dinsdag 29 juni 2021

Aantallen

Een koolmees in de Gagelpolder, met voer in de bek. Een vliegje, een mugje, een larve, ten dode opgeschreven. Dan weet je, die heeft jongen. Die vliegt ermee naar zijn nest, voert het en vliegt er weer op uit. Voor een volgend maaltje van vliegjes, mugjes of larven. Telkens weer. Honderden op een dag gaan eraan op die manier. En dan heb je het nog alleen over één koolmees op één plek op één moment. Er zijn nog duizenden koolmezen meer. En pimpelmezen, en zwaluwen, die allemaal hun deel van ons insectenbestand verorberen. En er zijn boomvalken die libellen pakken, visdieven die visjes uit sloot en plas vissen, walvissen die er met één hap honderdduizend uit zee opslokken. En toch zijn er daarna nog steeds genoeg.
Die aantallen! Soms lees je over het aantal vogels dat jaarlijks wereldwijd door katten wordt gedood of het aantal dieren dat om het leven komt bij een bosbrand, en dat is allemaal erg genoeg maar het valt in het niet bij wat er van nature allemaal om het leven komt, en noodzakelijkerwijs niet om het leven komt maar nageslacht produceert en ervoor zorgt dat volgend jaar opnieuw al die koolmezen, zwaluwen en boomvalken en nog veel meer …
Als je er als bioloog tegenaan kijkt, wat ik ooit was en in wezen natuurlijk nog steeds ben, dan zie je predator - prooirelaties: minder prooien betekent minder predatoren, zodat er weer meer prooien kunnen overleven en zo blijft in grote lijnen alles netjes in evenwicht. Dat is mooie theorie maar gaat een beetje voorbij aan die onnoemlijke aantallen die hier aan de orde zijn. Het is een van die kleine dingen die een mens te midden van allerlei veel gewichtiger zaken kunnen bezighouden. Je kunt daar positief tegenaan kijken: zo groot is de natuur dus nog, zoveel leven is er nog op aarde. Of negatief: als je onderzoeken leest over hoe hard in de beschaafde wereld bijvoorbeeld het aantal insecten afneemt, dan houd je je hart vast waar dit eindigt. Want komt er niet een moment dat er een grens wordt overschreden en de hele boel in elkaar stort? Dat het gedaan is met die enorme overvloed en de koolmeesjes ineens hun jongen niet meer kunnen voeren?
Je kunt natuurlijk ook gewoon met verwondering en verbazing kijken naar zo’n koolmeesje met voer in de bek.

28 juni 2021


Niet bij vogels alleen: Spechtje

woensdag 23 juni 2021

Gieren

De bedoeling was effe naar Den Treek om daar hopelijk wat vale gieren te scoren en vroeg in de middag weer thuis. Het liep anders.
De trein naar Amersfoort was vroeg en dus nog rustig op deze zaterdagochtend. Vanaf Amersfoort met de vouwfiets en om half 9 stond ik op Den Treek. Op zoek naar vale gieren dus, hier gisteravond gestrand, naar werd aangenomen. Er zou sprake zijn van een groep van zeven, maar de exacte locatie was helaas onbekend. Dus dat werd zoeken, kriskrassen door het gebied, Hazenwater, Trekerpunt, Ringheuvels, plekken waar het bos even opschikt, ruimte laat voor ongereptheid, voor openheid, voor verre zichten op vale gieren. En het werd helaas net op het verkeerde moment op de verkeerde plek staan. Ik was bij de ringheuvels vergeefs op zoek naar gevlekte witsnuitlibel (maar wie doet dat ook als-ie op zoek is naar vale gier?) toen de eerste melding kwam en was op de desbetreffende plek langs de Doornse weg toen de vogel daar inmiddels uit beeld was. Nog wat verder gezocht maar dit werd ‘m niet. Ik telde mijn zegeningen (boompieper, roodborsttapuit, boomleeuwerik, groene specht) en overwoog al de zaak verder maar te laten rusten toen de verlossing kwam: melding van een zwarte ooievaar bij Haarzuilens. Wel niet helemaal om de hoek momenteel, maar een kans om toch nog iets van deze dag te maken.

