zaterdag 28 januari 2017

Loonse Waard 28 januari 2017

Het was een verschil van dag en nacht. Bijna was het zo’n dag geworden dat je denkt: het hoort erbij af en toe, dat weet je, maar leuk is anders. Maar uiteindelijk fietste ik met veel genoegen van de Loonse Waard bij Wijchen terug naar Nijmegen. Langs bos en veld en golfbaan en stijf bevroren waterpartij, forse zwerm kramsvogels alsof het niks is, alsof ik niet tot nog maar twee dagen terug wekenlang gezocht had naar mijn eerste dit jaar, laag namiddagzonnetje erop: wat een heerlijke dag was het. Natuurlijk: uren verkloot, zinloos doorgebracht aan een half bevroren waterplas in de uiterwaarden langs de Maas, maar wat zou dat? Had ik iets beters te doen dan?
Het verschil was natuurlijk ringsnavelmeeuw, na uren zoeken en wachten, koude wind in de rug, nonnetjes, man grote zaagbek, mooie pontische meeuw, mooie geelpootmeeuw, leuk maar daar was het natuurlijk niet om te doen vandaag, eindelijk (zelf!) teruggevonden. Achteraan in de groep meeuwen op het ijs. En ik moet zeggen, veel meer dan vanaf de foto’s had ik in real life het gevoel dat ik echt naar iets anders stond te kijken en niet naar een wat afwijkende variatie op het thema stormmeeuw. Om te beginnen natuurlijk de snavelband: breed, ook op de bovensnavel, strak, scherp begrensd, heel anders dan bij welke stormmeeuw dan ook die we de voorafgaande uren zo uitvoerig bestudeerd hadden. Vleugels en bovendelen aan de lichtgrijze kant voor stormmeeuw, tertialboog aan de smalle en weinig contrastrijke kant, snavel aan de zware kant, kop die toch wat stoerder oogt, bij goed licht zelfs iets van een lichte iris zichtbaar: kan allemaal misschien nog net voor stormmeeuw maar niet allemaal samen. Daarbij een hint van iets roodachtigs rond het oog en de determinatie is wel rond: mijn eerste ringsnavelmeeuw sinds elf jaar. Het was weer gezellig, in Gelderland aan de Maas.

28 januari 2017




 






maandag 23 januari 2017

Rietganzen

Vroeger, in de dagen dat-ie nog niet eens als aparte soort werd beschouwd, was de taigarietgans een vrij algemene wintergast in Nederland. ‘In zachte winters verblijven bij ons 1.500 tot 2.000 exemplaren’, zo staat te lezen in SOVONs Atlas van de Nederlandse Vogels uit 1987, ‘maar in strenge winters of bij koud weer ten noorden of ten oosten van ons land, kan dit aantal oplopen tot 18.000’. Lang geleden. Waarschijnlijk werden die aantallen al tijdens het uitkomen van de atlas bij lange na niet meer gehaald en tegenwoordig zien we zelfs in strenge winters nog slechts een minieme fractie van de aantallen van weleer. Daar hebben we overigens flink aan moeten wennen. Het kostte even voor iedereen doorhad hoe zeldzaam ze zijn geworden want nog jarenlang zijn er door sommige vogelaars ouderwetse aantallen taiga’s gemeld terwijl anderen ze al nauwelijks meer konden vinden. Tegenwoordig zijn we het allemaal weer met elkaar eens. Als er ergens, meestal in de omgeving van Vught, Noord Brabant, een groep van een stuk of tien of meer taiga’s opduikt, worden die door velen getwitcht. Ook door mij, zij het niet ieder jaar. Maar het was voor mij alweer een paar jaar geleden dus heb ik me vandaag maar weer eens in het Brabantse land gewaagd. Ik ben daar trouwens de laatste tijd kind aan huis: Lieshout, Vinkel, Biesbosch, allemaal de laatste twee maanden.
Al vanuit de trein bleek dat er nog flink wat sneeuw lag in Brabant. Een prettige bijkomstigheid. Daarbij was het met name in de ochtend nog bitterkoud. Ik veroorloofde me een kort voorafje in de Vughtse heide, overigens vooral naaldbos rondom een open veld waar je misschien met een vergrootglas nog wel wat hei tussen het pijpenstrootje zou kunnen vinden (oké, ik overdrijf vermoedelijk, zo goed heb ik niet gezocht), maar met enkele percelen oud loofhout ertussen die blijkbaar voldoende zijn om een paar middelste bonte spechten te huisvesten. Vanochtend daarvan echter geen spoor. Wel van matkop overigens, een Brabantse specialiteit: glanskop, bij ons tegenwoordig veel gewoner, komt er vrijwel niet voor. Verder lag de Vughtse heide er zilverglinsterend in het lage winterzonnetje prachtig bij.

