Gracht, zat te verbijten om een oogverblindende adult zomerkleed kaspische plevier op Texel, de tweede ooit in Nederland maar die middag echt niet meer haalbaar, toen daar die melding binnenkwam van een woestijnplevier te Hoek van Holland. ‘Ja, het zal wel’, denk je dan, ‘hebben we net een kasp, nu zeker ook een woestijnplevier?’ Kanniewaarzijn. Maar je opent de foto en Wham! Woestijnplevier!
Hoek van Holland, da’s lang geen Texel, en in tegenstelling tot kasp was woestijnplevier nog nieuw voor me, dus toen het bericht dat de vogel alweer gevlogen was, werd herroepen, was ik vertrokken.

Zo stond ik aan het eind van de middag van 27 april 2011 met een klein groepje vogelaars in een bitterkoude noordenwind te klappertanden op het strand van Hoek van Holland. Want het zomerse weer de afgelopen dagen had ook mij verleid tot een veel te zomerse outfit. Maar intussen wel zicht op een schitterende woestijnplevier met al een vaal oranje borst van een aankomend zomerkleed. Dan vergeet je de kou wel. Op af en toe nauwelijks twintig meter afstand dribbelde de vogel over het strand, stond even stil, pikte eens wat op uit het zand en holde weer een stukje verder. Typerend plevierengedrag zoals-ie dat in andere tijden waarschijnlijk ten uitvoer bracht op de steppen of in de woestijnen van oost Turkije of nog verder weg. Even werd-ie door een hondenuitlater verjaagd naar de pier (ons geroep verwaaide in de wind en van ons gezwaai zal de man wel niets begrepen hebben) en het was met die noordenwind bepaald geen pretje om ‘m daarheen te volgen, maar even later was-ie terug op het strand.

Nou is woestijnplevier alleen niet voldoende voor een plaatsje in de Canon. Het zat ‘m vooral in die gelijktijdigheid. Dus de volgende dag naar Texel voor de kasp.
Bij de boot ontmoette ik Ton Lakeman, die me een lift over het eiland aanbood. Dat sloeg ik niet af: bespaarde me een fietstochtje tegen de stevige en koude noordenwind in en bovendien: vogelaars onder elkaar, altijd gezellig.
Enigszins gespannen liepen we ter hoogte van De Muy de duinen in maar enkele vogelaars die ons tegemoet kwamen, stelden ons gerust: ja hoor, hij zat er nog. Voor kleine plevieren en zingende braamsluipers en zwartkoppen hadden we even geen aandacht. In de verte zagen we al een groepje mensen bijeen en dichterbij bleken het inderdaad vogelaars. En nogmaals inderdaad: hij zat er nog. En ook al zat-ie aanvankelijk wat ver weg, hij kwam binnen als een mokerslag: een heuse adult zomerkleed kaspische plevier! Zeker toen-ie zich naar ons toe draaide en zijn oranje borstband ons toelachte: wat een gruwelijk mooie vogel! Dan wel alweer de tweede voor Nederland, maar dit kleed hadden we hier te lande nog niet eerder te zien gekregen.
En het werd alleen nog maar mooier. Hij vloog een stukje en streek wat dichterbij weer neer. Verdween even uit beeld achter de bosjes van wat men in een dolle bui ooit ‘Het Oorlogsschip’ heeft genoemd, maar kwam even later nog dichterbij weer te voorschijn. Inderdaad: wat een gruwelijk mooie vogel! Opnieuw een plevier. Opnieuw dat kenmerkende hollen en stilstaan. Maar deze getooid met dat waanzinnig mooie adulte zomerkleed van kaspische plevier, met de feestelijke borstband. Ja, deze zouden we ons allemaal nog heel lang heugen. Degenen die erbij waren, en ook degenen die hem helaas gemist hebben. Want een dag later was de vogel alweer gevlogen.



