vrijdag 30 april 2021

Scheveningen

Een drieluik. Allereerst liepen we op een zonnige ochtend in het zonnetje door de zonovergoten duinen van Meijendel. Als er al wind was, was daar in de luwte van struweel en bosrand weinig van te merken. Het was een oase, temidden van al het nare, winterachtige lenteweer van de afgelopen weken. Om nachtegalen was het ons te doen, en nachtegalen kregen we. Volop voluit zingende nachtegalen, dat is hier wel een zekerheidje in deze tijd van het jaar. En het is een belevenis, al die voluit zingende nachtegalen in de Hollandse duinen in deze tijd van het jaar. Moet je eigenlijk elk jaar wel een keertje heen. Eentje was zo vriendelijk om zich ook te laten zien. Zat geruime tijd open en bloot aan de rand van een struikje zijn mooie, rossig bruine kleuren te showen. De andere bleven zoals we dat gewend zijn diep verscholen in het struikgewas. Verder zongen onder andere gekraagde roodstaart, sprinkhaanzanger, grasmus en cetti’s zanger. Paar gierzwaluwen in de lucht, zes lepelaars over en toen de melding: ross’ meeuw teruggevonden op het Noorder havenhoofd. Het razend zeldzame arctische meeuwtje waarvoor we dit tochtje richting Scheveningen hadden ondernomen.
We haastten ons nog niet, leek ons niet nodig maar achteraf was dat misschien een beetje lichtzinnig van ons: toen we de pier betraden was de vogel alweer gevlogen. Maar waarschijnlijk waren we ook als we ons wel gehaast hadden, niet op tijd geweest. Dus we namen onze plaats in op het havenhoofd, tussen diverse andere plukjes vogelaars die in afwachting waren van de terugkeer van ross’je, en ondergingen de koude noordenwind die kwam aanwaaien over honderden kilometers koud zeewater en een ambiance creëerde die diametraal tegengesteld was aan vanmorgen in de duinen. Dat werd lijden, als we dat meeuwtje nog wilden gaan zien. En dat wilden we, want een meeuwtje van zo ver weg, zo met mysterie omkleed, jarenlang wisten we niet eens waar ze uit het ei gekropen waren. Weliswaar inmiddels niet meer zo extreem zeldzaam als in mijn beginjaren, maar nog altijd een soort van statuur!
Mooie juveniele drieteenmeeuw dichtbij langs de pier. Grote groep paarse strandlopers op de blokken. Men telde er liefst 86. Boven zee af en toe groepjes sterns en meeuwen. Er werd een velduil opgemerkt, hoog overvliegend richting vasteland: fijne troostsoort, mocht het met het meeuwtje niet gaan lukken. Maar fijne bijvangst, dat kon natuurlijk ook nog. Diverse groepjes regenwulpen naar noord, het is regenwulpentijd, overal groepjes regenwulpen naar noord. En zo ging de tijd voort. Bruine kiekendief hoog over zee naar noord, paar dwergmeeuwtjes ver weg boven zee en toen, bijna drie uur verder, een uitroep: DAAR IS-IE!!! Ross’ meeuw was terug. Het feest kon eindelijk beginnen.
Ross’ meeuw nestelde zich tussen de steenlopers en de paarse strandlopers en liet zich schitterend tot op enkele meters afstand bekijken. Maakte wat ruzie met de steenlopers, spreidde dreigend de snavel, sloeg even de vleugels uit (staart dus ook even zichtbaar, zwaar gehavend maar de contouren van de kenmerkende wigvorm waren zichtbaar) en bleef standvastig ter plaatse. Zodat we ook de overige kenmerken konden vaststellen die hem onderscheiden van dwergmeeuw (geen donkere tekening op de kruin en veel wit in de handpennen) en volmaakt tevreden weer naar huis konden.

