zaterdag 27 juni 2020

Limburg

Het was natuurlijk best een lelijk vakantieparkje, laten we eerlijk wezen, met die containers als vakantiewoningen, rijen vakantiecontainers naast elkaar. Met ramen, met badkamer, met slaapkamers, oh ja, van alle gemakken voorzien maar toch, containers. Het was een beetje of je op een crematorium verbleef. Al wende het gauw hoor, uiteindelijk voelden we ons er prima thuis, die paar dagen. Maar waar het natuurlijk echt om ging, dat was de ligging. Dat je via een achterdeurtje, een klaphekje in de omheining, het terrein kon verlaten en dat je dan meteen Limburgs mergelland binnenstapte. Dat je meteen midden in het Geuldal stond. Met een riviertje dat langs steile oevers kronkelt, met bultige graslandjes omzoomd door kreupelhout, wat schamele heggen en vervallen hekjes, met een bosrand, een halfkale boom hier en een halfkale boom daar die bossen maretakken tussen hun takken torsen, en daarachter de Limburgse heuvelen. De glooiende hoogtes waar het landschap zich roerloos aan je voeten legt, zich heeft geformeerd rond een dorpje in de diepte, ergens in een plooi een vakwerkboerderij, … Ja, van hier beneden zag je daar natuurlijk niets van maar je kon je er een voorstelling van maken. En des te beter na de eerste omzwervingen waarbij je dat allemaal wel gezien had. Nee, meer buitenlands krijg je het niet in Nederland.
Ik was er bij het eerste ochtendlicht, in dat stukje Geuldal naast de camping, bij ochtendmist en opkomende zon die voorzichtig door de ochtendmist prikte, en ik was er in de late schemer toen er langs het pad de vuurvliegjes zweefden. Vuurvliegjes! Magischer gaat het niet worden. Vuurvliegje blijkt in werkelijkheid overigens kleine glimworm te heten en is geen vlieg en al helemaal geen worm, wormen kunnen niet vliegen. Kleine glimworm is een kevertje. Met name de mannetjes staan bekend als vuurvliegjes, omdat die tijdens het vliegen een fel licht produceren. Dat doen ze om elkaar te kunnen vinden. Het voordeel daarvan is blijkbaar groter dan het nadeel van hun zichtbaarheid. Die lijkt een uitnodiging aan nachtelijke jagers maar misschien valt dat wel mee, omdat de meeste nachtelijke jagers niet op zicht jagen.

