donderdag 27 augustus 2015

Antonia

Het was Antonia zelf die ons naar Santo Antão vergezelde, naar haar landhuis aan de voet van de bergen in de Ribeira Grande in het noorden van het eiland. Antonia, onze aangetrouwde schoontante. Er bestaat geloof ik geen naam voor wat zij van ons is. Ze is feitelijk niets van ons, behalve dan onze gastvrouw voor twee weken, die eerst haar appartement in Mindelo met ons deelde en daarna haar huis op Santo Antão. In Mindelo was dat nog best krap. Ze bood ons haar slaapkamer aan en sliep zelf op de slaapbank in de huiskamer. Hoe zeer we haar ook verzekerden dat we echt wel met slaapzakken en matjes in de logeerkamer bij Renske en Esther pasten, daar was geen discussie over. Gastvrijheid is een erezaak in Kaapverdië, zoals ze ons ten overvloede verzekerde.
Op Santo Antão was ruimte geen probleem: haar landhuis herbergde onder meer vijf badkamers en vier slaapkamers, en een dakterras met fantastisch zicht op de omringende bergen. Op onmetelijke rotswanden die aan beide zijden hoog boven ons uittorenden, kaal en grillig zoals alle bergen hier, en op de Ribeira beneden, de vallei die werd gedomineerd door de droge, stenige rivierbedding die naar verluidt soms, in nattere tijden, plaats biedt aan een woeste waterloop die de toegang tot het huis soms wel voor een week onmogelijk kan maken. Dat kan ons dus ook nog overkomen: een week lang vastzitten in een landhuis op Santo Antão. Een straf zou dat eigenlijk niet eens zijn, met de uitzichten, de tropische fruitbomen, de bananenpalmen, de volle voorraadkasten en de zeven Harry Potters die de dames bij zich hadden.

Santo Antão wordt geroemd en geprezen als het mooiste van alle Kaapverdische eilanden. Woeste bergketens doorklieven er de hoge luchten en steile afgronden voeren tot grondeloze diepten. Het is er groener dan op enig ander van de eilanden. Nou zijn we maar op drie geweest, maar op basis daarvan kan ik me de kwalificaties wel voorstellen.
Een voorproefje van al het moois kregen we toen we met het busje van het haventje van Porto Novo aan de zuidkant van het eiland, naar het landhuis reden. Dwars door de bergen: langs hoge kale pieken en diepe afgronden, soms aan beide kanten van de weg. Een fotomomentje werd ons gegund op de rand van een enorme oude vulkaankrater waar diep onder ons, aan de voet van grillige, bijna loodrechte rotswanden, een vlakte sluimerde met graslanden en schapen.
De wandeling die hier door iedereen wordt aanbevolen, van reisboekjes tot ons familienetwerk, is die langs de kust van Ponta do Sol eerst naar Fontainhas en van daar naar Cruzinha. Dit is je reinste reisboekenheroïek. In een groots en ontzagwekkend decor van rots en oceaan tot zo ver (en bijna zo hoog) als het oog reikt, van kloven en afgronden en hemelbestormende rotswanden, kruipt het wandelpad nietig en klein langs zee. Soms beneden langs een keienstrand dat rammelt in de branding, maar meest hoog over de rotsen die eigenlijk nauwelijks ruimte bieden aan de mens en zijn onbedwingbare hang naar exploratie zodat het pad over grote delen in de rotsen moest worden uitgehakt. De tocht is inderdaad van een duizelingwekkende schoonheid maar tegelijk, wat mij betreft, van een griezeligheid die op den duur als het ware in je botten gaat zitten. Het pad voelde een beetje als een gevangenis, vond ik. Er waren slechts twee opties: vooruit en terug, en beide voerden langs griezelige dieptes, langs loodrechte afgronden waar de oceaan honderden meters onder je ruist en schuimt rond rotsplateaus aan de voet van de bergwand. En hoewel het altijd veilig is, voldoende breed en met bijna altijd een muurtje om de diepte op afstand te houden, kon ik die diepte maar moeilijk uit mijn hoofd zetten.
Af en toe passeer je een eenzame, schaars begroeide Ribeira, als een diepe wond in het bergland, af en toe een bergdorpje, wankelend tussen de rotswanden, dat steevast de vraag oproept hoe men hier het contact met de buitenwereld weet te onderhouden. Door glooiende heuvels en woestijnachtige glooiingen, halfkaal en met wat karig, stekelig kreupelhout, daal je tenslotte af naar het veilige Cruzinha, dat beneden aan de oceaan ligt en zicht biedt op weer nieuwe, loodrechte bergwanden die oprijzen uit de oceaan.