Maar goed, het was dus om rietganzen te doen. Na een kleine omzwerving vond ik de plek, aan de rand van Helvoirt, waar een aantal mannen met telescoop de akker in stond te turen. De rietganzen zaten daar met een dikke duizend open en bloot op het land. Dat waren echter, op een paar kolganzen na, allemaal toendra’s. De taiga’s zaten er ook, wist men mij te vertellen, verscholen in het riet schuin achter de toendra’s. Daar waren inderdaad af en toe wat lijven te zien. En soms, als ze zich hoog oprichtten, zag je daar tussen het riet ineens de karakteristieke lange nekken en lange, platte snavels van taigarietganzen. Snavels in de meeste gevallen grotendeels oranje gekleurd. Maar niet allemaal en dat illustreert wel een beetje de determinatieproblematiek die hier aan de orde is. Bijna alle kenmerken die taiga- en toendrarietgans van elkaar onderscheiden, zijn variabel, zijn een kwestie van een beetje meer zus en een beetje meer zo en de echte kenners zeggen altijd dat je ze alleen in groepsverband veilig kunt determineren. Akkoord, hier hadden we een groepje en in dit groepje zag je toch wel overwegend de langere en niet al te donkere nekken en de langere platte snavels die je graag wilt zien, de meeste snavels overwegend oranje bovendien, en we konden ze goed vergelijken met de toendrarietganzen die met een dikke duizend open en bloot op het land voor ze zaten. Taiga’s dus, mogen we veilig aannemen.
Een paar kilometer verderop zag ik, temidden van nog eens een dikke duizend toendrarietganzen, ook nog een kleine rietgans. Die is weer subtiel anders. Roze poten en roze op de snavel, hoewel dat lang niet altijd zo gemakkelijk te zien is als het klinkt, een kort nekje en een kort snaveltje en een grijze zweem op de rug. Ik was overigens naar deze plek gelokt vanwege de melding van een roodhalsgans. Die zat een heel stuk verder weg in het weiland, soms half of meer verscholen tussen de (ook daar) rietganzen, maar kwam soms even helemaal vrij en knalde er dan in het lage zonnetje toch mooi uit.
Tenslotte bracht Ruud van Dongen, vermaard kenner van de vogels van Brabant en Limburg, me naar een mooi oud stuk eikenbos achter Udenhout, waar diverse paartjes middelste bonte specht zouden huizen. Het was effe zoeken in het betrekkelijk stille, stijf bevroren en woest besneeuwde bos maar uiteindelijk hoorden we er eentje roepen waarna we zelfs twee fraaie mannen vonden. Ruud vertelde over de meer dan honderd paartjes, minimaal, die in de provincie verblijven, heel gewoon dus maar voor mij als Utrechter is mibo nog steeds een prachtsoort.

