dinsdag 24 juni 2014

Kraanvogels

Het was, heb ik begrepen, een mooie zomerdag vandaag maar waar ik was, was het een beetje grijs. Af en toe zon, af en toe een paar druppels en een frisse wind. Wat dat betreft was het noordoosten van Nederland dus vandaag de slechtste hoek van het land om naartoe te gaan. Maar ja, kraanvogels, dus Fochteloërveen.
Die kraanvogels, dat is gelukt. Maar niet zo veel, niet zo uitbundig als ik gehoopt had. Er verbleven dit jaar liefst negen paar in het gebied, waarvan er zes succesvol gebroed hebben. Op diverse plekken zijn de afgelopen dagen leuke groepen gezien. In totaal zouden er zich 44 vogels in het gebied moeten bevinden maar ik kwam niet verder dan enkele vogels ver weg, onder andere vanaf de uitkijktoren. Maar het blijft natuurlijk prachtig om twee van zulke majestueuze vogels te zien rondstappen in het veen, en dat dat tegenwoordig zomaar kan in Nederland, midden in de zomer, dat went nog helemaal niet, wat mij betreft.
Dat is het verhaal van het Fochteloërveen: dertien jaar geleden kwamen hier de eerste Nederlandse kraanvogels sinds enkele eeuwen tot broeden en langzamerhand is dat uitgegroeid tot een leuke populatie. Weliswaar niet vergelijkbaar met die in de bekende broedgebieden in noord Duitsland en Scandinavië, maar wat niet is kan nog komen en we zijn er blij mee. En Natuurmonumenten is er trots op, gezien de borden aan de randen van het gebied: ‘Dutch crane-resort’ en ‘Kom de kraanvogels kijken’. Dat dus maar gedaan vandaag, en hoewel ik enig geduld moest hebben uiteindelijk toch met enig succes.
De bijzaken waren vandaag eigenlijk wat beter vertegenwoordigd. Ik zag een mooie man grauwe klauwier en een uurtje later zag ik er weer een, niet ver van de plek waar ik de eerste gezien had: dezelfde of toch een andere? Ik hoorde de wielewaal zingen en was als altijd onder de indruk: wat een geluid! Bij een stuk kaal geschoren grasland had ik een roepende kwartel. Zoveel geschikte hooilandjes en graanakkers waar niets te horen was en juist hier hoorde ik die kwartel. Achteraan nog wat maisakkertjes, verder niks: waar heeft dat beest dan gezeten?
Verder nog prachtige geoorde futen, vlakbij en met jongen, een wespendief, paapje, zingende veldleeuweriken en overal zingende geelgorzen. En om me heen het veen, een eindeloze zee van vaalgeel gras, af en toe onderbroken door een bosje of wat opslag of wat nattigheid en pas in de verte de bosrand. Een mooie bestemming voor zo maar een dag in juni als je toch niks beters te doen hebt.

21 juni 2014

zondag 22 juni 2014

New arrivals

Er zijn zaterdagochtenden dat ik vroeg op pad ga en onderweg mensen tegenkom voor wie het nog vrijdagavond is. Het is dan alsof je in een andere tijd leeft. Grappig is dat.
Maar dit terzijde. Sinds enkele dagen zit er in de buurt een woudaapje te roepen. Dat beest is er nog maar net. En de laatste tijd kom ik op verschillende plekken bosrietzangers tegen die ik daar een week geleden nog niet had. New arrivals, laatkomers. Voor die vogels moet het allemaal nog beginnen (als het al begint). Voor hen is het voorjaar feitelijk nog maar net op gang. Veel andere zijn al aan hun tweede broedsel toe. Voor hen is het al zomer. Het is alsof ze in een andere tijd leven. Hoewel niet vandaag want vandaag is het voor allemaal herfst. Maar afgezien van die herfst van vandaag is het natuurlijk volop zomer. Volop uitgebloeide bloemen tussen de bloeiende bloemenpracht in de bermen en op de velden. Overal hoor je de piepjes van jonge vogels, oudervogels vliegen af en aan met voer in de snavel, jonge meesjes scharrelen door de bosjes en ik had al een eerste zwervend groepje staartmezen. Da’s al bijna herfst. Dus toch herfst. Het voelt dan ook altijd maar raar dat het volgens de officiële kalender op 19 juni nog altijd lente is.