Oh ja, drieluik, dat verplicht me ook nog iets te zeggen over ons ommetje op de terugweg, naar het Doove Gat bij Haastrecht, net iets verder van de route dan we hadden ingeschat. Het leukst daar was een fraaie ruiende zwarte ruiter dichtbij en met mooi licht. Die was dit ommetje wel waard. Een tweede was al veel verder in zomerkleed maar die zat veel verder weg, met tegenlicht bovendien en ging er ook al gauw vandoor en zal dus weinig herinnering achterlaten. Al heeft-ie het toch maar tot een bijrol in dit stukje gebracht.

24 april 2021

donderdag 22 april 2021

Taal

We stonden met zijn drieën op de Veenkade toen er een vogel overvloog. We hoorden hem alle drie roepen en riepen in koor: waterpieper. Nou ja, zo ging het natuurlijk niet helemaal, dat koor, dat was ver te zoeken maar waar het om gaat: we hoorden alle drie hetzelfde geluid en plakten daar alle drie hetzelfde woord aan vast: waterpieper. Het is een soort taal. Er is een bepaald geluid en duizenden mensen over de hele wereld koppelen dat geluid aan één en dezelfde vogel. TluuIET-wietwiet (eerste toon stijgend, volgende twee hoger): witgat. Een luid, snel en trillend biebiebiebiebiebie: regenwulp. Een ritmisch, drielettergrepig kwikmedit-kwikmedit: kwartel. Een karakteristiek KIERrie - KIERrie - KIERrie: visdief. Ik citeer hier even de ANWB-gids en het moet gezegd: als je zoals hier gebeurt die geluiden omzet in letters en woorden, krijg je een heel gebrekkige taal die lang niet door iedereen hetzelfde begrepen wordt. Maar de geluiden zelf, die zijn eenduidig en universeel, wereldwijd hetzelfde, ook al heet de bijbehorende vogel in het ene land anders dan in het andere. Maar als een vogelaar met enige kennis van zaken in zuid Spanje of in noord Noorwegen en een in Nederland hetzelfde geluid horen, denken ze daar dezelfde vogel bij. Net zoals iemand die Ja hoort zeggen in Nederland, Yes in Engeland of Oui in Frankrijk aan dat woord dezelfde betekenis koppelt.
Vogelen: het is eigenlijk gewoon taal. Nou ja, ook weer niet helemaal natuurlijk, het is niet dat we elkaar toespreken met TluuIET-wietwiet, biebiebiebiebiebie, kwikmedit-kwikmedit of KIERrie - KIERrie - KIERrie, maar toch een taal. Wel een vrij exclusieve taal, de meeste mensen zijn deze taal niet machtig. Een taal dus waarmee we ons kunnen onderscheiden. Geheimtaal, voor velen. Taal als toegangsbewijs, taal die uitsluit in plaats van insluit. Misschien moeten we, geheel volgens hedendaagse normen en waarden, onze focus op foutloos taalgebruik laten vallen, taalgebruikers niet langer corrigeren bij het maken van fouten. ‘Meer rekening houden met afkomst, fantasie en identiteit en minder met de objectieve academische criteria’ (ongeveer wat de universiteit van Hull bepleit, vrij naar Bert Wagendorp die het weer van Patrick IJzendoorn had). Maar dat gaat in dit kader misschien wat te ver.