De reisboeken voor Kaapverdië staan vol met dit soort wandelingen op Santo Antão die je, aldus de reisboekenschrijvers, niet mag missen. Wij hadden daar geen boodschap aan en hadden, afgezien van deze ene, voldoende aan de tochtjes in de nabijheid van ons huis. Die waren al indrukwekkend genoeg. Zo gingen we met Antonia, na een korte stop in Pouvoisau (het stadje aan de monding van de Ribeira Grande dat in de reisboekjes vermoedelijk ten onrechte Ribeira Grande wordt genoemd en waar Antonia rondloopt als een koningin, mensen aanspreekt, door mensen wordt begroet en steeds haar ondoorgrondelijke gang gaat), naar een smalle Ribeira diep in de bergen. Die Ribeira's, langgerekte dalen die in de bergen verzonken liggen, zijn werelden op zich. Groen, soms met akkerlandjes en veldjes, schuurtjes en kleine dorpjes, mensen, tropisch ogende vlinders, af en toe wat weelderig struikgewas en soms zelfs stukjes van wat je bijna bos zou durven noemen, alles in de schaduw van het kale en ongenaakbare bergland dat soms als een immense muur boven je uitrijst. Ook dit was weer zo’n paradijselijke kloof met suikerriet en palmbomen, die werd overweldigd door het grauwe rotsgebergte rondom. Hier kaapverdische gierzwaluwen, en hoog enkele buizerden waar ik verder niets bijzonders aan zien kon maar die kaapverdische buizerden geweest moeten zijn, een endeem die beperkt is tot Santo Antão en Santiago.
Zulke plekken waren er meer op het eiland, zij het zonder die buizerden want die waren ook op Santo Antão best zeldzaam. Wat we ook veel zagen, of dachten te zien, waren oeroude muurstructuren in de bergen. Soms waren het overduidelijke muurrestanten maar vaak konden we niet goed uitmaken of ze geen natuurlijke oorsprong hadden. Maar met een beetje fantasie kon je er restanten van oeroude, lang verdwenen culturen in zien. Oude beschavingen waar wij geen weet meer van hebben.

27 augustus 2015



Verder lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/09/bart-jan.html





donderdag 20 augustus 2015

José

Onze gids op São Nicolau was José Cabral, een vriend van Antonia. José is een veelzijdig man. Hij is onder andere directeur van het visserijmuseum in Tarrafal, vrijwilliger bij de zeeschildpaddenbescherming, leraar en schrijver van een aantal boeken over de Kaapverdiaanse cultuur. Een gestudeerd man en een idealist. Weet alles over natuur, cultuur en geschiedenis van Kaapverdië en heeft ook nog eens twee weken lang ‘ons’ zeilmeisje, Laura Dekker, te gast gehad voor ze overstak naar het Caraïbisch gebied. Ze heeft hier gevoetbald met de plaatselijke dorpsjeugd en had het daarnaast druk met studeren, vertelde José.
José heeft ons op São Nicolau twee dagen mee op stap genomen in zijn auto met open laadbak, het soort auto waarmee bijna iedereen hier rondrijdt en waarmee toeristen, meestal tegen een geringe betaling, over het eiland worden rondgereden. (Deze ‘Aluguers’ verdienen misschien wel een eigen blog want ze vormen het belangrijkste transport op de eilanden. Overal in de stadjes en dorpen staan ze voor je klaar en als de chauffeur vindt dat hij voldoende klanten aan boord heeft, brengt hij je naar een stadje of dorp verderop. En als je dan vraagt of hij je nog een stukje verder wil brengen, dan doet hij dat graag voor je maar dan vraagt hij wel tien keer zoveel want dan is het een taxi geworden. Overigens is tien keer zo veel nog steeds bijna niks.)
Met Renske, Esther en ik achterin vervoerde José ons langs de mooiste plekjes van westelijk São Nicolau. Een schildpaddenstrandje waar de sporen van de schildpadden die zich elke nacht naar zee slepen, nog zichtbaar waren. Een oude vulkaankegel die hoog uit een soort maanlandschap verrees. Nou weet ik wel dat maanlandschap een begrip is dat nog weleens wat al te gemakkelijk van stal wordt gehaald, maar meer maanlandschap dan hier, heb ík het nog nooit meegemaakt. Roodzandige kliffen, kale keienvlaktes, rimpelloze glooiingen, alleen heel sporadisch een nietig boompje dat in dit landschap verdwaald was geraakt: die zul je op de maan wel niet aantreffen, veronderstel ik. Verderop was een prachtige plek aan zee waar duizenden jaren aan zeewind de kliffen volmaakt hadden gladgeschoren en geboetseerd tot kunstige, gelaagde sculpturen en waar ook nog eens, speciaal om mij extra te plezieren, een schitterende bruine gent rondvloog. En aan de voet van de oude vulkaankegel die we al die tijd al tot de hemel hadden zien reiken, vond ik in een dorre steenwoestijn liefst vier renvogels. Sprakeloos was ik daarvan. Met ook nog helmparelhoen en met kaapverdische mus, bruinnekraaf en kaapverdische gierzwaluw (die laatste drie zag ik zowat elke dag maar had ik tot een week daarvoor alle drie nog nooit gezien), was dit wel mijn ‘finest hour’. De hoge slingerende bergweg, met zicht op onder andere kolossale, torenhoge kliffen, een bergwand die honderden meters loodrecht uit zee verrees, eindigde in een stukje paradijs op aarde: verspreid over de hellingen boven een diepe, verrassend groene kloof, lag een dorpje waar de moderne tijd ongemerkt aan voorbij leek gegaan. Eenvoudige huisjes tegen de afgrond aangeplakt, terrasjes waar wat suikerriet werd verbouwd, karige groenteakkertjes, een goed gevuld waterbassin, en beneden een droge, stenige beekbedding, allemaal in een decor van grillige, steile rotswanden. We waren te gast bij het plaatselijke winkeltje annex kroegje, waar we plaatselijk gestookte grogue kregen aangeboden en waar de oeroude uitbater ons verraste met een paar woordjes Nederlands. Hij had jarenlang op Nederlandse schepen gevaren, vertelde hij, en was na zijn pensioen teruggekeerd naar zijn geboortedorp.