Tussen het eerste ochtendlicht en de late schemer in met Harriët een klassieke wandeling gemaakt: omhoog door het Gerendal, het plateau overgestoken, omlaag het holle weggetje naar het Geuldal beneden en langs de Geul terug. Oude bekenden, plekken waar je al zo vaak geweest bent maar die nooit vervelen. Vele jaren van beschaving hebben ze nog steeds ongemoeid gelaten. Hoe lang nog?
Het is eigenlijk het hart van het heuvelland. Alles wat het heuvelland mooi maakt, vind je hier slechts enkele kilometers van elkaar. Het Gerendal, dat vanaf het Geuldal toegang verleent tot het plateau van Margraten, is het volmaakte droogdal. De licht glooiende velden, de ruige landjes, de heggen die zich door het land begeven, de hoogtes daarachter, de bosrand tegenover, eenzame hoeves in de schaduw van het bronsgroen eikenhout, het klinkt allemaal bekend, woorden die op heel Zuid Limburg van toepassing zijn, die staan voor heel het Limburgse heuvelland maar bijna nergens oogt dat zo volmaakt als hier. Het straalt rust uit, geborgenheid, eeuwigheid, ja, som ze maar op, de clichés, maar hier passen ze allemaal. Dit is het Limburgse landschap waar talloze schilderijen van zijn geschilderd en foto’s van zijn gemaakt. Het Limburgse landschap waar reclame mee wordt gemaakt en waar je van droomt als je droomt van het Limburgse landschap.
Oké, ik ga te ver. Back to earth. We vonden een poeltje met salamanders. Geelgorzen zongen. En we vonden de orchideeënweitjes waar je als je goed keek tussen het gras zeeën van bloeiende orchideeën zag opdoemen waaronder grote muggenorchis en (eentje) welriekende nachtorchis, naast nog zoveel ander zeldzaams. Beemdkroon, grote centaurie, rapunzelklokje, ruige weegbree, agrimonie: een paradijs. Boven, waar langs het pad de ruigtekruiden bloeien en akkers zich roerloos buigen naar een volgende bosrand, daar vonden we in een poeltje de geelbuikvuurpad. ‘The best bird was a toad’ vandaag, want die is bijna uitgestorven in Nederland, al maakt-ie inmiddels een voorzichtige comeback. Natuurbeheer levert weleens wat moois op. Hun roepen, zacht, wat dof, herinnert enigszins aan de bekendere vroetmeesterpad, maar dan een paar tertsen lager. En hun buik heeft echt helder gele vlekken. Prachtig om te zien.
En weer omlaag over wat mij betreft een van de iconen van Zuid Limburg: de Gronselendel. Het is het volmaakte holle weggetje dat zich diep in de helling heeft ingegraven. Hoge wanden waarachter rijke graslandjes vol bloeiende centauries en margrieten en nog veel meer, nabije bosranden, bomen als kromgetrokken oergestaltes en daar tussendoor af en toe een blik op de eindeloosheid van het heuvelland. Van afstand zie je er bijna niets van, een smalle reep groen die de helling doorsnijdt. Maar van binnen ben je in een andere wereld.
En tenslotte beneden de Geul. Hoog water: een woeste, kolkende watermassa, een bruin monster dat door zijn bedding raast. Alle stroomversnellingen, alle obstakels verdwenen.

’s Avonds onder dreiging van spectaculaire buienluchten die veilig uit de buurt bleven, heen en weer naar Ransdaal. Prachtige avond, prachtige luchten, de prachtige kerk van Ransdaal en een heroïsch gevecht tussen noodweer en opklaringen boven ons. Vanavond wonnen de opklaringen. Gisteren was dat anders. Gisteren viel, al op onze eerste avond, de bui van de week. We waren effe heen en weer naar Wijlre, ik had mijn eerste geelgorzen opgestreken en we hadden twee volle rugzakken met boodschappen, toen-ie daar hing, loodgrijs boven de heuvelkam. Terwijl we nog helemaal terug moesten lopen. Tot aan ons parkje hielden we het wonderwel droog, maar eenmaal binnen barstte het los. In alle hevigheid, met hagel en onweer aan alle kanten. Op een gegeven moment stond het weggetje waaraan onze vakantiecontainer stond, helemaal blank. We zagen het water al naar onze voordeur toe kruipen maar net op tijd kalmeerde de bui. Het regende nog de hele avond, maar niet zo hard dat ons huisje erdoor bedreigd werd.

Op de derde dag gingen we fietsen. Want er moesten ook nog een paar zaken worden opgestreken die net buiten wandelbereik lagen. Zoals het Eysserbeekdal voor braamparelmoervlinder. De Kromhagerweg voor orpheusspotvogel. Eys, nou ja, voor Eys. Wittem, Gulpen, Ingber, Scheulder en tenslotte door het Gerendal omlaag terug naar Schin op Geul. Veel zon weer, zoals alle dagen. Maar boven, in de wind en bezweet na een slopende klim zonder eind, was het bijna koud. En omlaag, als de heuvel gul weer prijsgaf wat ze genomen had en je in volle vaart terugkreeg wat je gegeven had, had ik graag dat extra laagje aangetrokken dat ik vanochtend toch maar in onze container had achtergelaten. Maar weer beneden in het dal was het broeierig warm en kon het zweet opwarmen. Braamparelmoervlinder was moeizaam vandaag, alleen een paar keer zien vliegen, maar verder was het Eysserbeekdal volmaakt, met zijn bloemrijke hooilandjes, zijn ruige en bloemrijke hellingen, zijn machtige reuzenpaardenstaarten langs de oude spoorbaan en zijn holle weggetjes die diep verscholen door glooiende velden ploegen.
Een paar kilometer verderop was Orpheus aanvankelijk stil, sputterde af en toe wat maar begon na een tijdje toch leuk te zingen. En aan het eind van de dag, in het Gerendal, vloog eerst een wespendief over, vermaakten we ons vervolgens met een poeltje met prachtige alpenwatersalamanders plus nog allerlei andere waterwezens in vormen, bizarder dan een mens verzinnen kan, riep middelste bonte specht uit het bos tegenover en vloog tenslotte een prachtige rode wouw over. Meestal moet je het met minder doen.