22 januari 2017




maandag 16 januari 2017

Saaie bruine vogels

Wie wel eens een natuurdocumentaire kijkt, ik doe dat overigens maar zelden, raakt onveranderlijk in vervoering van de kleurenrijkdom en de vormenrijkdom van de natuur om ons heen. Meestal die in verre landen. Wij, wij moeten nogal eens met heel wat minder genoegen nemen. In Nederland hebben we bijvoorbeeld vooral veel saaie bruine vogels. Zelfs als we eens iets uit verre landen op bezoek krijgen, is dat vaak een saaie bruine vogel. Gisteren bijvoorbeeld, op het strand van Katwijk aan Zee. Honderden jonge meeuwen daar op het strand, voor de meeste mensen zo´n beetje het toppunt van saaie bruine vogels. En tussen die jonge meeuwen eentje die net even anders was. Dat is natuurlijk de clou. Je kunt wel laatdunkend doen over al die saaie bruine vogels van ons, mussen, leeuweriken, piepers, jonge meeuwen, noem maar op, maar het gaat er natuurlijk om, te zien op welke manier ze, in al hun saaiheid, toch anders zijn dan andere saaie bruine vogels. Deze, op het strand van Katwijk aan Zee, had bijvoorbeeld een lichte beige-bruine kleur, een hele fijne tekening en vleugelpunten die bijna wit waren. En daar bovenop een stoere zeeroverhoofdmannenkop met een zware snavel. Dat heet grote burgemeester en is afkomstig uit polaire streken. Daarvan zijn er overigens heel wat momenteel langs de Nederlandse Noordzeekust.
Als je maar ziet hoe zo’n vogel anders is dan degene die we hier meestal hebben, wordt zo’n beest alleen daarom al mooi. Nou is dat bij zo’n burgemeester niet zo moeilijk: die is sowieso mooi (maar ja, waarom dan eigenlijk, als het niet is omdat-ie zo anders is?) en valt wel op tussen zijn kameraden op het strand. Lastiger was het bij de mongoolse pieper die ik vandaag ging opzoeken in de Noordwaard in de Brabantse Biesbosch. Het vinden van de vogel, dat was het punt niet. Genoeg vogelaars die hem al voor me gevonden hadden, foeragerend in de berm langs het weggetje. Tot op een meter of twintig afstand konden we hem naderen, dichtbij genoeg, zou je denken, om te kunnen vaststellen hoe deze anders is dan een doorsnee pieper in Nederland. Maar dat is bij deze eerlijk gezegd een stuk lastiger dan bij die meeuw van gisteren. Als je niet heel goed kijkt, blijft het een doorsnee saai bruin vogeltje. Je hebt kennis nodig, om het te zien. Je moet in detail weten hoe de doorsnee piepers in Nederland er uitzien, en zelfs hoe een veel minder doorsnee pieper er precies uitziet, om te kunnen zien waarom dit er geen was. Hoe meer je weet, hoe meer je ziet. Zo is het natuurlijk met alles. Maar dan nog. Dat het geen graspieper was, geen boompieper en ook geen water- of oeverpieper, dat was met de benodigde kennis van zaken duidelijk genoeg. Maar waarom was het geen grote pieper? Overigens ook knap zeldzaam in januari natuurlijk. Zo goed als we hem ook te zien kregen, af en toe met goed licht fraai in de telescoop, ik blijf het verschil lastig vinden. Natuurlijk, oogt wat ieler, beknopter, minder kop en staart zeg maar, en ook wat minder uitgesproken getekend dan gemiddelde grote, maar of dat die uitsluit? Gelukkig riep ie op het eind nog een paar keer. Daar kon ik verder mee: het is niet dat ik aan de determinatie twijfelde, ik zou niet durven, vogelaars veel deskundiger dan ik hebben die al vastgesteld, maar ik wil altijd graag zelf vaststellen waarom het nou net die zeldzame soort is waar ik naar sta te kijken en niet zijn minder zeldzame neefje. En dat roepje, dat deed het ‘m. Dat maakte het wat mij betreft helemaal af.

15 januari 2017






maandag 9 januari 2017

Op excursie met vogelwacht Utrecht

Het is inmiddels een traditie van alweer heel veel jaren: op de eerste (of wanneer die, zoals dit jaar, op 1 januari valt op de tweede) zondag van het jaar gaat vogelwacht afdeling Utrecht op excursie naar de Zuidpier van IJmuiden. Eén keer, een aantal jaren geleden, hebben we daarvan afgeweken en gingen we in januari naar de Delta, maar hoewel de Delta natuurlijk een fantastische bestemming is, beviel ons dat op een of andere manier toch niet helemaal. De Delta, dat is voor februari en sindsdien doen we weer elk jaar begin januari IJmuiden aan, met in de middag een al even traditionele toegift van wat zich daartoe maar aandient.
Het was nog wel even spannend dit keer. Kou, ijzel en gladheid gisteren en vanmorgen ineens plaatselijk mist: ons tochtje hing aan en zijden draadje. Maar feitelijk waren de vooruitzichten gunstig: rustig en zacht winterweer zonder gladheid, zonder mist, zonder al te veel wind en zonder neerslag en met een beetje geluk met af en toe een snippertje zon.

