maandag 15 februari 2016

In de regen

Het zou ook af en toe droog zijn, aldus de geruststellende weersvoorspellingen voor vandaag. We hebben er weinig van gemerkt. Heel af en toe misschien bijna. Maar het grootste deel, zo niet de hele dag, druilde er een miezerig druilregentje op ons (nou ja, eerlijk gezegd meestal op onze auto's) neer. Waterkoud, had men ons ook toegezegd, en dat klopte dan weer wel. En met die regen en die kou was elk beetje wind eigenlijk al teveel. En Zeeland, zeedijken, Brouwersdam, dan weet je het wel. Nee, aan het weer viel vandaag weinig lol te beleven. Dan moesten de vogels daar maar voor zorgen.
Om te beginnen daartoe naar Strijen getogen, waar we temidden van duizenden brandganzen een fraai groepje dwergganzen vonden. Die waren maar vast binnen. Ook een zilverreiger, een grote hier nog. Weinig opmerkelijk natuurlijk want waar niet tegenwoordig? Maar verderop in Zeeland zagen we alleen nog maar kleine.

Na een flinke omweg vanwege verkeerde afslag bereikten we Goeree Overflakkee, waar we om te beginnen een tijdje stilstonden in druilerig polderland nabij Nieuwe Tonge, om Erik zijn eerste rode wouw te gunnen. Wat gelukkig mislukte: sommige tradities moet je in ere houden, en zo houdt hij tot het einde der tijden iets om naar uit te kijken. En dat willen we hem natuurlijk niet afnemen. Toen we even later bij Battenoord arriveerden, hadden de andere excursiedeelnemers de europese kanaries die daar al de hele winter verblijven, al mooi in beeld gehad. Wij hoorden ze alleen nog maar zingen (! Waarom zingen die beesten met dit weer?) en zagen ze nog net wegvliegen. We besteedden er verder niet al te veel tijd aan want aan de andere kant van Battenoords eigen zeedijk wachtte ons dé attractie van Battenoord (al verschillen daarover de meningen): de groep van zowat vijftig flamingo’s die daar al jaren overwintert. Aanvankelijk telden we er niet meer dan een kleine twintig. Pas later ontdekten we ver weg de rest van de groep. De meeste van de vogels zijn chileense flamingo’s. Dat zijn zonder discussie exoten en die tellen we niet. Een klein deel van de groep bestaat uit europese flamingo’s en in theorie zouden die (deels) uit Zuid-Europa afkomstig kunnen zijn. Dat zien we immers ook, en steeds meer, bij allerlei andere mediterrane typjes zoals koereigers, zwarte ibissen en ralreigers. In werkelijkheid komen ze natuurlijk uit het Zwillbrockervenn, vlak over de grens met Duitsland, waar ze al vele jaren ‘in het wild’ broeden. Of de europese flamingo’s daar deels een wilde, Zuid-Europese oorsprong hebben, is onbekend. Ondanks die bedenkingen bieden ze natuurlijk een op zijn minst opmerkelijke aanblik, dat schreeuwende roze in het kille en grauwe Zeeuwse land (nee, inderdaad, nog geen Zeeland hier maar wel zo Zeeuws als Zeeland maar zijn kan), vandaag nog meer dan anders. Het zonnetje in huis, zeg maar.
In de nog immer neer druilende druilregen liepen we over een verwilderd dammetje min of meer het Grevelingenmeer op. Op het water de eerste middelste zaagbekken van de dag, een van de vaste gasten op winterse excursies in de Delta en elk jaar weer prachtige vogels. Op een slikje onder andere een paar rotganzen, drie bonte strandlopers en een bontbekplevier. Een ijsvogeltje vloog dichtbij langs: bijna net zo ongepast in deze ambiance als de flamingo's. En in de bosjes aan het eind van de dam vonden we de drie fraters die hier (ook al) al de hele winter verblijven. In al hun oppervlakkige saaiheid (bruin gestreepte niemendalletjes) zijn dat toch heerlijke vogeltjes (met subtiele geelbruine en kaneeltinten en een fijn geel snaveltje). Sommige van de excursiegangers kregen ook nog kortstondig de dwerggors te zien die hier (ook al) … maar de meeste aanwezigen, waaronder helaas ondergetekende, waren minder gelukkig.
Al met al liep het als een trein vandaag en werd aan de opdracht (‘Dan moesten de vogels daar maar voor zorgen’) ruimschoots voldaan. Langs de Brouwersdam werden vlotjes zwarte zeekoet en ijseend opgerold, beide op heel schappelijke afstand, de ijseend nog wel hinderlijk veel duikend maar de zeekoet zelfs dat niet. We ‘ontdekten’ achter het Haventje Noord zelfs een ijsduiker, waarvan ik al een aantal dagen geen meldingen meer had gezien. En verder waren er natuurlijk weer de mooiste middelste zaagbekken, kuifduikers, een geoorde fuut, roodkeelduikers en nog veel meer.
Op Schouwen Duiveland deden we een rondje Prunje e.o: kleine zilverreigers, kluten, lepelaars, een paar zwarte ruiters en meer. Altijd meer. Tussen de duizenden brand- en rotganzen konden we dit keer niets afwijkends vinden maar dat kwam een andere keer dan wel weer.
Bij het schor van Wilhelminadorp kwam er een kleine kink in de kabel: de hier (ook al) overwinterende witkopgors was al anderhalf uur zoek en werd ook gedurende het half uurtje dat wij eraan besteedden niet teruggevonden. Voor de meeste aanwezigen niet zo’n drama omdat ze natuurlijk allang geweest waren, en voor de paar mensen die nog steeds niet waren langs geweest, zal het wel niet zo enorm belangrijk zijn. We sloten de dag positief af met een roodhalsgans die we met grote moeite ontfutselden aan een groep van een dikke duizend rotganzen, en met een verre blik op de ruigpootbuizerd van Ouwerkerk. Een fraaie juveniele slechtvalk aldaar was tenslotte nog verantwoordelijk voor een minder voorspelbaar element.
Op de terugweg hield het op met regenen. En begon het te sneeuwen.

