vrijdag 28 juni 2013

Dubbelslag

4 uur Galgenwaard, was de afspraak. We zouden met vogelwacht Utrecht een avondexcursie houden in de Flevo. Maar de dag begon zo mooi, met volop zon en dat is geen alledaags verschijnsel de laatste tijd, dat ik liever niet tot 4 uur wilde wachten. ’s Ochtends het treintje naar Rhenen, de vouwfiets naar Dodewaard, daar zwarte ooievaar, terug naar Rhenen en uiterlijk half 4 terug op Utrecht centraal. Dat was de planning, en die planning werd voorbeeldig uitgevoerd. Behalve die zwarte ooievaar: al enkele dagen aanwezig in de uiterwaarden nabij Dodewaard, maar niet vandaag. Bij aankomst geen spoor, een uurtje later geen spoor en bij vertrek geen spoor. Wat ik wel gezien heb: de oude kerncentrale, wat een vreemd soort nostalgie teweeg bracht. Even keerde ik terug naar de duistere jaren tachtig en naar mijn overigens niet al te duistere verleden. Eén nachtelijke tocht naar Dodewaard herinner ik me, waar we enige tijd bij de ingang stilhielden, tot de ME ons met zachte drang verwijderde. Nu was de ingang verlaten. De hekken waren net als toen hermetisch afgesloten maar er leek eigenlijk niet veel reden, achter die hekken, om ze zo hermetisch af te sluiten. Het leek alle strijd en actie van vroeger eigenlijk nauwelijks waard. Een leeg, half verwilderd veld en daarachter de centrale, als een slapende reus. Hoewel er vast nog wel, diep in die grijze kolos, zwaar radioactief materiaal te vinden was.
Bosrietzanger zong, en verderop in de uiterwaard een groep judoënde kinderen. Tijd weer voor belangrijker zaken: zwarte ooievaar. Maar die liet het nog steeds afweten. Verder dan diverse witte ooievaars kwam ik niet. En intussen sloeg het weer om, kwamen er buien en veranderde de harde, warme zuidenwind die er al de hele ochtend geweest was, in een onaangename, kille zuidenwind. Nog steeds hard. Gelukkig mocht ik naar het noorden, terug naar Rhenen.

Dat kille en winderige weer hadden we ook ’s avonds in de Flevo. Buien wisselden af met zon, hoewel het meest grijs was. In het Roggebotzand, zo’n typisch stukje nieuwbouwbos dat dient als schaamlapje op de verder vooral op intensieve landbouw ingerichte inpolderingen in Flevoland, stonden we naar een kolossaal zeearendennest te kijken waarboven een prachtige adulte zeearend vrij zichtbaar was. Vele malen dichterbij dan je ze gewoonlijk ziet.
In het Oostvaardersveld zagen we, na enig zoeken, een fraaie man grauwe klauwier hoog in een kaal boompje. En in akkers in de buurt van Lelystad zagen we, aan het eind van een enorme regenbui, de meest fantastische regenboog die ik me heugen kan. Fel schitterden de kleuren in een volmaakte boog die hoog de grijze lucht doorkliefde. De grauwe kiekendieven die hier in de omgeving moesten verblijven, vertoonden zich niet. Die waren wel wijzer.
Tenslotte zaten we in het laatste uitdovende avondlicht langs een bloeiend koolzaadveld in de auto met open raampje te wachten tot de kwartelkoning wakker werd. Het was zo’n bijna magisch moment dat alleen een vogelaar kan begrijpen. De schemer, de verre contouren van bosranden, de in de verte zingende zanglijster, en nabij de stilte. In afwachting van dat heerlijke moment dat eindelijk de kwartelkoning zou roepen. Dat duurde even. Tussendoor naar het bedrijventerrein nabij Lelystad even verderop, een veel minder idyllische locatie waar ze ook niet wilden roepen. Maar terug op de oude plek: crex crex, luidkeels en dichtbij, en bijna onophoudelijk. Zo’n geluid waarbij je je afvraagt: waarom toch? Een nachtegaal is toch veel mooier? Om maar niet te spreken over de negende van Beethoven of King Crimsons Song of the Gulls. En toch, het fascineert, het verbaast, dat rouwe, toonloze raspen dat de stilte zo meedogenloos verbrijzelt. Het was een mooi besluit van de dag.