Het was natuurlijk een gok. Eerst terug naar Amersfoort, in Amersfoort wachten op de trein naar Utrecht, daarna met de trein naar Utrecht en tenslotte nog drie kwartier fietsen: dan waren we zo anderhalf uur verder en tegen die tijd kon de vogel maar al te goed weer vertrokken zijn. Maar anderhalf uur later stond ik vlakbij het parkbos van slot Haarzuilens te kijken naar een fraaie subadulte zwarte ooievaar. Een plaatje. We maakten er een tweede kalenderjaar van: wat bruinige tinten in het zwart maar de snavel was vuil-rood en er waren ook al roodachtige tinten rond het oog. Hij stond te rusten in het hoge gras, liep een stukje, vloog opeens op, streek verderop buiten beeld weer neer, vloog weer op, verdween achter de bosrand en verscheen toen ineens boven het bos. Enige tijd vloog-ie boven ons rond, fel op de huid gezeten door een plaatselijke witte ooievaar die nog niks had meegekregen van de huidige BLM-sentimenten en zijn zwarte broeder niet lustte, en ging uiteindelijk weer in het veld zitten.

Hier ongeveer begint het verhaal van de monniksgier. De eerste meldingen waren toen al bekend maar konden genegeerd worden, leek me: gisteravond ter plaatse bij Abcoude maar vanmorgen daar overvliegend naar oost. Die is weg, dachten we.
Toen echter druppelden er nieuwe berichten binnen. Hij was toch weer gezien, overvliegend naar west bij Nigtevecht. Hij zou nog in beeld zijn, leek rond te hangen in het gebied tussen Nigtevecht en Abcoude. Negentien kilometer, zag ik op Google Maps. Ik dacht kom, het is pal naar het noorden en er staat een prettig zuidenwindje, ik waag de gok, ik ga gewoon die kant op. Op het vouwfietsje passeer ik Breukelen (merk op: vlakbij Nieuwer Ter Aa), snel kilometers lang met windje achter langs het Amsterdam - Rijnkanaal en laat Loenersloot achter me. Vlak voor Nigtevecht kijk ik even op mijn telefoon: monniksgier uurtje geleden boven Amsterdam.
Een bijna pastorale rust daalde in mij neer: hij was er toch vandoor. Ik had dus alle tijd om een kijkje te nemen bij het fraaie fort Nigtevecht, waar dagjesmensen op het terras zaten en een ooievaar zat te broeden bovenop een afgeknotte dode boom. Ik genoot van de landelijke idylle van het Gein dat zich kalm slingerde langs rietoevers en boomsingels, een roeiboot aan een houten steiger, gele lissen bloeiend langs de oever, keffende meerkoeten tussen de waterleliebladeren, treffender Holland-promotie bestaat niet. Zou zo in het Eurovisie songfestival kunnen.
Maar dan een nieuw bericht: monniksgier nu ter plaatse bij Nieuwer Ter Aa. Een krachtterm vormt zich: ik ben er zojuist nog zowat langs gefietst. En de haast is terug. Eerst naar station Abcoude, gelukkig minder dan twee kilometer verderop. Op station Abcoude wacht ik ongeduldig op het boemeltje naar Breukelen. Waar blijft dat ding? Intussen woelt alsmaar die vraag door mijn hoofd: zou-ie nog even willen blijven? Alsmaar de angst voor de volgende melding. Hoog opgevlogen naar zuid. Of naar oost, of naar west, wat maakt het uit. Maar de melding blijft uit en een kwartiertje later sta ik wel degelijk in het polderland bij Nieuwer Ter Aa te kijken naar een monniksgier verderop in het weiland. Wat een besluit van deze enerverende dag. De halve provincie afgereisd, wisselende kansen en wisselende stemmingen, ups en downs maar uiteindelijk de hoofdprijs binnen want de vogel blijkt in Zuid-Frankrijk op het nest geringd en dat maakte hem waarschijnlijk telbaar. Los van die door de mens ontworpen richtlijnen is het gewoon een prachtige vogel. Zoals-ie daar zat, omgeven door het platste Hollandse laagland en lastig gevallen door een paar kieviten die om hem heen cirkelden: een kolos, een gigant, een superieure vogel. De mediterrané zelve deed haar intrede in Hollands polderland. Het was indrukwekkend. Het had een flinke omweg gekost maar dan heb je ook wat.

