vrijdag 23 mei 2014

Oostelijk of westelijk

Het was een druk maar vruchtbaar weekend. Op zaterdag gingen we roeien voor Tineke. Dat was niet een of andere liefdadigheidsactie. Tineke moest libellen inventariseren in het Naardermeer en Harriët en ik gingen mee om haar door het meer te roeien. Dat was geen straf: een dag lang dwalen door een doolhof van sloten en plassen, langs rietoevers, blauwgraslanden en bloemrijke kades en door schaduwrijke moerasbossen, onder het genot van zingende tuinfluiters, rietzangers, karekieten, fitissen, boompiepers, af en toe snor en nog veel meer. Natuur in Nederland! We zagen purperreigers, af en toe dichterbij dan ons lief was: zonder dat we er erg in hadden waren we vermoedelijk wat te dicht een nestlocatie genaderd. Gauw weer afstand nemen was gelukkig voldoende om de vogels weer te laten terugkeren. Voortdurend trokken zwermen aalscholvers over ons heen en enkele keren joeg een boomvalk boven ons. En intussen leerde Tineke ons onder andere smaragdlibel, viervlek, glassnijder, oeverlibel, vuurjuffer, bruine korenbout en vroege glazenmaker. Onder meer. De leukste soort troffen we trouwens in een door krabbenscheer overwoekerde sloot buiten het meer. Daar hield zich een gevlekte witsnuitlibel op en die is rood op Waarneming.nl, wat betekent: zeldzaam.

Op zondag in mijn eentje op pad, op de fiets rond de Nieuwkoopse plassen. Op een warme, zomerse lentedag fietste ik vanuit Breukelen dwars door het Groene Hart, een mooi, wijds niemandsland zonder bewoning van betekenis, waar de veldleeuweriken nog jubelen en de grutto’s elkaar nog najagen zoals vroeger in heel het land. Voorbij Woerdense Verlaat een zwartkopmeeuw in de lucht: prachtig hoe de sneeuwwitte vleugels afstaken tegen de blauwe hemel.
De Groene Jonker is helaas niet meer zo spannend als in zijn jonge jaren en ondergaat daarmee hetzelfde lot als zoveel van dergelijke plasdrasjes die altijd na een aantal jaren stabiliseren en daarmee in saaiheid vervallen. Al zaten er nog wel twee geoorde fuutjes en een groep lepelaars, hoempte er een roerdomp en vloog hoog een zwarte wouw over. Maar die laatste had natuurlijk niets met de Jonker van doen.
Interessanter, want jonger dan de Groene Jonker was Ruygenborg, een nieuw gebiedje naast Nieuwkoop. Het bekende werk: ook hier plasjes, rietvelden en slikjes, maar hier ook zwarte sterns, enkele zomertalingen, twee fraaie steltkluten en na lang zoeken de zwarte ibis die hier al enkele weken rondhangt.
Tenslotte een rondje door en rond de Nieuwkoopse plassen gefietst, onder andere langs fraaie oeverlanden met zee van deinende graszoden en plassen en brede sloten met zwarte sterns die alleen zichtbaar waren vanaf een uitkijkplateau langs het fietspad. Grappige openbaring.

Onvoorzien was mijn zoektocht naar breedbekstrandloper op maandag. Zondagavond gemeld op enkele plekken in de regio: daar moest ik natuurlijk naar op zoek. Toen ik ‘m bij Tienhoven niet vinden kon, de trein naar Baarn genomen en de Eempolders in gefietst. Daar vond ik op de aangegeven plek diverse vogelaars die stonden te turen naar een plasje waarin inderdaad liefst twee breedbekstrandlopers. Meest zaten ze lui ineengedoken in het korte gras en leken ze niet tot enige activiteit genegen, maar af en toe gingen ze aan de wandel, scharrelden langs de waterkant en waren prachtig te zien. Zeldzaam, en alweer enkele jaren geleden voor het laatst. Geruime tijd aandacht aan besteed, in het prettige gezelschap van enkele bekende of half-bekende vogelaars uit de regio en onder het genot van onder meer een bonte strandloper, een bosruiter, een kluut, een stel bontbekplevieren en twee casarca’s die na een wijde boog uiteindelijk in hetzelfde plasje neerstreken.