Al die jonge vogels, al dat voer dat wordt aangedragen, die eindeloze schranspartij in deze tijd van het jaar, het staat natuurlijk ook voor de enorme overvloed in de natuur. Ze eten met zijn allen volop dezer dagen, wat natuurlijk betekent dat ze ook volop gegeten worden. Van al die jonge meesjes en eendjes en al dat andere schattige kuikenspul overleeft misschien één op de tien de zomer. De rest beland in de maag van meestal weer ander jong spul. Om het over al die arme rupsjes en mugjes maar niet te hebben. Het insectelijk leed is onnoemelijk. En al die muizen en vissen! Voor enorme aantallen beesten is geen plek in de natuur, anders dan als voedsel voor anderen. Dat we daar af en toe ook even bij stilstaan. Want het zal je kind maar wezen.
Het voorjaar is één grote moordpartij.

19 juni 2014

woensdag 11 juni 2014

Nieuwe Natuur

Het pinksterweekend begon zaterdag met een mooie wandeling van Werkhoven naar Wijk bij Duurstede. Zon en een temperatuur van tegen de dertig graden Celsius. Akkers en velden, boomlanen, een stukje bos, landgoed met statige oprijlaan richting landhuis dat in de verte opdoemt aan de bosrand, het oude kasteel Sterkenburg met omringend kasteelbos, Langbroeker wetering en Kromme Rijn. Oude natuur, oude geschiedenis en de neerslag daarvan in een oud landschap. Wat vogels betreft: grauwe vliegenvanger, boompieper, spotvogel, niks opmerkelijks maar ach, dat was vandaag ook helemaal de bedoeling niet. Weidebeekjuffers boven de Kromme Rijn, dat was leuk, en een ringslang ritselend door het gras op Sterkenburg. Maar intussen wel alsmaar meldingen van geweldige soorten elders in het land, ja, dat krijg je ervan, met de moderne communicatie, maar vandaag ver buiten bereik en morgen vast en zeker alweer vertrokken. Ik tuurde natuurlijk geregeld de lucht af, maar niets, nauwelijks een buizerd.
Maar toen dook in de berichtgeving ineens die ralreiger op, in de Bovenmeent bij Bussum. Dus ’s avonds de vermoeidheid afgeschud en naar Bussum zuid en met het vouwfietsje naar de Bovenmeent. De al jaren niet-meer-zo-nieuwe natuur daar is onlangs uitgebreid met kersvers onder water gezette weilanden en dat heeft in korte tijd al tot mooie resultaten geleid. Vandaag de kroon op dat werk: een schitterende ralreiger. Bij aankomst, om een uur of 8, was de vogel net even uit beeld, diep verscholen in een bosje riet en zuring. Vaak is het dan lang wachten maar dit keer viel het mee: na een kwartiertje verscheen-ie aan de rand van het bosje waar hij even mooi, open en bloot zichtbaar was voor-ie zich weer terugtrok. Zo ging dat een tijdje. Meestal was de vogel verborgen in het bosje of sloop daar buiten beeld achter langs, en af en toe kwam-ie tevoorschijn en was dan enige tijd mooi zichtbaar. Maar na een tijdje ging hij aan de wandel, doorstak een open stuk met alleen hier en daar een hoger plukje en was zodoende geweldig te zien, sluipend en schuifelend. Af en toe stond hij even roerloos, strekte zich, schoot dan plotseling fel uit en had vervolgens iets in zijn snavel. Iets ondefinieerbaars meestal, maar hij at er goed van.