São Nicolau oogde van de eilanden die we gezien hebben (voor zover ik daar iets van mag zeggen) misschien wel het meest Afrikaans, met zijn robuuste, hoge bergwanden achter de oceaankust, roodachtig van kleur, gruizig en kaal en onaanraakbaar. Met zijn vulkaankegels die in volmaakte symmetrie uit het landschap verrezen. Met zijn kuststrook met keienstrandjes en zwart zand en met kale, verzengende halfwoestijnen glooiend tot aan de voet van de bergen. En met zijn oeroude drakenbloedbomen, een soort prehistorische schepselen in het halfkale bergland. Die zagen we vooral op onze tweede dag met José, toen hij ons diep de Monte Gordo in bracht, de bergketen met toppen tot 1500 meter die een groot deel van het westelijke deel van São Nicolau beslaat. Niet alleen maakten we kennis met oude vulkaankegels en vulkaankraters en diepe kloven en verrassend groene dalen met diep daarin verscholen oeroude dorpjes, maar ook met José’s broer die woonde in het ouderlijk huis waar ook José was opgegroeid, een eenvoudig onderkomen in een fantastische vallei diep in de Monte Gordo. Hij hield er twee honden en een vlucht postduiven en verbouwde onder andere bananen en suikerriet, die laatste voor de zelf gemaakte grogue die we natuurlijk even moesten proeven. En met zijn broer gingen we op bezoek bij een vriend van zijn broer, iets hogerop op de hellingen van diezelfde vallei, in een fraai huis met geweldig dakterras met zicht op de omringende gronden die terrasvormig glooiden naar de bergwanden en die zo’n beetje heen en weer bewogen tussen schrale akkertjes en keienvelden, en waar in de tuin een bonte verzameling van tropische vruchtbomen: papaja’s, mango’s, ananassen, bananen en avocado’s, en suikerriet voor de zelf gemaakte grogue die ons ook hier werd aangeboden. Ook José sloeg er meer dan één achterover, wat ons wel enige zorgen baarde gezien de spectaculaire afdaling, slingerend langs diepe afgronden, die ons nog te wachten stond. We ontmoetten nog een oude Kaapverdiaan die Nederlands sprak want hij had op een Nederlands schip gevaren en die zijn vaardigheid gebruikte om Renske en Esther keer op keer te vragen of ze soms dochters waren (‘natuurlijk’, zei Esther, ‘wat zouden we anders zijn?’) en mij waarom ik toch zo weinig sprak. En we ontmoetten nog iemand, die de vader van de gastheer bleek te zijn, die zelf overigens leraar geschiedenis was op het plaatselijke dorpsschooltje. Ook hadden nog twee jongetjes uit de buurt ons over de hellingen naar een plek gebracht waar we van dichtbij een prachtige man brilgrasmus te zien kregen, die we daarna overigens ook heel mooi zagen vanaf het dakterras van de vriend van de broer van José (die zelf dus weer een vriend is van de moeder van de echtgenote van de broer van Harriët). Zodat we weer geweldig geïntegreerd hebben met de plaatselijke bevolking van Kaapverdië.