Meer: Scheepsrecht

dinsdag 10 juli 2012

362: Oudorp

Als vogelaar kom je nog eens ergens. Vandaag Oudorp, Alkmaar. Het soort doorsnee buitenwijk zoals je ze in alle steden en dorpen in Nederland aantreft. Doorzonwoningen in alle soorten en maten, lage flats, perkjes, tuinen, groenvoorzieningen met hondentoilet en een speelplaatsje met wipkip en zandbak. Zo’n plek dus die de vraag oproept: wat heb ik hier te zoeken?
Maar dezer dagen overspoeld door een tsunami aan verrekijkers, telescopen, statieven en dure fototoestellen met omvangrijke telelenzen die een iets prozaïscher typische mannenvraag oproepen: wie heeft hier de langste?
Maar om terug te komen op die eerste vraag: wat hebben we daar te zoeken?
Baltimoretroepiaal!
Wablief?
Ik herhaal: baltimoretroepiaal.
Ik moet bekennen dat ik, staande tussen de statieven en de dure fototoestellen in een tuintje achter één van die doorzonwoningen, in een sneeuwstorm in afwachting van de vogel, erg mijn best moest doen om me te herinneren hoe het beestje ook alweer heette waar ik op stond te wachten: monticol … nee … maldive … nee … baltimoretroepiaal! Heb ik nooit als ik op een alpenheggenmus sta te wachten of op een bonapartes strandloper.
Dwaalgast uit Noord-Amerika. Of niet natuurlijk, de discussie over herkomst, Amerika of vogelkooi, is in volle hevigheid losgebarsten en even enerverend als amusant, maar even aannemende dat het Amerika is: de droom, de levensvervulling van (bijna?) elke vogelaar.
Ja, wij vogelaars hebben het maar makkelijk: op alle moeilijke, existentiële wezensvragen naar het waarom en het waartoe hebben wij altijd een eenvoudig antwoord.
Baltimoretroepiaal dus, in dit geval.

Enigszins ongerust of het wel zou lukken vandaag (zo’n buitenwijkje in Alkmaar is zonder baltimoretroepiaal immers geen feest) fiets ik het wijkje in. Daar struinen we met tientallen door smalle doorgangetjes, glibberen over de sneeuw, loeren in tuintjes, speuren in boompjes en hollen met zijn allen achter de vaagste geruchten aan, terwijl van tijd tot tijd hevige sneeuwval ons teistert. Terwijl af en toe de buurtbewoners ons verwonderd nastaren maar ons meestal wel weten te vertellen waar de grootste meute naartoe is en waar dus vermoedelijk de vogel zich bevindt.
Ja, het is een leuke dag.
Wat betreft de vogel: het was dus even zoeken naar de juiste plek en dat duurt altijd langer dan je lief is. De vogel zwerft schijnbaar al enkele weken door de wijk en duikt dan weer hier op en dan weer daar, maar als me eenmaal het juiste tuintje gewezen is, heb ik de vogel vrijwel onmiddellijk in beeld. Fraai, maar kort: nog sneller verdwijnt-ie weer achter een schutting.
Daarna is het wachten, iets waar wij vogelaars veel ervaring mee hebben. De sneeuw valt. De sneeuw valt in groten getale. Vuurgoudhaantje. Nog meer sneeuw. Koude voeten. En dan het verlossende moment: baltimoretroepiaal!
Vanaf dat moment laat de vogel zich geruime tijd schitterend zien. In een nabije boom, bungelend aan de vetbol bij de buren, in een struikje daarnaast. En wat een mooie vogel. Waar gaan al die discussies toch over? vraag je je dan af. Escape of wild? Kijk toch wat een mooi vogeltje! Deze is de reis en alle sneeuw en koude voeten en de gemiste lunch dubbel en dwars waard.

6 januari 2010


Meer lifers: Dwergooruil
Meer urban birding: Bosuilen in Overvecht


zaterdag 7 juli 2012

368: Net op tijd

Eigenlijk zijn dat toch de mooiste: dat je ’s morgens nog niet weet waar je ’s middags zal belanden. Dat iedereen, inclusief ikzelf, aanneemt dat je die dag op je werk zult zijn, op kantoor, achter je bureau, starend naar de getalletjes op de computer en af en toe een gestolen momentje meepikkend om via internet iets mee te beleven van wat anderen allemaal voor moois meemaken terwijl jij zelf ... En dat je jezelf vervolgens terugvindt in de duinen van Castricum, genietend van een zeldzaamheid waar je nooit van had durven dromen.
Eerlijk gezegd dacht ik, in de trein naar Castricum, niet dat ik vanavond werkelijk thuis zou komen met een groene bijeneter op zak. Dat kon toch niet? Zo’n soort? Dat zou te mooi zijn. Ik kon eigenlijk beter thuisblijven, om mezelf de teleurstelling te besparen. Maar ja, plaats delict, gelegenheid en motief natuurlijk (motief? Wat is nou eigenlijk het motief?): ik was hoofdverdachte, dat kon niet anders. Ik moest wel gaan, daar was geen ontkomen aan, want een melding van een groene bijeneter bij Castricum, prima bereikbaar met trein en fiets, terwijl ik alles wat ik vanmiddag doen moest evengoed morgen doen kon, nou ja wat er allemaal niet door je hoofd spookt zo’n uurtje in de trein op weg naar wat hopelijk toch de twitch van het jaar gaat worden ... Want wat een droomsoort!