Meestal is vogelen een gemoedelijke en gezellige hobby. Wij doen niemand kwaad en het houdt ons van de straat. Maar soms slaat de gekte toe. De melding, dinsdagmiddag, van een blonde tapuit bij Westkapelle maakte in één keer zelfs die twee breedbekstrandlopers in de Eempolders volkomen onbelangrijk. Roeitochtje door het Naardermeer? Prehistorie! Westkapelle moest het worden, daar was niets aan te doen. Dus woensdagochtend, na melding dat de vogel was teruggevonden, de trein naar Middelburg genomen en een paar uur later Walcheren op gefietst. Het was een mooie fietstocht door de Walcherense binnenlanden en langs de duinrand maar eerlijk gezegd hadden we daar niet de aandacht voor die het verdiende. Om een uur of een waren we ter plaatse op opslagterrein Erika, vlak tegen Westkapelle aan. We deden niet moeilijk dit keer. Geen aanslag op ons geduld, geen zenuwslopend wachten omdat de vogel net even zoek was, nee, meteen in beeld. +1, zeggen we dan tegenwoordig: nieuwe soort in de pocket. Lifer, in hedendaagse vogeltaal. En prachtig was-ie. Wel geen mannetje, zo oogverblind dat je ogen er pijn van doen, maar van een bijna serene soberheid. In alle eenvoud een mooie vogel die zich uitgebreid liet bekijken, op de stenen, tussen het hout, bovenin een struikje of wat er maar te vinden was op het rommelige terreintje; foeragerend, rustend en rondspiedend. Meer konden we niet wensen.
Een interessante vogel ook. Want je hebt er twee van: de westelijke en de oostelijke blonde tapuit, allebei afkomstig van ver en allebei even zeldzaam. De wat koude, grijsbruine kleuren, de wat oneffen rug met iets donkerder vegen en de lange handpenprojectie (maar ja, hoe kort is die dan bij westelijke?) lijken te wijzen op oostelijke en dat is ook wel de gangbare mening momenteel, maar verwarrend is wel de warme, beige-achtige, bijna rossige borst die meer aan westelijke doet denken. Mij maakt het overigens niet uit: allebei nieuw.
Hoe dan ook een tapuit, maar net even anders. Het verschil was mooi te zien omdat verderop ook een gewone tapuit rondscharrelde: de blonde is soberder van kleur en qua bouw net iets minder prominent, iets minder stoer dan onze tapuiten. Dat is dus waar we het allemaal voor doen, waar we met tientallen op af komen: een subtiel ander kleurtje, een subtiel andere houding, iets minder wenkbrauw. Dat is wat ons naar Westkapelle drijft.
Wat beweegt ons twitchers? Waarom al die moeite, al die tijd? Niet het lijstje, zoals vaak gesuggereerd wordt door mensen die ons niet (willen) snappen, niet dat getal van het aantal soorten dat je ooit gezien hebt en niet je plaats op de ranglijst. Al zal ik niet ontkennen dat het bereiken van de 400 soorten-grens, die intussen heel dichtbij is gekomen, wel een mooie mijlpaal zou zijn. En natuurlijk speelt de opwinding een rol, de adrenaline, de spanning, en de ontlading als het gelukt is. Maar waar het mij vooral om gaat is de beleving, de ervaring van iets unieks voor je te zien, iets dat anders is dan je gewend bent, dat afwijkt van het gangbare. En natuurlijk ook dat je een moeilijke soort kunt leren kennen, niet uit een boekje maar in de werkelijkheid, wat je elke keer weer een betere, meer ervaren vogelaar maakt. En ook al wordt je daar niet rijk van en vergroot het ook je carrièrekansen niet, dat op zich vind ik in al zijn nutteloosheid de moeite meer dan waard.