22 juni 2013


En dan nog deze: Johanna

maandag 10 juni 2013

Voor Jan

Het was zo’n bericht waar alle vogelaars hard van schrokken. Zo’n bericht dat al die heerlijke twitches en al die afschuwelijke dips zo ontzettend, ontzettend onbelangrijk maakte. Jan de Jong geschept door een auto en in kritieke toestand in het ziekenhuis. Toenemende druk in zijn hoofd, schedel gelicht, botbreuken, noem maar op. Dat is echt heftig, realiseer je je. Ook ik ken Jan grotendeels van internet, van het forum op Waarneming.nl en van Facebook. Al ben ik ‘m ook in het veld weleens tegen gekomen. Maar dan blijkt al die moderne, digitale verbondenheid toch ergens goed voor: veel, heel veel mensen voelden zich betrokken bij Jan. Het aantal likes, het aantal reacties van afschuw, die stonden denk ik voor een eerlijk en oprecht gevoel dat zonder internet nooit op die schaal bestaan zou hebben. Al zou Jan daar weinig mee zijn opgeschoten als hij niet zou zijn hersteld. Maar dan een foto op dat onvolprezen, vermaledijde Facebook: Jan in een rolstoel buiten het ziekenhuis. Het gaat dus goed. Het gaat steeds beter. En hij is in elk geval de kritieke fase te boven. Een zucht van verlichting gaat door het wereldje van vogelaars: het komt goed met Jan.

Vogelen is, zoals dat natuurlijk evengoed voor allerlei andere subculturen geldt, ook een sociaal gebeuren. Als je bij weer eens een mooie mega behalve die mega ook allerlei medevogelaars tegenkomt. Mensen die je alleen kent van die mega’s, van die toptwitches. En van internet. Als je, bij weer zo’n prachtsoort, toch even de lijst doorkijkt van wie ‘m allemaal ook hebben, en wie niet. Met enige jaloezie, als je ‘m zelf gemist hebt, of met voldoening: ja, ik heb ‘m ook! Het missen van zo’n soort voelt dan ook, als die door honderden anderen wel gezien is, altijd een stuk pijnlijker, vind ik, dan als die maar door een handjevol geluksvogels is gezien. Die je het dan van harte gunt. Wat dat betreft was die bonte tapuit vorige week een stuk draaglijker dan die bruinkeelortolaan vorige maand, waar ik nog wel eens nachtmerries van heb (maar niet heus). Of dat nou een positief neveneffect is van internet of een negatief neveneffect, daar ben ik nog niet helemaal uit. Het werkt ook een zekere jaloezie in de hand en dan kun je jezelf wel voornemen daar niet aan toe te geven, vooral niet ongelukkig te zijn om wat je mist maar vooral gelukkig om wat je wel ziet, maar dat is niet altijd zo eenvoudig.
Maar gezellig is het wel, soms, als we weer eens met zijn allen naar een leuke soort staan te kijken. Of vergeefs op die leuke soort staan te wachten. Gedeelde smart is halve smart. En binnenkort weer met Jan.


10 juni 2013

donderdag 6 juni 2013

Glas

Voor de een is het glas half vol, voor de ander half leeg, zegt men. Nou is dat mooi gezegd, maar de praktijk is soms anders. Voor ons twitchers, vogelaars die af en toe op zoek gaan naar zeldzame vogels, is het glas soms angstvallig leeg, maar een week later kan het alweer tot de rand toe gevuld zijn. Het is een wonderlijk glas. Zo liep ik een paar weken terug in één weekend drie leuke soorten op rij mis. Het glas voelde toen even behoorlijk leeg aan. Maar de week daarna dook in de omgeving een groep van rond de twintig bijeneters op. Een geweldig evenement was het gevolg, vogelaars uit heel Nederland kwamen erop af en het glas raakte weer aardig gevuld. En afgelopen weekend was het glas weer tot de nok toe gevuld met de heerlijkste godendrank: in drie dagen tijd achtereenvolgens kleine klapekster, terekruiter, roodmus, kleinst waterhoen en steltkluut. En niet zomaar, nee, allemaal prachtig gezien (ja, ook kleinst waterhoen) en de meeste langdurig en uitvoerig (nee, niet kleinst waterhoen). Zo zie je maar: het kan verkeren. Dan kun je een onhaalbare bonte tapuit wel weer even hebben. Beest zat op verboden terrein dus nou ja, dan houdt het op.
Naast deze jammerlijke bonte tapuit is er momenteel nog een reeks van leuke soorten wel beschikbaar, waar ik reikhalzend naar uitzie maar die ik nu, midden in de week, nog even moet laten zitten want er moet ook nog gewerkt worden. En waarvan je je maar moet afvragen wat daarvan komend weekend nog aanwezig is. Voor je het weet is alles weg en is het glas weer half leeg. En zo parelen weer de zweetdruppels en is er ineens weer het gevoel dat je alles mist. En mocht het er toch allemaal nog zitten van ’t weekend, dan weet ik weer niet waar ik het zoeken moet want ik kan ze niet allemaal doen. Zo is het ook nooit goed.
En zo gaat dat maar door. Euforie en teleurstelling wisselen elkaar af, spanning en bevrijding. Het ene moment in zak en as, het andere zielsgelukkig. Het leven van de twitcher: het is net het echte leven. Hooguit in wat verhevigde vorm, maar dat geldt voor zoveel merkwaardige bezigheden waarmee mensen zich plegen bezig te houden, of je nou postzegels verzamelt of je aan een zijltje van bergwanden stort. Uiteindelijk zijn we allemaal op zoek naar dat ultieme geluk, naar dat ene moment dat alles waard is. Vind je dat moment, dan kun je er weer een weekje tegenaan.