Een haastige fietstocht bracht me vlot bij de juiste duiningang, waarna de plek eenvoudig te vinden was aan de hand van de oprukkende stroom vogelaars en ter plaatse de menigte langs het pad die vertwijfeld probeerde de vogel in beeld te krijgen. Het was zo druk dat je bijna niet anders kon dan voor elkaars telescoop gaan staan. Veel meer dan elkaars ruggen en achterhoofden kregen we sowieso niet te zien, voorlopig, want de vogel was uit, of op zijn best ternauwernood in beeld. Vele aanwijzingen over een struikje hier en een berkje daarachter waarin de vogel af en toe misschien net even een stukje zichtbaar zou zijn, het mocht niet baten.
Maar toen ging de vogel vliegen: groene bijeneter in de tas!
Dan past nog slechts zwijgen. Niets ter wereld, geen woorden, niet de meest poëtische volzinnen kunnen rechtdoen aan dit wereldwonder. Want van alle droomsoorten is groene bijeneter misschien wel de mooiste. Een soort sprookjesvogel, een oriëntaalse schone getooid in talloze kleuren groen, een beetje blauw en wat subtiele snufjes oranje. Deze staat (of stond!) hoog op het verlanglijstje van vrijwel elke vogelaar. De laatste twitchbare was alweer minstens twee generaties geleden. Maar daar vloog hij, voor onze ogen, ging in een kaal boompje zitten, ondernam af en toe een voedselvlucht naar een passerende libel en keerde telkens terug in hetzelfde kale boompje. Door de kijker mooi te zien. Maar door de telescoop … Dank dan ook aan diegenen bij wie ik even mocht kijken, want de mijne was ik in de haast maar niet gaan ophalen.
En dat was maar goed ook: had ik dat wel gedaan, dan had ik ‘m waarschijnlijk gemist. Want na een half uurtje of zo vloog de vogel, luid roepend, hoog en steeds hoger op en verdween uiteindelijk naar het zuidwesten. Enkele vogelaars die op dat moment aan kwamen lopen, konden nog net een stipje hoog in de lucht zien verdwijnen. Of zelfs dat niet meer. Te laat! ‘Ach, het is maar een vogel’, zou je tegen zo iemand kunnen zeggen. Maar beter van niet, want het komt nooit meer goed tussen jullie.
Dus toch! dacht ik ook nog. Het was het perfecte medicijn tegen mijn PVD*.

Tenslotte mag die visarend niet onvermeld blijven want een visarend mag nooit onvermeld blijven. Zeker deze niet want dit was een van mijn mooiste visarenden ooit. Kwam aanvliegen toen we nog stonden te wachten tot de bijeneter zich wilde vertonen. Zat daarna zowat een uur lang fraai boven in een kale boom vergeefs te hengelen naar onze aandacht. En cirkelde op de terugweg nog enige tijd prachtig laag boven me. Voor sommigen een hele schrale troost, voor anderen een prachtige bonus.