Oostelijk of westelijk: doelsoort was binnen. Tijd om de dag nog van een extra glans te voorzien. En dat lukte heel aardig. Met name in de Noordervroon, waar we genoten van prachtige strandplevieren en dwergsterns. De dwergsterns waren onder andere actief aan het baltsen, wat erg leuk was. Bezienswaardig waren ook een zomerkleed kanoet, een winterkleed rosse grutto en de vele grote sterns en kluten. Terwijl de veldleeuwerik zong: ook lang niet alledaags meer tegenwoordig.
Ja, natuur in Nederland!


21 mei 2014

donderdag 15 mei 2014

(On)gewoon

De koekoek zat net onder de top maar mooi vrij zichtbaar in een half kaal boompje dat uitstak boven de bosrand aan de overkant van het water. Lang niet zeldzaam natuurlijk maar toch: een koekoek open en bloot, dat is bezienswaardig. Hij vloog een stukje, ging in de top van een volgend boompje zitten, veel dichterbij, vloog weer een stukje en ging weer in de top van een nabij boompje zitten. En al die tijd 'koekoek-koekoek-koekoek'. Vogels die hun eigen naam roepen: er zijn er heel wat waarvan dat gezegd wordt maar niet een zoals de koekoek.
En de bosrietzanger zat luidkeels te zingen tegen de achtergrond van het blauwe zeil van een festivaltent die tijdelijk is neergezet in de Ruigenhoekse polder en waar je met enige fantasie de strakblauwe lucht aan een middellandse zeestrand in kunt zien. Hij was een van de drie die weer waren teruggekeerd naar dit onooglijke hoekje stadsnatuur dat blijkbaar meer in petto heeft dan je op het eerste gezicht zou vermoeden.

De kunst van het leven, dat is toch vooral kunnen genieten van het gewone, het dagelijkse. Nou is dat natuurlijk een tegeltjeswijsheid die niet zou misstaan in de keuken van tante Berendien, maar ach, ik dacht laat ik mij daar nou toch eens aan wijden. Want er zit eigenlijk best iets in, zoals trouwens geldt voor veel van die tegeltjeswijsheden. Al moeten we deze dan wel toepassen op bijvoorbeeld vogels, want gezellig weer een paar uur achter mijn bureau, voor het beeldscherm van de computer om de inkomende en uitgaande posten tegen elkaar af te zetten, daar de wortel uit te trekken en die te vermenigvuldigen met de dagkoers van de dollar … Ik heb geen al te erge hekel aan mijn werk maar dat is toch niet wat ik in gedachte heb bij ‘kunnen genieten van het dagelijkse’. Dan denk ik eerder aan bijvoorbeeld de gierzwaluwen die vanavond rondjes vlogen boven de Zodden bij Westbroek. Ik herinner me hoe ik vorige zomer in Portugal uitvoerig de vale gierzwaluwen bestudeerde, om tot in detail te zien hoezeer die anders zijn dan die bij ons. Maar daarvoor moet je wel af en toe ook goed kijken naar onze eigen gierzwaluwen.
Het meest ongewoon was nog de roerdomp die al weken midden in het gebied zit te roepen. Ongewoon, niet alleen vanwege zijn relatieve zeldzaamheid, maar ook vanwege de aard van het geluid. Een geluid dat al vele malen is beschreven en altijd even ontoereikend. Het klinkt een beetje als een misthoorn die opborrelt uit de diepten van het moeras maar ook dat is natuurlijk ontoereikend. Het is een mysterieus geluid, des te mysterieuzer omdat je de vogel vrijwel nooit te zien krijgt, en al helemaal niet tijdens het voortbrengen van dit geluid. Er hebben dan ook de vreemdste fabels de ronde gedaan over hoe hij dat geluid maakt. Het lijkt overigens alsof-ie ergens anders zit dan waar ik ‘m enkele weken terug hoorde. Het gerucht gaat dat het er twee zijn. Dat zou natuurlijk dubbel zo ongewoon zijn.