Op de vierde dag wandelden we naar Valkenburg en terug. Heen op en neer over de hellingen en het plateau aan de noordkant van de Geul. Onder andere langs de fraaie kalksteenwand van de Däölkesberg (ja, zo stond het er echt! Geen idee hoe je het uitspreekt), door fraaie hellingbossen zoals overal in het heuvelland juist op de hellingen het bos is behouden gebleven, omdat men daar niets beters mee wist te doen, en langs de oude kluizenaarswoning en kruisweg op de Schaelsberg waar ik nog een mooie keizersmantel vond. Prachtige, haast tropische vlinder en zeldzaam bovendien. Na een bezoekje aan Valkenburg langs de Geul terug gewandeld. Onder andere langs de kasteeltjes Schaloen en Genhoes: het een stoer en teruggetrokken, het ander charmant en behaagziek.
Vanochtend nog even een korte wandeling: omhoog naar Fromberg en weer omlaag richting Schoonbron. Hoge, kale glooiingen met een veldkruis met verse bloemen op een kruising van veldwegen, half beboste hellingen, mooie holle weggetjes: onze dagen in Limburg in een notendop. We hadden het allemaal al gezien, het was tijd om weer naar huis te gaan.

21 juni 2020


Meer Zuid Limburg: Bosscherweg Maastricht










maandag 15 juni 2020

L'amour

Al wekenlang zit er een vogeltje in de Strypsche Wetering bij Rockanje met de prachtige naam amoerkwikstaart. Maar zo romantisch als de naam is, zo onbeduidend is de vogel, vond ik. Want je kunt hem wel zo’n naam geven, daarmee is nog niet gezegd dat-ie werkelijk van zo ver komt als men dacht dat-ie kwam. Voor mij was het vooralsnog niet meer dan een wat afwijkende witte (of meer in het bijzonder rouw-)kwikstaart. Ik had me er dus nog niet toe kunnen zetten die voor mij nogal omslachtige reis te gaan ondernemen: trein naar Rotterdam, metro naar Spijkenisse en bus naar Rockanje en dat in tijden van corona. Langzamerhand lijkt de discussie echter te worden beslecht in het voordeel van de gelovigen. Dat garandeert uiteraard nog helemaal niets maar er lijkt toch wel veel te kloppen voor amoer en ook steeds meer coryfeeën, steeds meer echte kenners geloven inmiddels op grond van zorgvuldige analyse van kenmerken in een Chinese herkomst. Wie ben ik dan om ze tegen te spreken? Met het verschijnen van foto's uit China van vrouwtjes en jonge vogels met grijze flanken, tot nu toe een van mijn belangrijkste bezwaren omdat amoer immers, zo had ik begrepen (zelf uiteraard geen ervaring met de soort) spierwitte flanken moest hebben, werd ook mijn laatste argument om thuis te blijven me uit handen genomen. Ik moest op pad.