19 april 2021

zondag 18 april 2021

Citroenkwikstaart

Prehistorie, uit de tijd dat het gebied nog tot de provincie Utrecht behoorde. We kunnen dus spreken van een Utrechtse gebeurtenis, een enigszins historische Utrechtse gebeurtenis zelfs.
Het is een mooie lenteochtend na een paar aardige en zachte lentedagen met overwegend oostelijke winden. Zo’n ochtend dat ineens de ene na de andere nieuwe zomersoort binnenrolt. Tuinfluiter langs de Burgemeester Huydecoperweg. En daarna trouwens bijna overal. Een boomvalkje dat laag over de weg heen vliegt. Koekoek, snor. Maar zo’n mooie lentedag in april, na een paar aardige en zachte lentedagen met overwegend oostelijke winden, die vraagt natuurlijk om meer. Die vraagt om een echte zeldzaamheid. Meestal blijven zulke vragen onbeantwoord, maar deze keer niet.
Kanaaldijk bij Tienhoven, een uur of 11 in de ochtend. Zonnetje, matig windje uit zuidoost, en twee vogelaars die zeggen zojuist aan de overkant in polder Achteraf een citroenkwikstaart gezien te hebben. Huh? Citroenkwikstaart, ja. Citroenkwikstaart is een zeldzame dwaalgast uit Oost-Europa en verder. Destijds nog maar dertien gevallen in Nederland dus met enig ongeloof staar ik ze aan, maar ze zijn toch echt zeker van hun zaak. En terecht want het is even zoeken maar dan zie ik vrij dichtbij in de polder aan de overkant van het Tienhovens kanaal een kwikstaart langs een slootkant scharrelen. De kwikstaart kennen we allemaal wel, maar deze heeft niet alleen een heldergele buik maar ook een knalgele kop en bovendien een opvallende zwarte halskraag. Zo kennen we de kwikstaart meestal niet. Kan niet missen: citroenkwikstaart! Mannetje in zomerkleed nog wel: hoe mooi wil je het hebben?
Hij foerageert daar recht voor ons in het slijkige maisstoppelveld, verdwijnt soms tussen de stoppels maar kan even later prachtig bovenop zo’n stoppel zitten. Een feestelijke vogel, een feestelijke gebeurtenis dus we hebben wat te vieren daar aan het Tienhovens kanaal. Na enige tijd vindt dan ook een bescheiden samenscholing plaats en met zijn allen vieren we een zeldzame vogel.
De vogel is tot laat in de avond waargenomen, maar de volgende ochtend was-ie verdwenen.

29 april 2001


Meer uit het Utrechtse: Wind

woensdag 14 april 2021

Marickenland

Voor de langdurige regenval van dit weekend uit, die volgens optimistische voorspellingen ergens rond het middaguur zou beginnen, eindelijk eens naar het inmiddels vermaarde Marickenland bij Wilnis geweest. Wat in ieder geval een leuk tochtje opleverde door het polderland tussen pakweg Breukelen en Mijdrecht. Klassieke Hollandse veenweiden, met nog geregeld baltsende grutto’s dus daar moest iets goed aan zijn. De uitgestrektheid van kerktorentjes op verre horizons af en toe onderbroken door boomkades en geriefhoutbosjes. Af en toe een stukje hooiland of blauwgrasland dat ons over twee maanden klokjesgentiaan en spaanse ruiter belooft: nog eens terugkomen dus. Twee regenwulpen over en langs de Korenmolenweg (hoeveel zullen er daarvan bestaan in Nederland?) twee luid zingende cetti’s zangers, aan beide kanten een.