Ook wat vogels betreft was het trouwens best nog een interessante middag, met naast die brilgrasmussen onder meer ook een mooie groep kaapverdische mussen bij het huisje van de broer van José, waartussen ook een paar spaanse mussen. En hoog in het bergland, waar ik toevallig even geen postduiven zag, enkele duiven die er heel toevallig allemaal tamelijk zuiver als rotsduiven uitzagen. En laat ik ook de torenvalken hier niet onvermeld laten. Die waren zwaar gebandeerd op de bovendelen en zwaar gestreept op de onderdelen, terwijl het bruin op de rug veel grauwer, veel kouder van kleur was dan we in Nederland kennen. Ondersoort neglectus, endemisch op enkele van de eilanden hier. De Helm zegt daar onder andere over: ‘more like a merlin than a common kestrel’. En inderdaad: ik vond ze wat gedrongener, met kortere en puntiger vleugels, dan onze torenvalken.

De afdaling overigens, als een soort achtbaan vanuit het best frisse, wat grijze en druilerige hooggebergte naar het warme en zonnige Tarrafal, die ging helemaal goed. We zijn weer veilig bij ons hotelletje afgeleverd.

20 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/08/antonia.html






zondag 16 augustus 2015

Tony

Zo hadden we Tony, halfbroer van Antonia, die dus de moeder was van de vrouw van de broer van Harriët. Tony is een gezellige Kaapverdiaan, hartelijk, joviaal, om maar een paar clichés te noemen die op hem van toepassing zijn. Zo iemand die altijd wat te zeggen weet en maar zelden een stilte laat vallen. Kreeg op zijn 15e of daaromtrent zijn eerste schoenen, een van de kleine details die hij ons toevertrouwde. Kind dus van de lagere regionen van de Kaapvediaanse welvaartsladder, ook in het huidige Mindelo volop aanwezig, getuige de vele kleine, nu al vervallen betonnen huisjes op gruizige hellingen in buurten waar geen straten zijn maar alleen kleine, vervallen betonnen huisjes op gruizige hellingen. Getuige ook de bedelaars die vooral ’s avonds in Mindelo tevoorschijn komen, en de smalle straatjes met piepkleine huisjes waar mensen op hun stoepjes zaten te niksen en me na staarden terwijl ik langs liep met 800 euro in mijn tasje en 5.000 euro aan apparatuur op mijn rug. Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat niksen een minderwaardige bezigheid is. Zeker niet bij temperaturen van 30 graden of meer.
Tony vertrok op zijn 18e naar Nederland, had daar allerlei soorten baantjes, woonde eerst in Rotterdam en daarna in Lisse en keerde na zijn pensioen enkele jaren geleden als welgestelde Kaapverdiaan terug naar Kaapverdië. Tony spreekt dus Nederlands. Zoals trouwens zoveel Kaapverdianen, hoewel lang niet allemaal zo goed als Tony. Want heel veel Kaapverdianen zijn wegens gebrek aan perspectief op jonge leeftijd hun land ontvlucht. Veel van hen, zo hebben we gemerkt, zijn in de scheepvaart terecht gekomen en hebben jarenlang op Nederlandse schepen gevaren. Anderen hebben in Rotterdam gewoond, waar een grote Kaapverdische gemeenschap blijkt te zijn, en hebben daar in de haven gewerkt. En allemaal zijn ze later weer naar Kaapverdië teruggekeerd. Zo kon het gebeuren dat ik zomaar op de kade van Tarrafal werd aangesproken door een mij, voor zover ik op dat moment kon bedenken, onbekende man die me in het Nederlands vroeg hoe ik het vond in Kaapverdië. Of dat in een winkeltje annex kroegje hoog in de bergen van São Nicolau de oeroude uitbater ineens Nederlands tegen ons begon te praten. Zulke dingen.
Tony haalde ons op São Vicente van het vliegveld, waarvoor nog dank. Tony liet ons Mindelo by night zien, met zijn kroegen en restaurantjes en terrasjes aan de baai. En Tony liet ons met de auto en onder het gezang van Cesaria Evora, de heldin van heel het land, het São Vicente buiten Mindelo zien, wat er tot op dat moment nog nauwelijks van gekomen was, afgezien van mijn uitkijkpost aan zee maar dat was nauwelijks buiten Mindelo.
São Vicente is buiten Mindelo droog en kaal. Officieel is het nu de regentijd maar wij hebben hier nog vrijwel geen druppel gehad. Meestal schijnt de zon en die staat rond het middaguur vrijwel recht boven je te branden. Het schijnt al twee jaar niet geregend te hebben op São Vicente en dat is te zien aan de gortdroge velden waar nauwelijks een sprietje groeit. Er zijn hoge heuvels en steile wanden en grillige pieken, hoewel meest op afstand: er is hier ruimte tussen de bergen. Lome glooiingen leiden tot verre toppen. Boven gortdroge en kale woestijn, en beneden meest gortdroge en kale woestijn. Alles is kaal en doods. Behalve enkele zeldzame groene stukjes in het laagste deel van het eiland, waar wat palmen staan, waar wat struikjes net niet helemaal kaal zijn en waar we zelfs een paar goedgevulde waterputten zagen.
In de heuvels kun je lange tijd dwalen zonder één vogeltje te zien of te horen. Je kunt trouwens ook een uur aan zee staan zonder één vogel te zien. Dat is een belevenis op zich. Er vliegt hier soms vrijwel niets boven zee. Geen meeuwen en geen sterns, zoals bij ons. Maar als er dan eindelijk wel iets vliegt, dan is het meteen een keerkringvogel of een bruine gent of een paar kaapverdische pijlstormvogels. Nou, daar teken ik voor. Dan kunnen die meeuwen en die sterns me even gestolen worden.
Tony bracht ons onder andere naar Baia das Gatas, een mooie plek aan de oceaan met lage rotsen waarop een krachtige branding uiteensloeg. Hier vloog wel een visarend rond. Visarend is in Kaapverdië een beetje een zeevogel die veel boven de oceaan jaagt. Hoewel wel altijd vlak onder de kust. Maar verder dus niets, boven zee. Net als verderop op een tropisch strandje bij Calhau waar we heerlijk comfortabel het warmst van de dag doorbrachten in de schaduw van een ingenieus bouwsel van palen en tentdoek van Tony. Ook hier een lege oceaan, en daarnaast een strand vol met grappige zandkleurige krabbetjes en een ruig achterland met nauwelijks begroeiing en zonder één vogeltje. In onze rug de hoge hellingen van de Monte Verde, met ruim 700 meter de hoogste berg van het eiland en in tegenstelling tot wat de naam wellicht suggereert, momenteel allerminst groen. Daarvoor moet het eerst gaan regenen. Het eiland en zijn bewoners wachten er met smart op.