14 februari 2016

vrijdag 5 februari 2016

Urban birding

De stad is de nieuwe wildernis. Nou ja, nieuw, zo nieuw zijn de meeste steden niet, maar wel zwaar onderschat, qua wildernis. Niet dat ik niet kan genieten van uitgestrekte heidevelden of ongerepte kwelders, maar die vergeten hoekjes in de stad die jarenlang over het hoofd zijn gezien door de stedelijke plantsoenendienst en waar het onkruid welig tiert, die lust ik ook wel.
Ingeklemd tussen de doorgaande autowegen van Leidsche Rijn, op velden waar vermoedelijk nog nooit een grasmaaier is waargenomen, huizen de laatste patrijzen van Utrecht. Noem dat maar geen wildernis. Patrijs wordt elk jaar zeldzamer in Nederland maar hier, midden in de verstedelijking van Utrecht, heb je ze nog. En ze gedragen zich er niet anders dan op stoere akkers in Drenthe. Vanmorgen, tijdens een rondje urban birding, na enig zoeken twee vogels gevonden en toen ik te dichtbij kwam, drukten ze zich plat tegen de grond aan zodat alleen hun ruggen nog zichtbaar waren. Die had je nooit gevonden als je niet geweten had dat ze er zaten. Toen ik me even afwendde en een omtrekkende beweging maakte, richtten ze zich weer op zodat ze even prachtig te zien waren. Maar al gauw gingen ze er in grote haast vandoor, mij enigszins schuldig achterlatend. Vooral toen ze niet al te hoog de weg over vlogen dacht ik: dat had ik misschien toch anders moeten aanpakken. Zo wendbaar zijn patrijzen niet als ze vliegen en er had maar net op het verkeerde moment een tientonner langs hoeven komen, en ik had twee dode patrijzen op mijn geweten gehad. Sowieso wonderlijk dat dat niet af en toe gebeurt. Of misschien gebeurt het wel af en toe. Benieuwd hoe lang ze het hier nog uithouden. Aanvoer van buiten zal er niet zijn dus ze zullen het helemaal zelf moeten bolwerken. En volgens de gangbare biologische theorieën kan dat met deze populatieomvang (meer dan de twee die ik gezien heb, maar ook weer niet zo heel veel meer) nooit eindeloos goed gaan.
Langs vele ongerepte velden en karige bosjes die nog gespaard zijn gebleven voor de vlijtige verstedelijking van Leidsche Rijn, bereik je de oevers van het Amsterdam-Rijnkanaal. En als je in Utrecht aan urban birding doet, kun je moeilijk om het Amsterdam-Rijnkanaal heen. Het is onze eigen meeuwenboulevard. Zomer en winter hangen er tientallen meeuwen rond en vaak zitten daar interessante exemplaren tussen. Vandaag kwam ik niet verder dan een eerste winter geelpootmeeuw. Er zat vast meer spannends tussen de zilvers en de kleine mantelmeeuwen, maar ik kon ze niet vinden. Ben ook geen held wat moeilijke meeuwen betreft. Wel vond ik langs de Leidsche kade, al bijna in de binnenstad, de fraaie adulte pontische meeuw die daar al enige tijd verblijft. Pontische meeuw is nauw verwant aan geelpootmeeuw die overigens nauw verwant is aan zilvermeeuw. Beide zijn als soort nog piepjong en werden tot eind vorige eeuw beschouwd als ondersoort van de zilvermeeuw. Inmiddels weten we beter. Hoewel je nooit weet of we er over dertig jaar niet weer heel anders over denken.

5 februari 2016


Meer Urban Birding: Beijum