16 augustus 2010

* Post Vakantie Depressie


Meer: ENCI-groeve

357: Tijd

Uren lang staan we en zitten we in de berm van een stoffig landweggetje nabij Dieren. Om ons heen akkers en velden, een hooilandje, bosranden. Een bomenlaan, en een verwilderd terreintje met wat struweel, dicht kruidenwoud en wat boompjes. Blauwe lucht en veel zon. Zomers. Wespendief over. Zingende geelgors. Geregeld buizerden. Zingende tuinfluiters, zwartkoppen, een bosrietzanger. Af en toe een ooievaar over. Zwarte specht.
Af en toe passeert een auto, of een landbouwtrekker die ons even het luisteren onmogelijk maakt. En af en toe kletsen we wat over …, nou ja, over vogels natuurlijk.
Zo verdoen we onze tijd.
Wat een tijd zou je overhouden als je geen vogelaar was! Alle nuttige of aangename dingen die je had kunnen doen. De wereld verbeteren. De complete werken van Shakespeare lezen. Een vaccin tegen de Mexicaanse griep helpen ontwikkelen. Rijk worden. Maar dat doen we allemaal niet. We zitten in de berm van een stoffig landweggetje nabij Dieren te wachten totdat een noordse nachtegaal gaat zingen.
Vooralsnog vergeefs. Slechts geelgorzen zingen, en tuinfluiters, zwartkoppen, een bosrietzanger. Af en toe een ooievaar over. Zwarte specht. En zo verdoen we onze tijd.
Even een ommetje, even kijken waar dit weggetje toe leidt waaraan we nu al zo lang zitten te wachten. Akkers en velden, hooilandjes en bosranden. En bos. Gekraagde roodstaart. En terug: nog altijd niets.
Even een ander ommetje, langs de IJssel. De Gelderse toren: een reusachtige donjon die de indruk wekt niet helemaal zo oud te zijn als de bouwers ons hebben willen doen geloven. En door uiterwaarden naar de oever van de IJssel. En weer terug, half 3 inmiddels: hij is warempel twintig minuten geleden gehoord! Drie keer kort zingend. Is dat nou pech, omdat we hem net gemist hebben, of juist hoopvol, omdat-ie blijkbaar wakker is?
We nestelen ons weer in de berm, vol vertrouwen want eens gaat-ie zingen. Daar zijn we vooralsnog van overtuigd. Mooi weer, mooie omgeving, er zijn slechtere manieren om de middag door te brengen. De wereld verbeteren doen we morgen dan maar weer.
Het duurt nog zowat een uur maar dan, heel even: ‘Tsjoek tsjoek’. Het is wel erg kort voor zo lang wachten, maar toch ... Even later horen we hem nog een keer, wel twee keer zo lang liefst dan de eerste keer. ‘Tsjoek tsjoek tsjoek krrrr’, zoiets. Dat laatste, ‘krrrr’, suggereert al een beetje dat het inderdaad geen gewone nachtegaal is. Nog een derde keer horen we hem heel even zingen. Daarna weer geruime tijd stilte.
Dan, 10 over 4 inmiddels, dan zingt daar ineens een noordse nachtegaal. Uit volle borst, minuten lang, met alle geratel en geknerp tussen de zoetgevooisde nachtegalenklanken door zoals een noordse nachtegaal betaamt. Hoera, het is weer volbracht. We kunnen weer tevreden naar huis. Maar wat heeft het een tijd gekost! En wat hadden we in die tijd niet …

23 mei 2009


Meer: Oudorp

vrijdag 6 juli 2012

353: Kleine toppers

Anna Paulowna, Kleine Sluis, Wieringerwaard, Slootdorp, Wieringerwerf en Kreileroord: het klinkt bijna als poëzie. Mooie namen allemaal, maar o wee wat erachter schuilgaat. Kilometers aan kaarsrechte wegen die zich eindeloos door het laagland strekken, kilometers aan kale akkers als langs linialen getrokken, en de horizon die altijd maar verder weg lijkt. De binnenlanden van noord Noord-Holland: wat heeft een mens daar te zoeken, die niet in Anna Paulowna, Kleine Sluis, Wieringerwaard, Slootdorp, Wieringerwerf of Kreileroord woont?
Kleine toppers dus, en daarvoor moet een mens dezer dagen naar het haventje van Waterpark de Oude Zeug.
De Oude Zeug: ook al zo’n naam; daarvan moet een mens wel gelukkig worden.
Eenmaal daar blijkt zoals zo vaak de praktijk weerbarstig. Het vinden van twee kleine toppers tussen vele tientallen toppers en kuifeenden blijkt minstens zo’n klus als fietsen van Anna Paulowna naar de Oude Zeug (en vooral weer terug, want de wind stond west). Maar gelukkig zijn er bij zulke zeldzaamheden altijd genoeg vogelaars die die klus al geklaard hebben en je kunnen uitleggen waar de vogels zich bevinden. Achter die kuifeend … Maar welke kuifeend dan? Voor het derde van die bosjes daar op de oever … Welke bosjes? Maar uiteindelijk begin je wonderbaarlijkerwijs toch te begrijpen welke bosjes en zelfs welke kuifeend bedoeld wordt en dan ineens: hebbes! Want ja, we hebben ons goed voorbereid en weten wat we moeten zien. Dus als we een klein toppertje zien zwemmen, duidelijk kleiner dan de andere toppers, ietsje grijzer ook, iets donkerder op de rug en ook wat grijzig op de flanken wat 'm een beetje de indruk geeft dat-ie al een paar weken niet in bad is geweest, en dat alles ook nog met een vermoeden van een subtiel andere kopvorm en kleur glans, dan weten we dat we beet hebben: kleine topper, zeldzame dwaalgast uit Noord-Amerika (indien … tenzij … het gebruikelijke voorbehoud bij zeldzame eenden is ook nu van kracht).
Er zaten er twee en ik heb ze allebei gevonden. Er zaten ook een of enkele hybriden die voor de nodige verwarring hebben gezorgd maar als je eenmaal weet wat je zien moet, laat je je natuurlijk niet foppen.
Verder was het zo’n plek waar, vanuit fietsersperspectief, in de wijde omgeving niets te beleven was. Dus na een paar uur rechtstreeks teruggefietst naar Anna Paulowna, dit keer tegen de wind in en da’s geen pretje in de binnenlanden van Noord-Holland, maar met twee kleine toppers op zak, dat helpt.