16 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/08/jose.html





zaterdag 15 augustus 2015

Mindelo

Onze vakantie was ook een bijna geheel verzorgde reis door Kaapverdië, verzorgd door een netwerk van familie, familie van familie en vrienden en kennissen van familie van familie, die zowat dag na dag voor ons regelden en waar we altijd welkom waren voor een lunch of een etentje of een tochtje over het eiland.
Op São Vicente verbleven we in het appartement van de moeder van de echtgenote van de broer van Harriët in het centrum van Mindelo. Mijn favoriete wandeling daar was naar een uitkijkpost aan zee op een kleine drie kwartier lopen. Ik ging dan graag vroeg de deur uit want later op de ochtend werd de hitte bijna ondraaglijk en tegen de tijd dat het weer een beetje uit te houden was, was het alweer bijna donker. In het dan nog stille straatje op weg naar de haven zwierf een keer een wat slonzige dame rond. Bart-Jan had ons gewaarschuwd: in Mindelo moet je tijdens de stille uurtjes wel een beetje oppassen. Maar ze vroeg me niets, ze bood me niets aan, misschien was ze wel gewoon een vroege schoonmaakster. Beneden kwam je langs de baai waar het ook om zes uur ’s ochtends al behoorlijk druk was, blijkbaar dachten veel Mindeloërs er net zo over als ik. Langs de jachthaven waar enkele luxe jachten verblijf hielden. Langs het haventerrein waar elke ochtend vele tientallen jonge mannen samenschoolden op zoek naar, dachten wij, het werk van de dag. Langs het strandje Laginha waar dagelijks half Mindelo zich aan het blauwe oceaanwater tegoed doet. En langs de fitness-apparaten waarop vele Mindeloërs zich dagelijks uitsloven. En intussen werd ik voorbijgesneld door vele hardlopers en snelwandelaars, ook om half 7 ’s morgens al, veelal met mobieltje in de hand. Verderop omhoog het eerste bergland in. Onderweg nog wat bouwsels van verscheidene aard, betonnen skeletten van huizen waar soms nog aan gebouwd werd, die soms voorlopig af leken al was het grootste deel nauwelijks nog bewoonbaar, en die soms nog voordat ze waren afgebouwd alweer in verval leken. Een paar honden die me nablaften. Om uiteindelijk een plateautje bijna recht boven zee te bereiken. Achter je een oud kanon. Rechts van je zicht op hoge, steile kliffen en een los kegeltje in zee aan de voet daarvan. Links achter je zicht op de baai en de haven en op Mindelo daarachter en de bergen rond Mindelo. Links voor je zicht op de eenzame rots als de vin van een reuzenhaai die de baai van Mindelo bewaakt. En recht voor je, schemerend aan de overkant, zicht op het hoge bergland van Santo Antão, waar de toppen af en toe boven de wolken uitsteken.
Dit was de plek waar ik al op mijn tweede ochtend in Kaapverdië een roodsnavelkeerkringvogel zag langs vliegen. Nog maar twee dagen onderweg en nu al de ‘Heilige Graal’ binnen. Want roodsnavelkeerkringvogel was natuurlijk mijn ultieme droomsoort deze vakantie, de vogel die ik in gedachten had gehad een paar dagen terug, toen ik me had afgevraagd of ik over een paar dagen werkelijk … Het was weliswaar een juveniele vogel, zonder de verlengde staartpennen die de adulten sieren, maar dat mocht de pret niet drukken.
Een dag later zag ik op diezelfde plek een school dolfijnen vlak onderlangs zwemmen. Ook al zo’n onvergetelijke belevenis. Waarna we, de volgende ochtend, naar São Nicolau vertrokken. En ons daarna, na een kleine tussenstop op São Vicente, een week lang op Santo Antão vestigden. Beide waren geweldig, maar een roodsnavelkeerkringvogel zag ik er niet.