Lege trein, lege metro en lege bus, allemaal volledig coronaproof: dat verliep op rolletjes. Niemand die me vroeg of mijn reis wel echt noodzakelijk was en daar stond ik dan, midden in het Voornse laagland. Het was nog even wachten en zoeken in de Strypsche Wetering. Kluten, een lepelaar, nog een lepelaar, groenpootruiter, bruine kiekendief, gele kwikstaart, een paar juveniele witte maar toen, na pakweg een uur, toen zat-ie daar ineens. Uitgebreid witte kop zonder zwarte keel, zwartachtige rug, witte plek op de dekveren: een bijzondere ‘witte kwikstaart’ was het in elk geval. Een afwijkende Hollandse vogel of eentje uit China of daaromtrent? Het zou niet eens de eerste in Europa zijn dus het kan wel en je kunt niet anders dan de vogel serieus nemen. We zullen zien wat de bevoegde instanties ervan maken.

Voorne dus, en nog bijna een hele dag te gaan. Een mooie aanleiding om weer eens een duik in het verleden te nemen. In mijn hele jonge jaren ging ik met mijn oom en tante vaak naar de duinen van Voorne. Ik vond het er geweldig, een paradijs, dus toen ik de jaren van zelfstandigheid had bereikt, voldoende toegerust om op eigen benen die reis te ondernemen, ging ik jaren lang meerdere keren per jaar die kant op. Dat was mijn manier van avontuur beleven, van me voor even onttrekken aan de samenleving met al haar verplichtingen. Heerlijk vond ik het toen om één dag lang daarvan verlost te zijn en me voor iedereen ongezien, ongeweten en onbereikbaar in dat paradijs te begeven. Ja, de tijden zijn nogal veranderd sinds die dagen, in vele opzichten. De moderne technologie, het voortdurend in contact zijn met de wereld, het heeft zijn voordelen en ik zou niet meer zonder willen, maar je raakt ook iets kwijt.
Later leerde ik Texel kennen en hoe gemakkelijk het was om daar te komen. En IJmuiden en Camperduin. Ook liet ik mijn bestemming steeds vaker 
bepalen door waar een leuke, liefst zeldzame soort te vinden was. Dat bracht me in al die jaren op de mooiste en soms ook de gekste plekjes in het land. Maar de reis naar Voorne was me in toenemende mate te omslachtig en zonder aanleiding kon ik me er niet meer toe zetten die te ondernemen. En aanleiding was er eigenlijk nooit. Kortom, ik was er al jaren niet meer geweest. De laatste keer dat ik er was, waren cetti’s zanger en grote zilverreiger hier nog grote zeldzaamheden. En nu? Een grote zilverreiger zat op de oever van een eilandje in het Breede water en cetti’s zanger? Ach, cetti's zanger, daar kijken we allang niet meer van op, ook in de duinen van Voorne niet.
Het voelde een beetje onwennig toen ik door het klaphekje het gebied betrad. Ik had even niet meer zo’n duidelijk idee waar ik was en waar ik heen moest. Maar toen ik eenmaal binnen was, herkende ik het meteen. De Tenellaplas met zijn rietranden en waterlelievelden en omringende vegetatie met orchideeën, ogentroost en ratelaars. De mêlee van duinstruwelen en bosranden die zich aan je opdringen en de grazige duinweiden die ze tussen zich in dulden. En het pad dat ineens het duistere en vochtige bos induikt, zo kenmerkend voor de kalkrijke duinen in dit deel van het land, en je uiteindelijk brengt aan de oever van het Breede water, het duinmeer dat er na al die jaren nog altijd ligt, verscholen achter de duinhellinkjes. Schrale, zilte bloemenweiden met orchideeën en met bijvoorbeeld teer guichelheil. Zeldzaam. Zeewolfsmelk in de zeereep. En de zilte weelde van het groene strand, met zilt torkruid, zeeraket en bossen heen. Een uitstapje naar een vermeende zwartkopgors was vergeefs maar het was een feest om er weer eens te zijn en op de terugweg was het alleen in de metro ietsje te druk en af en toe lastig om de anderhalve meter in stand te houden. Maar toen was ik op weg naar huis en was mijn reis dus echt wel echt noodzakelijk.

13 juni 2020


Meer lezen? Texel reviseted