Voor zondag had ik, na een week uitstel, mijn tochtje naar Groningen gepland. Trein naar Haren en op de vouwfiets richting Zuidlaardermeer. Het was regenachtig en grijs maar ook zo zacht en zo windstil dat het je helemaal niet deerde. De Onnerpolder, met fraaie hooilanden met wulpen, geelgors en zingende veldleeuweriken. En de Oostpolder, met naast hooilanden uitgestrekte plasdras, en met onder meer ouderwetse aantallen grutto’s en tureluurs, aantallen die je in de gangbare landbouwgebieden, zelfs in de betere, allang niet meer tegenkomt. Geoorde futen, zomertalingen en ineens jagend boven het hooiland naast me twee witvleugelsterntjes. En ook al had ik ze verwacht, toch ging er even een schok door me heen. Zoals vogels je altijd weer kunnen verrassen. Want zo mooi, zo elegant, zo smaakvol. Net engeltjes, met hun bijna witte vleugels afstekend tegen hun zwarte rug. En van onder die zwarte ondervleugeldekveren, als een soort uitgelopen inktvlek. Verderop zag ik er meerdere. Zeker zeven, want zoveel telde ik er op zeker moment gelijktijdig, maar het zijn er vast nog wel een paar meer geweest. Ook passeerde een witwangstern, riep een porseleinhoen en zongen de veldleeuweriken. Drie lepelaars, een kleine zilverreiger, gele kwikstaarten, een waar paradijs.
Een zelfbedieningsfietspontje, een attractie op zich, bracht me in het recreatiedorp Meerwijck aan de andere kant van het meer en zo belandde ik in de Kropswolder buitenpolder. Ook hier een doolhof van water en drassig land en ook hier geoorde futen, meer nog dan zojuist en met volop jongen. En hier vond ik die andere zeldzame moerasstern: witwangsterns. Ik telde in de gauwigheid elf nesten en de sterns vlogen af en aan.
Zo fiets je dus in krap een uur van de witvleugelsterns naar de witwangsterns! In Nederland hè, niet in Polen, niet in Wit Rusland, gewoon in ons eigen kikkerlandje waar we tot enkele jaren geleden genoegen moesten nemen met af en toe een enkele verdwaalde vogel van dat type. En dan kun je wel cynisch doen over Nieuwe Natuur in Nederland, over natuurbouw en roepen dat in Nederland echte natuur niet meer bestaat want dat alles door de mens is gemaakt en gepland maar als dat tot taferelen leidt zoals hier rond het Zuidlaardermeer, dan maakt het mij eerlijk gezegd helemaal niets uit of je dat echte natuur wilt noemen of niet.

9 juni 2014


Niet bij vogels alleen: In memoriam: de huiskraai

maandag 9 juni 2014

Bretagne

Ik herinner me vooral de vuurtorens, die glinsterden aan de horizon en allerlei vage associaties op­riepen, gedachten aan iets vers en ongrijpbaars.
Dat was 's nachts. Overdag oogverblindende kliffen en sprookjesachtige rotskusten. Uitzich­ten tot ver over de wereldzeeën en getijdenhaventjes waar vissersbootjes met trossen van oranje bol­len scheef­gezakt in het slik lagen. En meer. Genoeg al met al om je dag na dag de ogen aan uit te kijken. Maar 's nachts vooral het nietige licht van de vuurtorens dat, temidden van kolos­sale duisternis, twin­kelde aan de horizon. En de nabijheid van de eigen vuurtoren die zijn licht­bundels, zo helder alsof je eraan hangen kon, naar de verte zond.
Als boegbeelden staan ze aan hun standplaats genageld. Ze belichamen het karakter van Bretagne, daarnaast terug te vinden in zulke uiteenlopende zaken als de warme crêpes in de crêperies, akkertjes met bloeiende artisjokken, de stakerige kerktorentjes van grove zandsteen en de onuitsprekelijke na­men die we lazen op straatnaambordjes onderweg.
Zowat ieder plaatsje had zijn eigen vuurtoren. Dichtbij landinwaarts vonden we de onze: een vreemd­soortig lichtbaken dat in geheel eigen ritme stond te knipperen. Een onwaardig ge­drocht, zowel in licht­beeld als in gestalte, dat helemaal niet beantwoordde aan de voorstelling die men zich van een vuurtoren maakt. Op een late avond stonden we aan zijn voet en ver­baas­den ons: de schamele toren was hol, het licht scheen door de kieren van de vergrendelde deur, spinrag als een verzegeling en ver­der niets.
Niet ver weg scheen ook het machtige zwaailicht van St. Mathieu dat, met een tussenpoos van vieren­twintig stappen op een koude avond op weg van de kroeg in het dorp terug naar de tent op de lege cam­ping, zijn licht aan de hemel streek en tot ver over land en zee slingerde. En aan de horizon deel­den verre en onbekende oorden via hún vuurtorens geruisloos hun bestaan aan ons mee. Zoals het oceaaneiland Ouessant, waar de Phare de C'reach schitterde onder zijn ge­lij­ken.

Enkele dagen later waren we zelf op Ouessant en verdronken we in het licht van dezelfde vuur­toren die gisteren nog aan de horizon stond. En 's nachts, wandelend over het eiland, za­gen we ver weg de gloed van een andere vuurtoren. Zoals Ouessant deel had uitgemaakt van de nachtelijke horizon van St. Mathieu, zo nam St. Mathieu nu zijn plaats in op die van Ouessant. We hadden van vuurtoren ge­ruild.