De laatste paar dagen waren we terug in Mindelo en ging ik weer naar mijn favoriete uitkijkpost. Langs de jachthaven, langs het haventerrein, langs het strandje enzovoorts. En daar zag ik opnieuw de roodsnavelkeerkringvogel. De dagen erna zag ik er nog diverse, onder andere een fraaie adulte vogel met verlengde staartpunten ver achter zich aan wapperend die bovendien enkele spectaculaire duikvluchten ondernam. Blijkbaar is de zee-engte tussen São Vicente en Santo Antão een goede plek voor roodsnavelkeerkringvogel. Dat men dat maar weet.

15 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/08/tony.html







woensdag 12 augustus 2015

Zeldzaam?

Drie weken Kaapverdië heeft me een aantal ware droomsoorten opgeleverd. Roodsnavelkeerkringvogel, bruine gent: vogels waarvan je heerlijk kunt wegdromen, zowel in de maanden voorafgaand aan de vakantie als in de weken erna. Of rosse woestijnleeuwerik en renvogel: die waren het begrip droomsoort ver voorbij want daarvan had ik niet durven dromen. Rosse woestijnleeuwerik kwam op de eilanden die we zouden aandoen helemaal niet voor. Maar de paar uurtjes daglicht die we hadden op Sal, in afwachting van ons vliegtuig naar São Vicente, bleken voldoende. Ik zwierf wat door een stukje halfwoestijn naast het vliegveld, kaapverdische mus, kleine monarchvlinder en ineens waren ze daar, vlakbij: drie rosse woestijnleeuweriken. Voor gewone mensen misschien een saai beest maar voor mij een fantastische bonus.
Maar echt schokkende soorten waren het natuurlijk niet. Ze zijn daar niet zeldzaam dus dat je ze een keer ziet is niet heel verrassend. Dat was al anders bij die renvogels op São Nicolau. De Helm Field Guide Birds of the Atlantic Island, kortweg Helm, schrijft daarover: ‘Status on São Nicolau requires clarification’. Ik zou haast zeggen: bij deze. Er waren op Observado geen eerder meldingen van de soort op dit eiland.
Zo had ik nog een paar waarnemingen die, als je kijkt naar wat de Helm ervan zegt of wat er op Observado is ingevoerd, interessant leken. Neem de huiszwaluw. Helm: ‘Scarce and irregular passage migrant’. Niet meer dan zes eerdere meldingen op Observado. Voor wat het waard is, want wellicht zal niet iedere Europeaan die in Kaapverdië gaat vogelen met keerkringvogels en bruine genten in gedachten, de moeite nemen om een huiszwaluw in te voeren. Hoe dan ook, ik had er bij Tarrafal op São Nicolau en bij Ponta do Sol op Santo Antão. En zwarte wouw: 'Restricted to Santiago and Maio, and possibly still extant on Brava and São Vicente. Formerly more common but now rare or extinct on many islands. A recent survey in 1999 failed to locate it on any of the islands mentioned above, and located just one bird, on Boavista'. Aldus Helm. Toch diverse gezien bij Tarrafal op Sao Nicolau. Op Observado de eerste meldingen van de soort op het eiland.
Of turkse tortel: volgens Helm alleen op Madeira en de Canarische eilanden en dus niet in Kaapverdië. Op Observado overigens wel een aantal meldingen dus uniek was mijn vogel in de waterberging bij Mindelo, São Vicente, niet. Erop gelijkende 'African collared dove' lijkt overigens nog veel onwaarschijnlijker en wordt op Observado helemaal niet gemeld voor Kaapverdië. Sowieso zag ik niets aan de vogel dat niet klopte voor turkse.