19 juni 2021


Meer: Flitstwitch









vrijdag 11 juni 2021

Zuidlaardermeer

Ik ging natuurlijk 180 graden de verkeerde kant op vandaag. In het zuidwesten moest je zijn: daar zou de zon gaan schijnen en de temperatuur zomerse waarden bereiken. In het noordoosten zou het grijs blijven, guur en mogelijk af en toe zelfs wat miezerig. Maar ja, ik wilde de sterntjes van het Zuidlaardermeer. Dus fietste ik door de grijze lente van Groningen door lichte miezervlagen en wenste af en toe dat ik mijn handschoenen, in een vlaag van optimisme of onachtzaamheid thuis gelaten, bij me had gehad. Maar ik wilde de sterntjes van het Zuidlaardermeer en ik kreeg de sterntjes van het Zuidlaardermeer. Ik fietste nog maar over de Osdijk de Oostpolder in en ik had mijn eerste witwangsterns al binnen. Twee van deze fraaie sterntjes foerageerden boven de hier nog heel gewoontjes ogende sloten tussen de hier nog heel gewoontjes ogende weilandpercelen. Maar gewoontjes oogden de sterntjes bepaald niet: buiten het Zuidlaardermeer en wijde omgeving is het in Nederland hard zoeken naar dit type dat zich met zijn witte wangen en opvallend lichtgrijze vleugels onderscheidt van de veel gewonere zwarte stern.
Verderop, waar het natter is, waar plassen zijn en rietvelden en drassige vegetatie, waar snor zingt en rietzanger en waar de zwarte sterns soms met tientallen boven die drassige vegetatie foerageren, daar vond ik die andere zeldzame moerasstern: witvleugelstern. Gek genoeg checkte ik zorgvuldig alle zwarte sterns die in beeld kwamen, alsof ik bang was dat ik anders witvleugel over het hoofd zou zien, terwijl je die als je hem ziet helemaal niet missen kunt. Die knalt er echt uit, met zijn witte vleugels, zwarte rug en witte stuit en staart. En van onder natuurlijk de inktzwarte vleugeldekveren. Een bonte verschijning die je niet gemakkelijk over het hoofd ziet tussen de veel egaler grijs-zwarte zwarte sterns, en bovenal natuurlijk (ook al) een prachtige vogel. Twee vlogen er af en toe boven de vegetatie rond. Of die samen een paartje zijn of ieder een half paartje is mij niet bekend, maar het is verheugend dat ze er weer zijn dit jaar, want dat is niet elk jaar het geval.
Verheugend zijn hier ook de nog steeds heel behoorlijke aantallen tureluurs en grutto’s die nog fanatiek (zo leek het in elk geval) hun kroost, verborgen in het nog hoge gras, verdedigden. Ik vond één kemphaan, een man in vol ornaat. En ook hier witwangsterns: twee zaten er stilletjes op een droog open plekje en gingen na enige tijd weer boven het gebied foerageren. Een steltkluut, ook al zo’n mooie soort, vloog fel achter een passerende kraai aan, zijn ontstellend lange poten achter zich aan slepend. Even later vond ik hem terug in een plasdrasje vlak langs het fietspad.
Een andere mooie soort hier is de geoorde fuut. Die vond ik vooral aan de andere kant van de Osdijk, waar de wateren zich uitstrekken tot in de Onnerpolder verderop. Diverse paartjes met jongen zwommen daar rond, sommige tot vlak onder het dijkje, dicht genoeg bij om ook de rode ogen te kunnen zien, waarover Koos van Zomeren ooit schreef: ‘Volgens Peter was dat trouwens net teveel van het goede. ‘Als ik de schepper was’, had hij gezegd, ‘had ik dat maar weggelaten’.’ Ik geloof niet dat ik het met ze eens ben.
Dit alles om maar te illustreren wat een paradijsje het Zuidlaardermeer en zijn ommelanden toch is.

Ten noorden van de Oostpolder ligt de Onnerpolder. Ook daar uitgestrekte plasdras en ook daar witwangsterns. Af en toe vliegen ze vlak langs je heen en vanaf de uitkijkbunker midden in de polder heb je zicht op een kleine kolonie in de naastgelegen Westerbroekstermadepolder, aan de overkant van het Drentsche Diep. De nesten zag ik niet, maar je zag er wel de sterns rondvliegen en af en toe neerstrijken in of opvliegen uit de vegetatie. Verder ook hier geoorde futen en hier ook diverse zomertalingen. Onder meer. Witvleugelsterns zijn er hier dan weer niet. Die zijn toch nog ietsje exclusiever dan de witwangen.