De Zuidpier van IJmuiden, dat is een soort wormvormig aanhangsel aan ons land. Nergens in Nederland ben je zo ver uit de kust als hier, althans met vaste grond onder de voeten. Met zijn betonnen versterking tegen de eeuwig geselende golfslag is het in Nederland de uitgelezen plek voor vogels van rotskusten en open zee. Oeverpiepers, steenlopers, paarse strandlopers (nou ja, een enkeling slechts vandaag), drieteenmeeuwen, roodkeelduikers en zelfs een paar jan van genten, ze waren allemaal weer van de partij. En zo vroeg in het jaar waren het natuurlijk ook allemaal nieuwe jaarsoorten. Elk jaar begint alles opnieuw en voelt elke soort alsof je ‘m nog nooit gezien hebt. En los daarvan zijn het natuurlijk gewoon hele fijne soorten. Die prachtige adulte drieteenmeeuwtjes boven zee of die majestueuze jan van genten: veel mooier heb je ze in onze streken niet, wat zeevogels betreft. We hadden ook nog, onder meer, enkele grote zee-eenden meevliegend in treintjes van zwartjes (eentje was bijzonder fraai, meevliegend in een groepje dat dicht langs de pier koerste), een ijseend en een zeekoet op zee, een dwergmeeuwtje, ook al zo’n heerlijk gevalletje, foeragerend boven zee en op het strand naast duizenden meeuwen onder andere een rosse grutto en een bonte strandloper. De soort van de ochtend was echter de juveniele kleine burgemeester die verblijf hield langs de pier. Keer op keer zagen we die vlak langs ons heen vliegen, naar de punt van de pier en weer terug, en in het begin, toen de pier nog meest verlaten was, hadden we hem ook nog korte tijd aan de grond. Kleine burgemeester: dat is betrekkelijk zeldzaam (hoewel niet meer zoals pakweg tien jaar geleden) en bovenal (ook al) een erg fraaie meeuw.

Voor het middagprogramma waren enkele goeie soorten voorhanden. Daartoe gingen we richting Noordwijk. Allereerst naar een onooglijk, braakliggend stukje Niemandsland aan de Achterweg waar al weken lang twee dwerggorzen overwinteren. Ik was er vorige maand nog heen geweest, maar: ‘elk jaar begint alles opnieuw en voelt elke soort alsof je ‘m nog nooit gezien hebt’, dus het mislopen van deze soort zou moeilijk te verkroppen zijn. Bij aankomst zagen we al enkele vogelaars aandachtig staan kijken naar wat struikjes helemaal achterin het terrein. Dat zag er goed uit maar bij nader inzien bleken ze vooral te staan kijken naar enkele heggenmussen. Daarvan hingen er diverse rond maar de gorsjes waren net even uit beeld. Het was dus weer even zoeken geblazen. De tijd verstreek en de groep vogelaars groeide aanzienlijk aan maar uiteindelijk werd dwerggors teruggevonden. Aanvankelijk diep verscholen in het braamstruweel maar korte tijd later liet er een zich mooi en betrekkelijk open en bloot zien, eerst boven in het braamstruweel en daarna even verderop in een betrekkelijk kaal boompje. Leuk was dat-ie ook af en toe fanatiek aan het roepen was. Geen gemakkelijk geluid dus dat kun je niet vaak genoeg te horen krijgen.
Laatste doelsoort van de excursie was de humes bladkoning die alweer enkele weken verblijft langs de Troelstralaan in Noordwijkerhout. Die was vrijwel meteen in beeld. Zo mag het ook wel eens een keertje. Het was een druk beestje, maar af en toe liet hij zich erg fraai en van dichtbij zien, zodat de belangrijkste verschillen met ‘onze’ (Bloeyendael) bladkoning goed waren vast te stellen: valer van kleur, minder contrastrijk en nauwelijks zichtbare tweede vleugelstreep. Eén keer riep-ie, om het af te maken.

Na de excursie zijn we nog met één auto op zoek geweest naar een grote burgemeester die gemeld was op het strand bij Noordwijk. Die konden we tussen de vele honderden meeuwen aldaar niet vinden, maar wel een andere burgemeester die na een korte periode van verwarring (vogel oogde best fors, de snavel aan de zware kant) werd gedetermineerd als (toch) een kleine burgemeester. Onze tweede vandaag. De waarnemer van de grote burgemeester bezwoer me dat hij echt een grote gezien had, die echter maar kort ter plaatse was geweest, zodat wij deze kleine mogen beschouwen als ‘onze’ eigen ontdekking. Een eer die in de eerste plaats Martijn toekomt.
Hier ook nog een fantastische kokmeeuw, een kokmeeuw als een duivels engeltje: spierwit, niet alleen waar-ie spierwit hoort te zijn maar ook waar-ie grijs hoort te zijn, maar inktzwart waar-ie zwart hoort te zijn. Een interessante afwijking. Misschien wel de vogel van de dag.

8 januari 2017