September 1988


Meer buitenlandse zaken: Albertville

woensdag 4 juni 2014

Antipiep

Je hebt de piep, de eerste, het begin van alles, de piep die alle twitchers wakker schudt en in beweging zet. Je hebt de zogenaamde ‘piep in de rug’, de bevestiging, zo heerlijk als je onderweg bent: ja hoor, hij zit er nog. En je hebt wat ik maar de antipiep noem: ‘vogel nu uit beeld’, ‘vogel hoog opgevlogen en ver naar oost noordoost’ of ‘zoekactie negatief’, met andere woorden: ‘vogel nog niet teruggevonden’. (‘Ik krijg net door dat de vogel vanochtend niet gevonden is. Helaas...’) Ook een leuke: ‘determinatie herzien’. Toch gewoon een mus. Overigens, als je niet kunt is de antipiep ook weleens een geruststelling.

De piep kwam vanmorgen net toen ik van plan was naar het verre Groningen af te reizen: steppevorkstaartplevier in de Groene Jonker. Een soort waar je wel een dagje voor wilt uittrekken: het zou een stukje minder ver worden vandaag. Op de fiets even voor Zegveld volgde de piep in de rug: 'vogel mooi zichtbaar vanaf de dijk'. Dat klonk goed. Maar amper twee minuten later volgde de gevreesde antipiep: ‘Opgevlogen richting noord. Even hoog foeragerend tussen de zwaluwen. Nu uit beeld.’ ‘Nu uit beeld’, dat is ongeveer de meest vervloekte mededeling die een twitcher krijgen kan. Maar al te vaak betekent dat zoiets als ‘met de noorderzon vertrokken’. Ik fietste natuurlijk door, wat moest ik anders, Zegveld, Woerdense Verlaat, midden in het Platte Land waar Jacques Brel zo mooi over zingen kon, maar ik voelde de dip al aankomen.
Het werd een gezellige dag. Samen met lotgenoten, bekenden uit het vogelaarswereldje en een toevallige vogelexcursie, stonden we in de Groene Jonker te wachten op een steppevorkstaartplevier die niet meer kwam. Nee, die kregen we niet te zien vandaag. We behoorden allemaal tot de te-laatkomers, een groep waar je natuurlijk liefst nooit bij wilt horen maar je bent allemaal een keer de klos. Dit keer was de groep trouwens tamelijk groot, want maar weinig mensen waren vanmorgen op tijd geweest. Ik ben er in elk geval niet een tegengekomen. Even flakkerde nog de hoop op, toen de melding kwam dat de vogel weer kort gezien was. Met zijn allen trokken we naar de dijk, enkele honderden meters verderop, om daar ons wachten voort te zetten, maar de vogel vertoonde zich niet meer. Ach, het weer was mooi en de Groene Jonker vol vogels. Dan wel geen steppevorkstaartplevier, maar wel een zwarte ibis. En een boel lepelaars, nog een paar smienten, een mooie geoorde fuut, diverse zingende blauwborsten en een hoempende roerdomp. Onder meer.
Tussendoor nog even naar Ruygeborg, nieuwe plasdras enkele kilometers verderop bij Nieuwkoop dat in korte tijd al een aardige reputatie heeft opgebouwd. Verschillende van de te-laatkomers van zojuist kwam ik er weer tegen en daar was reden voor: er joeg een fraaie witwangstern, er vertoonde zich af en toe kort maar mooi een porseleinhoen en er zat opnieuw een zwarte ibis. Al met al was de daglijst veel te lang en veel te mooi om ontevreden te mogen zijn. Eigenlijk was het wel een mooi vertoon van wat nieuwe natuur in Nederland vermag. En een steppevorkstaartplevier hoort daar natuurlijk helemaal niet bij.

1 juni 2014


Naschrift: Mijn gewaardeerde facebookvrienden wisten hier wel raad mee. Jaap Denee: 'En dan heb je nog o.a. de schemerpiep, de 'ik-ben-er-ook' piep en de 'ik-ben-onderweg-naar-huis-en-laat-weten-via-welke-route' piep...' Waarop Wietze Janse: 'En de beruchte zondagavond-piep, dat er het hele vrije weekend (met niets gemeld) iets gezeten heeft wat pas op zondagavond in de schemer doorkomt en je dus voor maandagochtend ...' En Dylan Verheul: 'Vergeet vooral de telescoop-gevonden-piep, telescoop-verloren-piep, en de het-is-mijn-telescoop-waar-ben-je-nu-piep niet.' Enzovoort. Ja, het was nog lang gezellig op Facebook.



Meer dips: https://guuspeterse.blogspot.com/2016/11/beijum.html