Marickenland heeft al ruim een jaar enige faam in de provincie, maar er was tot nu toe wat mij betreft net niet genoeg aanleiding om de reis (geen wereldreis hoor maar goed: een kleine drie kwartier fietsen vanaf Breukelen) te ondernemen. Nu er echter net als vorig jaar een stelkluut was gemeld, soort die dit jaar verder nog ontbreekt in de omgeving van Utrecht, was die aanleiding er wel. Een voor mij nieuwe plek, onder de rook van Wilnis: klassieke, altijd spannende plasdras met door netten omspannen kooien voor de lisdoddenteelt. Steltkluut was gauw gevonden. Als altijd tastte die de grenzen van het begrip elegantie af en overschreed die bijna (bijna?), wat hem een beetje tot een stripfiguur maakte. Poten net iets te lang en te rood, misschien net ietsje te slank maar wat zou het? Hoe dan ook een bezienswaardig beest en nog altijd betrekkelijk zeldzaam hoewel veel minder dan pakweg twintig jaar geleden. Hij waadde bedrijvig door het gebiedje, dook dan weer hier op en dan weer ergens anders en liet zich aldus mooi bekijken.
Missie geslaagd, dus. En met ook nog onder andere een paartje zomertalingen, een zestal kemphanen, twee mannen pijlstaart en kleine plevier een welbestede ochtend. Grutto’s zaten er trouwens ook. De meesten zaten verderop in het naastliggende weiland maar af en toe kwam er een groepje buurten en dook dan pal voor ons op, en daar zaten dan telkens de schitterendste ijslanders tussen. IJslandse grutto: ondersoort van IJsland; die hebben dus nog een flinke reis voor de boeg. Ze zijn net wat feller gekleurd, net wat contrastrijker dan onze grutto's en onderscheiden zich ook door de wat rondere kop, het steilere voorhoofd en de iets dunnere en kortere snavel.
De planning was vandaag als door een ringetje te halen: op de terugweg naar Breukelen nog geen druppel. Op de fiets van station Utrecht Zuilen naar huis mocht ik nog net de eerste in ontvangst nemen.

10 april 2021

zondag 11 april 2021

Weer winter

In de luwte van Beukenburg, uit de wind en in de zon tussen de sneeuwbuien door, voelde het bijna als lente. Af en toe vloog er zelfs een dikke hommel langs. Dat lijkt niet opzienbarend, gezien de datum, maar buiten de luwte van Beukenburg, in de wind en uit de zon, woei er een harde en koude noordenwind die poollucht rechtstreeks van de Noordelijke IJszee naar hier bracht. Het was amper 5 graden en sneeuwbui volgde op sneeuwbui. ‘Hele dag afwisselend sneeuwbuien en zon’, kopte de NOS website. ‘Vanwege het koude weer kunnen dak- en thuislozen vanaf vanavond tot donderdagochtend terecht in de winterkoudeopvang in de vier grote steden’, stond er ook te lezen. Met eronder een link naar een bericht van amper een week geleden: ‘Niet eerder zo warm in maart: 26 graden in Arcen’.
Het is dus weer winter. Terwijl het amper een week geleden bijna zomer was. Is er ook nog af en toe plek voor lente? De vogels lijken zich er intussen maar weinig van aan te trekken. Met tientallen zwermden de zwaluwen boven de Hoogekampse plas, tientallen boerenzwaluwen, diverse oeverzwaluwen en ook al een vroege huiszwaluw. En in bijna elk bosje zong een zwartkop. Die lieten zich door de plotselinge kou niet uit het veld slaan. Zie daar de lente.
Aan de andere kant, fitissen, al sinds een week terug, laten zich nog maar sporadisch horen en aankomende nieuwkomers lijken wel enige vertraging op te lopen.
Een dwergmeeuwtje, wijselijk nog in winterkleed, foerageerde boven de plas. Het is alweer meerdere jaren geleden dat we die hier nog hadden, en nog veel meer jaar geleden dat we ze met over de honderd hadden. In de tussenliggende jaren is er hier hard gewerkt aan het storten van bagger en het aanleggen van eilandjes. Dat is nu achter de rug, de eilandjes liggen er en de plas is ontruimd. En zie: we hebben weer een dwergmeeuwtje, een prachtig klein meeuwtje dat kan dartelen, dat kan dansen boven het water als geen enkele andere meeuw dat kan. Het is er nog maar een, maar het is een begin.
Verderop in Beukenburg, uit de wind en in de zon, liet een boompieper zich mooi bekijken. Ook die alweer terug uit warmere orden. Toch weer lente dus. Elders zongen en riepen onder andere glanskop, zwarte mees en kuifmees. Verder was het wat stil in het bos. De lente staat nog even in een pauzestand.

5 april 2021