Van de gehoopte opklaringen in de middag kwam niets terecht. Het was en bleef fris en uit het noordwesten naderden telkens opnieuw de net wat donkerder grijze wolkenpartijen die nieuwe miezer aankondigden. Ik besloot het hier maar bij te laten en in de rechtst mogelijke lijn terug te keren naar Haren. Het was mooi geweest, in alle opzichten.

6 juni 2021

dinsdag 8 juni 2021

Twitchdriedaagse

Wij vogelaars zijn een gezegend menstype. Kunnen onbedaarlijk gelukkig worden van zoiets eenvoudigs als een vaal grijsgroen vogeltje dat de hele godganse dag wietwietwietwietwiet roept. Of van een uiltje dat de hele nacht lang de buurt wakker houdt met fluittonen die bij de omwonenden de vraag opriepen wie toch de hele nacht lang zijn autoalarm liet afgaan. Kon die niet een keertje zijn bed uit om het effe uit te zetten? Een klein, rossig gekleurd minireigertje in een rietrand krijgt het ook voor elkaar: in een staat van algehele euforie keren we huiswaarts.
Ik had net een fijne vijfdaagse in Drenthe achter de rug, met veel regen maar tussendoor ook net voldoende zon en veel bos en hei en veen tussen de buien door, heel prettig allemaal maar intussen waren er elders in het land wel een paar hele goeie soorten neergestreken dus ik voelde me na thuiskomst gedwongen tot een daverende twitchdriedaagse om een en ander in te halen. Dat begon met een mooie lenteavond bij Bussum. Daar had zich, in het Gijzenveen dat overigens officieel aan Hilversum toebehoort, sinds enkele dagen een ralreiger genesteld, zeer aantrekkelijke zeldzaamheid uit Zuid Europa. Een mooie plas met venige oeverlanden en rietoevers. Bij aankomst was het reigertje uit beeld, zodat we aandacht konden besteden aan de ronduit spectaculaire vegetatie in de venige oeverlanden voor ons. Daar bloeide niet alleen het zeldzame moeraskartelblad, maar ook het naar mijn gevoel nog veel zeldzamere heidekartelblad. Al kan dat gevoel van mij best veroorzaakt zijn door het gegeven dat ik in mijn omgeving diverse plekken ken waar moeraskartelblad groeit terwijl heidekartelblad vooral een plant is van de hogere veengronden in het oosten des lands, ver buiten mijn dagelijkse actieradius. Voor mij was het in elk geval alweer jaren geleden dat ik nog heidekartelblad gevonden had. Een mooie bonus of een troostprijs? Dat was aanvankelijk nog even de vraag maar het werd een bonus: ralreiger kwam aan de overkant uit het riet gestapt en liet zich door ons uitvoerig bezichtigen. Een mooie vogel, subtiel rossig gekleurd en met mooie sierveren aan kop en hals. Deel een van de driedaagse was alvast geslaagd.

Deel twee volgde vrijdagavond. In Delft bivakkeert sinds enkele dagen een dwergooruil, zeer zeldzame gast uit het middellandse zeegebied met in Nederland nog maar 12 eerdere aanvaarde gevallen. Een motje dus. Het was weer zo’n typisch gewone-mensen-buitenwijkgevalletje: een plantsoentje, een pleintje met speeltoestellen, hoge bomen, om ons heen hedendaagse doorzonwoningen met aangeharkte tuintjes en af en toe verbaasd toekijkende dan wel belangstellend informerende omwonenden. We waren vroeg aanwezig dus ik dacht, dat wordt wachten, maar we waren er nog maar net of hij begon in de verte al te roepen. Enig speurwerk, wat lastig was want het was tussen de huizen moeilijk om de herkomst van het geluid te bepalen maar uiteindelijk stonden we langs een watergang in een boom aan de overkant te turen, waar we de vogel tussen het wat minder dichte gebladerte zagen zitten: een klein, compact uiltje met rudimentaire oortjes dat daar enige tijd druk op en neer zat te bewegen. Later vonden we hem dieper in de wijk terug. Te zien was-ie niet meer, in de steeds latere schemer en het daar veel dichter gebladerte, maar te horen was-ie des te beter. Hij zat veelvuldig te roepen en toen we weer vertrokken was-ie daar nog lang niet klaar mee.