21 maart 2009


Meer: Koffiekransje

Treintwitch


Ik had een supersonische treintwitch in gedachten. Hoefde er niet eens het station voor uit, zo zag ik het voor me. (En achteraf was dat ook zo: het had niet gehoeven. Kom daar als autovogelaar maar eens om.)
Maar het werd kantje boord. Op het nippertje. De laatste trein die ik vond dat ik nog mocht nemen, kwam er al aan. Ik had al vergeefs zo’n beetje het hele stationsgebied afgezocht, alle daken en dakranden en bouwterreintjes afgespeurd en had me al neergelegd bij de mislukking. En toen ontdekte ik hem toch nog, op een grinddak tegenover perron 5/6 aan de westkant van het station. Ik had nog net een paar minuten om ‘m te bekijken.
Kuifleeuwerik.
Dat ik die ooit nog eens zou gaan twitchen, dat had ik pakweg twintig jaar geleden niet kunnen denken. Maar toen twitchte ik natuurlijk nog helemaal niet. Toen bestond het woord nog niet eens, denk ik. Met de toename van het aantal twitchers is in de jaren daarna het aantal kuifleeuweriken in Nederland omgekeerd evenredig afgenomen. Of daar een oorzakelijk verband tussen bestaat, is niet bekend. Inmiddels is de kuifleeuwerik in Nederland vrijwel uitgestorven en dient hij getwitcht te worden. Als je tenminste nog eens een kuifleeuwerik wilt zien in Nederland.

31 januari 2009


Meer Urban Birding: Oudorp

donderdag 5 juli 2012

351: Een koopje

Voor slechts € 9,95 bij de Kruidvat naar het uiterste noordoosten van Groningen. Naar Nieuweschans: verder kun je niet in Nederland. Zodat ik met een waterig zonnetje, een zwak oostenwindje en wat vluchten ganzen door de lucht, door de bijna spreekwoordelijke platheid, de aangrijpende leegte van Noordoost Groningen fietste. De Lange Leegte: kale akkers, verlaten velden, populieren aan de horizon, een paar kraaien in het land, wat kieviten, twee witgatjes opvliegend uit een slootkant. Om uiteindelijk te belanden aan de rafelrand van Nederland: op de dijk langs de Dollardkwelder. Vaalgele wildernissen, modderige sloten, plassen op het veld en daarachter de Waddenzee. Alles weids, alles ver, alles plat, behalve de dijk. En ze hadden hier nog bonte kraaien! Vijf telde ik er en da’s al lang geen dagelijks werk meer, zodat ik alvast niet voor niets deze reis had ondernomen. Prettig soort verzekeringspremie. Twee zwarte ruiters opvliegend uit een slootkant, brandganzen op de kwelder, gras- en oeverpiepers en geregeld veldleeuweriken die vanuit het hoge noorden kwamen aangevlogen, ons land bereikten en doorvlogen naar zuid.
Dit alles had natuurlijk een reden. En dus stond ik even later met pakweg dertig vogelaars op een uitzichtpunt op de dijk over de kwelder uit te kijken naar de giervalk die hier gisteren was ontdekt. Een vogel waaraan tot nu toe, in tegenstelling tot de meeste soortgelijke grote valken die hier te lande gemeld worden, geen tekenen van gevangenschap en geen sporen van onzuiver bloed waren vastgesteld en die dus best wel eens echt afkomstig zou kunnen zijn van de noordelijke toendra’s waar hij thuis is. Maar helaas, vooralsnog in geen velden of wegen te bekennen. Wel een slechtvalk, ver weg op een paaltje. Ja, echt een slechtvalk, al keek je drie keer. En brandganzen, smienten, een groepje goudplevieren over en op de akker binnendijks een grote zilverreiger, ja we kwamen onze tijd wel door en keer op keer speurden we het hekwerk in de kwelder af waarop de vogel ook vanmorgen nog was aangetroffen, maar keer op keer zat-ie er niet.