13 mei 2014


Meer uit het Utrechtse: Raadsels van de vogeltrek

dinsdag 13 mei 2014

Kiekenkwartet

Buien met opklaringen, was voorspeld. Nou, dat klopte, al moet gezegd: (veel!) meer buien dan opklaringen. Bui op bui, soms mild, soms hevig maar alle voortgedreven door een herfstachtige stormwind. Ze haalden elkaar in en schoven over elkaar heen en lieten nauwelijks nog ruimte voor de beloofde opklaringen. Het was bepaald geen gelukkig gesternte waaronder de excursie van vogelwacht Utrecht naar het Lauwersmeer plaatsvond. Toch waren die paar opklaringen voldoende voor een paar heerlijke momenten. Mede met behulp van enkele strategisch gelegen kijkhutten en natuurlijk onze mobiele schuilhutten, boden ze ons net voldoende gelegenheid om in de Ezumakeeg te genieten van een paar schitterende zomerkleed krombekstrandlopers en enkele indrukwekkende mannen kemphaan in baltskleed die af en toe stoer stonden te doen tegen de onooglijkste vrouwtjes in hun nabijheid. Voldoende gelegenheid ook om in de kale akkers van de Anjumer en Lioessenser polder vergeefs op zoek te gaan naar morinelplevieren die er gisteren nog gezien waren maar vandaag onvindbaar bleken. En net voldoende om die ene spetterende man wielewaal op te pikken die aan de noordkant van de Keeg over ons heen vloog: lange tijd het hoogtepunt van de dag. Het echte hoogtepunt volgde echter aan het eind van de dag, in de akkers van het Oldambt, diep in Groningen. Zeker een half uur en waarschijnlijk nog wel langer zaten we in de auto te wachten tot het droog zou worden, terwijl uit het zuidwesten alleen nog maar meer grijze wolkenluchten kwamen aangedreven. We hielden ons bezig met een mooie gele kwikstaart op het asfalt voor ons, schijnbaar onaangedaan door de neerziedende regen. En met een graspieper die even later zijn plaats had ingenomen. Werktuiglijk speurden we van tijd tot tijd over de woelende groene zee om ons heen of wellicht de vogel al tevoorschijn zou komen. Een kansloze affaire, met dit weer, en zonder de beoogde kiekendieven is het Oldambt eerlijk gezegd tamelijk saai, zeker onder grauwe luchten en neerslaande slagregens. De verveling begon toe te slaan en we vroegen ons al af hoe lang we nog zouden willen wachten, toen de lucht toch wat lichter werd en er zelfs enkele heldere plekken boven ons verschenen.

Dan, na zeker een half uur en waarschijnlijk nog wel langer, is het droog. Bijna meteen verschijnt de eerste kiekendief, een vrouwtje grauwe. En niet lang daarna duikt de vogel op waar het allemaal om te doen is: een schitterende bijna adulte man steppekiekendief. Hij beweegt zich soepel over de akker, draait en keert, duikt even het gewas in maar komt steeds weer boven en laat dan de hormonen de vrije loop en begint een dans die slechts zelden te zien is in ons lage landje. Hij klimt stijl omhoog en laat zich als een steen weer vallen, klimt weer stijl omhoog en laat zich weer vallen en opnieuw en opnieuw. Als een jojo, of als een trekpop aan de touwtjes van een marionettenpoppenspe­ler, op en neer, alsmaar op en neer. De balts van de steppekiekendief. Hij is naarstig op zoek naar aandacht van een van de liefst drie vrouwtjes grauwe kiekendief die zich hier ook boven de akker begeven. Van boven nog wat bruinig grijs, wat zijn nog betrekkelijk jonge leeftijd verraadt, van onderen zilverachtig met zwarte vleugelpunten als wiebertjes: het typekenmerk bij uitstek van man steppekiek. En slank, bijna tenger, fijner nog van bouw dan de mannetjes grauwe kiekendief waarvan er ook twee aanwezig zijn en die ook al zo prachtig zijn, zo soepel, zo sierlijk, zo lichtvoetig. Af en toe vertoont zich een bruine kiek en een akker verderop jaagt een man blauwe: het kiekenkwartet compleet. Ja, zoiets is de verre reis naar deze uithoek van het land meer dan waard.