Drie gevallen lijken me speciaal het vermelden waard. Boven Tarrafal op São Nicolau zag ik op 24 en op 28 juli twee alpengierzwaluwen. De Helm zegt daarover: ‘Six records of which five in 1997'. Maar ook: ‘Perhaps occurs more regularly than records suggest'. Hoe dan ook nog geen enkele eerdere melding voor Kaapverdië op Observado. Determinatie staat wat mij betreft niet ter discussie: grote gierzwaluwen met strak-witte onderzijde en donkere keelband. Klassieke vogels zoals ik ze ook ken uit de Alpen en hier en daar in Zuid-Europa.
Heb ik nu iets zeldzaams gezien? vroeg ik me af. Dat vroeg ik me nog veel harder af toen ik op 31 juli in de Ribeira Grande, bij Coculi op Santo Antão, die kleine zilverreiger met gele snavel zag. Die snavel leek me ook minder fijn, minder dun dan ik ze van kleine zilverreiger ken. De poten waren zwartgrijs, inclusief de tenen, en de vogel had ook geen afhangende kuifveren. Hij was veel te groot en had een veel te lange, dunne nek voor koereiger, wat natuurlijk mijn eerste gedachte was maar waar-ie sowieso eigenlijk helemaal niet op leek, maar kwam weer niet in de buurt van grote zilverreiger, overigens razend zeldzaam in Kaapverdië. Er bleef maar één optie over: middelste zilverreiger. De Helm zegt daarover: ‘Vagrant with eight records, all from Cape Verde’. In Observado drie eerdere gevallen, alle op Santiago.
En dan vond ik nog op 6 augustus in de waterberging bij Mindelo een kleine geelpootruiter. Die is wellicht in Kaapverdië minder zeldzaam dan bij ons maar moet ook daar een trans-Atlantische gast zijn. Volgens Helm 'seven recent records' en op Observado zes gevallen. Best zeldzaam dus. Maar ook deze wat mij betreft onmiskenbaar: een klein, rank ruitertje, maatje kleiner dan de groenpootruiters in zijn gezelschap, met knalgele poten, fijn, relatief kort snaveltje, nauwelijks zichtbare wenkbrauwstreep, donker grijsbruine bovendelen en recht afgesneden wit op stuit en staart.


Dat zijn dus drie voor Kaapverdië schijnbaar behoorlijk zeldzame soorten in drie weken. Zelf gevonden. Dat lijkt bijna teveel van het goede. In Nederland vind ik nooit iets. Aannemelijker lijkt me dan ook, dat ze minder zeldzaam zijn dan gedacht. Er valt, denk ik, nog heel wat te ontdekken in Kaapverdië. Erg leuke soorten blijven het overigens, hoeveel er ook de komende jaren nog ontdekt gaan worden.


12 augustus 2015


Ps. Inmiddels heb ik contact gehad met Cornelis Hazevoet, die het voorkomen van vogels in Kaapverdië monitort en regelmatig rapportages publiceert over de zeldzame vogels op de eilanden. In zijn eentje lijkt hij zo’n beetje de zeldzaamhedencommissie van Kaapverdië te vormen. Hij schreef me onder andere: ‘Middelste zilverreiger, lepelaar en kleine geelpootruiter zijn tegenwoordig regelmatige bezoekers van de eilanden en worden niet meer opgenomen in de rapportages. Zoals verwacht mocht worden zet de westelijke expansie van turkse tortel zich voort en de soort is inmiddels waargenomen op Sal, Boa Vista, Santiago, São Nicolau en São Vicente. Wouwen worden steeds zeldzamer in Kaapverdië en waarnemingen zijn dus altijd van belang. Wel is er de afgelopen jaren een geringe toename van waarnemingen van zwarte wouw, maar het is onduidelijk of dit lokale vogels betreft of trekvogels uit het noorden.
Als je het goed vindt zal ik wel de alpengierzwaluwen opnemen in het volgende rapport.’ Mijn waarneming was, aldus Cornelis, pas het eerste geval sinds 1997! Dat mag je zeldzaam noemen.