Dan gaat een mobieltje af: hij zit ongeveer anderhalve kilometer verderop op de dijk!

In gezwinde pas haasten we ons langs de dijk naar het westen. Speurend en spiedend langs het dijklichaam. Tot we, inderdaad een kilometer of anderhalf verder, een forse vogel ontdekken op een paaltje op de kruin van de dijk. Is-ie het? Het lijkt een valk, en hij is fors. Even slaat-ie zijn vleugels uit: valkenvleugels! En minstens zo groot als de buizerd één paal verder. We wagen ons nog wat dichterbij en onderscheiden dan het bruingrijze verenkleed, de zwaar gestreepte borst en de weinig getekende kop. Dan vliegt-ie op en vliegt over de kwelder: definitief en onmiskenbaar de giervalk!
Later zien we de vogel nog veel mooier, veel dichterbij. Rondvliegend, jagend en enige tijd op niet veel meer dan vijftig meter op een paaltje op de dijk. Vol in de telescoop! Donkergrijze poten, blauwgrijze washuid aan de snavelbasis, zwaar gestreepte borst, donkergrijsbruine enigszins geschubde rug, dunne baardstreep en een enigszins lichte plek op het achterhoofd. Het lijkt allemaal dik in orde, geen spoor van sakervalk, maar vooral: wat een bakbeest, wat een bullebak! Het is de schrik van de noordelijke toendra’s die je in de ogen kijkt!

Op de terugweg beland ik zomaar op het kerkhofje van Finsterwolde. Een heerlijke plek om mee te eindigen. De stilte, de rust, de verheven sfeer van de nagedachtenis aan onze dierbaren en de herfst die kleeft aan het statig geboomte: het contrast met zojuist op de kwelder had niet groter kunnen zijn. Oeroude graven, de zoete klanken van een zingende roodborst, een boomklever, een paar appelvinken en het oude kerkje verderop. En dat alles voor € 9,95 bij de Kruidvat. Een koopje.

2 november 2008


Meer: Kleine toppers

Een flitstwitch


De trein arriveerde om 11.00 uur op het stationnetje van Horst Sevenum. Vijf minuten later was ik op de aangegeven plek. De vogel was meteen ter plaatse, en hij deed helemaal zoals-ie doen moest. Alsof het zo was afgesproken. Scharrelde vrij dichtbij rond in een bultig weilandje, soms onzichtbaar, soms helemaal zichtbaar en meestal half zichtbaar. Goed, ik had ‘m, maar er mocht nog wel wat extra’s gebeuren, vond ik. En de vogel vloog op en ging vlakbij in een boom zitten. Schitterend! Vervolgens vloog-ie amper een meter langs me heen: fantastisch!! En ging op vijf meter afstand op een paaltje zitten: fenomenaal!!! Vloog naar de grond en ging bijna voor mijn schoenen zitten rondkijken: waanzinnig!!!! Daarna vloog hij een zijpaadje in en vloog daar van paaltje naar paaltje naar achteren. Met ruime tussenpauzes om ons de tijd te geven ‘m telkens weer prachtig te bekijken. Ging achterin in een weilandje wat zitten foerageren. En vloog tenslotte over ons heen de andere kant weer op en verdween uit beeld. Een tijdje gewacht, nog even gezocht maar de notenkraker was voorlopig even niet terug te vinden. Dus ik dacht: ’t is mooi geweest. Om 12.00 uur had ik op het stationnetje van Horst Sevenum de trein terug naar Eindhoven.