Je hebt natuurlijk ook nog de niet-twitchers. Die laat dit allemaal koud. Ze genieten gewoon van wat ze tegenkomen buiten, ongeacht zeldzaamheid. Voor hen is inderdaad het glas altijd half vol. Minstens. Een bevoorrecht type. Gelukkig zijn we uiteindelijk allemaal ook een beetje niet-twitcher. Toch?


5 juni 2013

zondag 2 juni 2013

Dubbele treintwitch

Zo’n dubbele twitch: voor autovogelaars de gewoonste zaak van de wereld maar voor ‘ons soort mensen’, grotendeels afhankelijk van het openbaar vervoer, iets bijzonders. Deze waren echter geknipt voor ons: het was amper een uur van vogel tot vogel. En beide werkten voorbeeldig mee, dus ik was zelfs heel netjes om 3 uur weer thuis.
In Voorhout was het minder dan een kwartier fietsen naar het tuintjescomplex aan de Eerste Elsgeesterweg. Door weiland, langs wat schrale akkertjes, gele kwikstaarten, alom zingende veldleeuweriken. Waarom juist hier een kleine klapekster opduikt en bij ons niet, dat is een zinloze vraag. Toevallige eenmaligheid. In statistische termen: N is te klein (namelijk 1) om conclusies te kunnen trekken. Maar waarom zingen toch hier nog steeds volop de veldleeuweriken en bij ons in de polder allang niet meer?
Hoe dan ook: het tuinencomplex was daar en de kleine klap was vrijwel onmiddellijk in beeld. Een fantastische vogel. Een adult, met volledig oog- en voorhoofdsmasker en licht rossige buik. Eén keer eerder zag ik een kleine klapekster in Nederland: enkele jaren terug op Walcheren, maar dat was een jonge vogel en die zag er veel minder karakteristiek uit. Al was die juist daarom determinatietechnisch natuurlijk heel interessant: je bent dan gedwongen naar de subtielere kenmerken te zoeken. Deze was in dat opzicht een stuk eenvoudiger, maar wel erg fraai, met dat typische boevenmasker. Hij hopte van paaltje naar paaltje naar hekje naar de grond en terug naar paaltje en kwam zo af en toe nog aardig dichtbij, was in elk geval prachtig door de telescoop.
Ik gunde me een half uurtje, de vogel was dat wel waard, en snelde daarna terug naar Voorhout, nam de trein naar Haarlem, nam de trein naar Santpoort zuid, fietste naar Spaarndam en stond amper een uur later bij het Landje van Gruiters naar een fantastische terekruiter te kijken. Ook deze was onmiddellijk in beeld. Het liep vandaag op rolletjes. Het was alweer mijn tweede terek binnen een week! Die van ’s-Gravenpolder afgelopen zondag was mooi hoor, maar deze …!!! Soms tot op amper twintig meter liep de vogel te foerageren, maakte ruzie met de tureluurs (je zou denken: plek zat hier voor meerdere tureluurs plus een terekruiter, maar de tureluurs dachten daar kennelijk anders over), vloog eens een stukje en ging vervolgens lopen baltsen of iets dat daarop leek. Hoopte een van de turelurenmannen te paaien maar die waren daar niet van gediend. Hybriden tureluur x terek zijn vooralsnog niet te verwachten, als ik het goed inschat. Intussen baltsroep van terekruiter: misschien wel nooit eerder ten gehore gebracht in Nederland. Een uurtje, dat was wat ik deze vogel gunde, en een heerlijk uurtje was het. Waarna ik, na deze dubbele treintwitch, ruim op tijd thuis was om nog gewoon de meeste van mijn vrijdagse taken te volbrengen.


31 mei 2013