Meer lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/08/uitkijkpost.html





dinsdag 11 augustus 2015

Mussen

Laat in de avond waren we gearriveerd op het vliegveld van Sal en de nacht hadden we doorgebracht in een soort overdekte winkelstraat met aan de ene kant een lege aankomsthal en aan de andere een lege vertrekhal en de hele nacht door een paar bewakers en schoonmakers. Bij het eerste ochtendlicht betrad ik voor het eerst Afrikaanse bodem en meteen hoorde ik van alle kanten een musachtig getsjilp. Ik had mijn eerste vogel van Afrika gevonden: kaapverdische mus.
Kaapverdische mus was mijn eerste vogel in Kaapverdië, en het moet er zowat ook wel mijn laatste zijn geweest. (Of waren dat toch de bruinnekraven uit de auto op weg naar het vliegveldje van São Vicente?) Verrassend was dat niet: kaapverdische mussen heb je in Kaapverdië overal. Echt overal. In de stad, hoog in de bergen, in de steenwoestijnen die glooien aan de voet van de bergen, aan zee en in de schaarse begroeide stukjes in het laagland, overal kaapverdische mussen. Verwacht je een klauwier, krijg je kaapverdische mus. Verwacht je een leeuwerik, krijg je kaapverdische mus. Waar je in een ander land een tapuit zou verwachten, of een roodstaartje: kaapverdische mus.

Jaren geleden leerde ik tijdens mijn studie over de eilandtheorie en Kaapverdië is voor die theorie een perfecte illustratie. De Kaapverdische eilanden zijn vulkanische eilanden. Ooit zijn ze als het ware uit zee verrezen en aanvankelijk leefde er dus helemaal niets. Al het leven is er van het vasteland komen aanwaaien, vliegen of zwemmen. En de eilandtheorie leerde destijds (en het is zo voor de hand liggend allemaal dat er intussen vast niet veel aan veranderd zal zijn) dat het aantal soorten dat op zo'n eiland leeft, afhankelijk is van de afstand tot het vasteland en van de grootte van het eiland. Hoe verder van het vasteland, hoe minder soorten er op het eiland terecht zijn gekomen en hoe kleiner het eiland, hoe minder er zich hebben kunnen handhaven. Ofwel: hoe verder van het vasteland en hoe kleiner het eiland, des te minder soorten kun je er verwachten.
De Kaapverdische eilanden zijn meest betrekkelijk klein, de grootste zijn amper twee keer Texel, en ze liggen tamelijk ver van het Afrikaanse vasteland af. Er zijn dus weinig soorten te verwachten, en dat klopte. In drie weken tijd kwam ik tot niet meer dan 35 soorten vogels. In Nederland spaar je die gemakkelijk in een middagje bij elkaar. Ik klaag daar overigens niet over want wat er wel zat was vanuit mijn West-Europees perspectief vrijwel altijd bijzonder. Maar het is natuurlijk bar weinig. En dat zijn dan nog vogels, die kunnen vliegen. Zoogdieren bijvoorbeeld kunnen niet vliegen en die zijn er dan ook nauwelijks, afgezien van de talloze geiten die overal het land kaalvreten, maar die zijn er door de mens gebracht. Slangen schijnen er helemaal niet voor te komen, hagedissen en dergelijke ook vrijwel niet. Het gevolg is dat lang niet alle ruimte, lang niet alle niches die het landschap biedt, door een aparte soort worden ingenomen. Er ontbreekt gewoon van alles, niet omdat er geen geschikt biotoop voor is, maar simpelweg omdat het nooit de eilanden heeft bereikt. En het lijkt erop dat de kaapverdische mus veel van die openstaande niches heeft ingenomen.
Grappig is dat zijn vocabulaire bijna net zo veelzijdig is als zijn biotoopkeuze. Meestal klinkt-ie als een wat afwijkende mus, maar soms dacht ik iets leeuwerikachtigs te horen en dat bleek dan toch een kaapverdische mus. Soms hoorde ik een snel gekwetter dat deed denken aan van die mediterrane grasmusjes: kaapverdische mus. En ook als je schelle fluittonen hoort of schor geratel, schrik niet, meestal is het alweer een kaapverdische mus.


11 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië: zeldzaam?
Meer buitenlandse zaken: Wandelen en fietsen in Zuidwest Wales