27 oktober 2008

maandag 2 juli 2012

349 / 350: Sylvia

Een warm en zonnig, bijna zomers duinpannetje in september in de duinen ten zuiden van Den Helder. Zo’n heerlijke nazomerdag dat de insecten nog zoemen en de zon nog brandt. Dat op terrasjes nog één keer de armen bloot gaan en op het strand wie weet nog iemand zich in bikini waagt. Met een stel vogelaars staan we te turen naar een stel verspreide braam-, vlier- en meidoornstruiken voor ons. Zien we iets bewegen, dan heffen we de kijker of richten de telescoop, de een naar hier, de ander naar elders. ‘Grasmusje’ klinkt het dan, of ‘zwartkop’. Een enkele keer ‘braamsluiper’ of ‘tuinfluiter’, en we zoeken verder. Dan: ‘BAARDGRASMUS’! En als op commando richten nu alle aanwezigen kijker of telescoop naar een en hetzelfde hoekje van het aangeduide bosje en jawel, daar is-ie: de eerstejaars baardgrasmus die hier gisteren is ontdekt. En voldoening, opluchting ook, neemt bezit van het groepje.
Na enig gescharrel laat de vogel zich prachtig zien, vrij in de telescoop. En later nog enkele keren net zo. Volop genieten dus. Maar we zijn hier nog niet klaar. We moeten er nog een. Nog even zoeken, nog even geduld maar dan klinkt het bevrijdende ‘SPERWERGRASMUS’! En weer richten we allemaal de kijkers of de telescopen.
Het werd wel weer eens tijd voor een geslaagde twitch, voor een mooie nieuwe soort, vond ik, en zie hier: twee voor de prijs van één (retourtje Utrecht - Den Helder zuid met korting: € 18,10; dat maakt € 9,05 per stuk). Deze was wel een stukje lastiger dan de baardgrasmus, hield zich soms langdurig schuil in het binnenste van de bosjes maar uiteindelijk liet hij zich toch een aantal keer aardig door de telescoop bekijken.
Zes Sylvia’s bijeen dus; wie van Sylvia houdt, kon zijn hart ophalen.

15 september 2008


Meer: Een koopje

345: Blauwvleugeltaling

Ook een leuk hebbedingetje is de blauwvleugeltaling, eend afkomstig van de overkant van de oceaan die zich al enkele weken ophield in een brede vaart in de Alblasserwaard nabij de beroemde molens van Kinderdijk. Ongeringd, gaafvleugelig en redelijk schuw, en dat is maar goed ook want zelfs dan kleeft er nog een geur van twijfel aan de vogel. Dat is zeldzame eenden eigen: teveel beesten achter slot en grendel waarvan er te vaak van achter hun slot en grendel weten te ontsnappen. Maar deze dus wellicht niet. Zeker is dat niet, ook al was-ie ongeringd, gaafvleugelig en redelijk schuw, maar laten we er gemakshalve vanuit gaan dat hij daadwerkelijk uit de Verenigde Staten is komen aanvliegen, en sommige mensen hebben een hele goede reden om de hevige sneeuwstormen te trotseren die deze barre Paasdagen tekenden. Want ja, het was witte Pasen, witter dan kerst in jaren is geweest. Van tijd tot tijd woeien de vlokken in dichte vlagen neer en kleurden het landschap tot een klassiek winters sprookje dat je eerder met Kerst zou wensen. Maar Pasen dus, lente!
Op weg naar de taling scheen nog geregeld de zon. De molens glansden ervan, toeristen uit streken nog verder dan waar de taling geacht werd vandaan te komen, paradeerden langs de molens en kiekendieven baltsten boven de gouden rietkragen die net zichtbaar waren achter de molens. Maar donkere buienluchten doemden al op aan de horizon.
Eerst de taling. Die was gauw gevonden en het moet gezegd: mooi. Alle bedenkingen daaromtrent daargelaten: bezienswaardig zijn ze, die zeldzame eendenmannen. Zo ook de blauwvleugeltaling. Kalm zwom hij met enkele kuifeenden mee waarvan hij een wijfje tot de zijne leek te willen maken. Ach, een echte topervaring zal zo’n eend nooit worden maar hij liet zich mooi bekijken.
Intussen was het al begonnen te sneeuwen en dat hield niet meer op tot aan Dordrecht, 15 kilometer verder. Af en toe sneeuwde het met bakken uit de hemel en in Dordrecht oogde de wereld als een nieuwjaarswenskaart en dat maakte, misschien nog wel meer dan de taling, vandaag tot een gedenkwaardige tweede Paasdag.

24 maart 2008


Meer: Sylvia