11 mei 2014


maandag 5 mei 2014

Evenwicht, ofwel: de prijs van een roodborstlijster

Wie meewind zaait zal tegenwind oogsten. Dat heet evenwicht en dat hoort nu eenmaal bij het leven. Daar zijn bepaalde wetten voor, dat staat in het reglement. Wie onverwachts vroeg een bordje ‘Boot Den Helder 8 km’ zaait, zal kilometers verderop nog steeds tegen die 8 km aankijken. En dus ploeterde ik tegen de wind in door de eindeloze velden van Texel naar de boot terug naar Den Helder, met op zak niet meer dan een heleboel handen vol rosse grutto’s en rotganzen, wat groepjes regenwulpen en nog zo wat van die obligate gevalletjes Texel in mei. Oh ja, en man rouwkwikstaart. Niets meer van alle leuke soorten die de afgelopen tijd op het eiland hadden vertoefd, was er vandaag nog terug te vinden. Kon ik gisteren nog terugkijken op een week met witstaartkievit en roodborstlijster (nieuw voor Nederland!) op één dag, een prachtige ortolaan in mijn eigen achtertuin en een geweldige velduil tot besluit (dit is meta-terugkijken: terugkijken op toen je kon terugkijken op …), morgen moet ik het doen met de herinnering aan steenlopers, bonte strandlopers en een zilverplevier. In zomerkleed, dat wel.
Het was de prijs van een roodborstlijster. Letterlijk zelfs. Vorige week was ik van plan naar Texel te gaan en dat had me vermoedelijk hop, bijeneters, draaihals, baardgrasmus en morinelplevieren opgeleverd. Maar daar kwam toen dus iets tussen, iets genaamd roodborstlijster, nieuw voor Nederland dus ik zal niet klagen. Nu, een week later, kon ik zelfs de morinellen en de draaihals, gisteren nog gemeld, niet vinden. Hop, bijeneters en baardgrasmus waren al geruime tijd vertrokken. En zelf zoeken bracht me slechts die ene man rouwkwikstaart, wel een mooi beest, pikzwart waar-ie pikzwart hoort te zijn. En een opvallende leucistische rotgans in Utopia, bijna smetteloos vuilwit en vaal vuilbruin waar een rotgans zwart hoort te zijn. Verder alles doorsnee, alles gangbaar. Zelfs met sommige in deze tijd toch best voor de hand liggende soorten als noordse stern en dwergstern had ik de grootste moeite. Zomertortel? Niet één gehoord. Nee, het liep bepaald niet vandaag. Je zou er somber van worden. Dat je je gaat afvragen: waartoe zijn wij dan op aarde, als het niet is om leuke vogels te zien? Ik heb daar altijd maar één antwoord op: om ervan te genieten, op een of andere manier, ondanks alles, anders is het allemaal nergens goed voor. En ach, het was natuurlijk geen stormkracht tegen vandaag. En ach, een ramp was het allemaal natuurlijk niet, een echte ramp is mij persoonlijk nog nooit overkomen. Dus ik genoot, uiteindelijk. Van het Texelse laagland, met zijn tunwallen en drefthuisjes. Van het slingerende dijkje dwars door de binnenlanden, met bosjes die me telkens wat uit de wind hielden. Van de kale akkers waar ik telkens weer naar morinellen kon zoeken. Van de duizenden grote sterns in Utopia, de zwartkopmeeuw in de Ottersaat, de zingende veldleeuweriken want waar hoor je dat nog tegenwoordig? Ik kan er wel weer een weekje tegenaan.

4 mei 2014