Soms kiezen de vogels jou, als het ware, dan laten ze in feite geen keus, dan moet je wel. Zoals die dwergooruil. Eigenlijk kies ik liever zelf de soortjes uit die ik mee wil pikken. Vaak genoeg gaan overigens beide samen. Zoals die bergfluiter op de Veluwe: prachtige soort en die had ik in Nederland alweer jaren niet meer gezien. Bovendien was dit, naar het scheen, een onberispelijke bergfluiter, eentje zonder de gebreken, zonder de onregelmatigheden die we de laatste jaren nogal eens zien bij bergfluiters in Nederland en die mogelijk wijzen op een hybride al is daar het laatste woord nog niet over gesproken. Een raar verschijnsel, vroeger zagen we dat volgens mij zelden of nooit, maar misschien keken we toen niet goed genoeg. Hoe dan ook, deze niet. Deze zong als een bergfluiter en zag eruit als een bergfluiter: een bleek phyllootje met karige koptekening, opvallend witte onderzijde, korte handpennen en van boven meer grijs dan geelgroen, met alleen geelgroene tinten op stuit en op tertials. Uit het boekje dus, hier gaan we geen hybride van maken.
Het was zeventien kilometer fietsen vanaf Apeldoorn, maar dan heb je ook wat. Meteen bij aankomst liet de vogel al van zich horen. Hij zong vrijwel permanent, continu en aanhoudend en hield daar niet mee op voordat ik vertrokken was. En vermoedelijk ook daarna niet. Wat verder weg zong ook een fluiter, zodat je goed kon vergelijken. Een fluiter die zijn eerste, wat slomere tonen weglaat, kan best verwarrend zijn maar het trillertje van bergfluiter is korter, ietsje trager en klinkt helderder en afgeronder dan dat van fluiter. Daarbij liet hij zich geregeld prachtig zien. En dat maakte drie uit drie. Waarna ik natuurlijk nog even een rondje maakte over bos en hei. Zandverstuivingen, heidebulten, eenzame vliegdennen, vergroeide bosranden, alles tezamen zo’n typisch stukje Veluwe dat eruit ziet zoals je aanneemt dat het er honderd jaar geleden ook al uitzag. Boompiepers, veldleeuweriken, gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger en toen ineens een heel ander roepje. Een zacht, abrupt, rollend pruut, zoals de ANWB-gids dat zo treffend omschrijft. Ik zoek de lucht af en dan vind ik hem: bijeneter over de bosrand naar oost. Dat mag je nog eens een bonus noemen, menig bankdirecteur zou er jaloers op zijn.

29 mei 2021






zondag 6 juni 2021

Thyencamp

Op de camping in misschien wel de natste week in misschien wel het natste voorjaar sinds mensenheugenis. Goed, we zitten in een trekkershut, dat scheelt natuurlijk, en bovendien op Thyencamp, de paradijselijke camping van Loes en Ronald midden in de Drentse binnenlanden, maar ook hier is regen nat, ook hier zijn de grasvelden plaatselijk verzopen en getransformeerd tot moddervlaktes en ook hier haasten we ons van tijd tot tijd door de regen naar het WC-gebouw. Ja, we hadden het beter kunnen treffen. Maar ach, het is wat het is, zoals een bekende Amerikaanse ex-president zou zeggen. Regen, een bui, een beetje zon, af en toe droog, soms zelfs langdurig, dan weer regen. Het was al aangekondigd en zo is het al zowat de hele lente, en zo is het nu dus ook. Gemiddeld veel wind maar niet altijd. Gemiddeld behoorlijk fris maar niet altijd. Er valt mee te leven en het heeft niet kunnen verhinderen dat het iedere dag gelukt is om iets moois mee te maken.
Zo was er die ene in weerwil van alle sombere prognoses stralende ochtend: helder en vrijwel windstil. Ik dacht, pakken wat je pakken kan dus rond 5 uur opgestaan en om 6 uur vertrokken richting Fochteloërveen. Om 8 uur stond ik aan het Kolonieveld te luisteren naar twee fanatiek baltsroepende draaihalzen, met backing vocals van wielewaal en in de verte kraanvogels, terwijl over de bosrand een zeearend vloog! Zeearend en kraanvogels: het leek Estland wel. En het werd nog mooier: enige tijd later vond ik na lang zoeken draaihals luid roepend boven in een eik langs het pad. Ik pak de telescoop met het idee: die is vast gevlogen wanneer die klaarstaat, maar nee: beeldvullend in de scoop! En ik had nog zowat een hele dag te gaan! Een hele dag met kraanvogels (vooral gehoord, meest van ver maar het blijft een zinnenprikkelend geluid), met paapjes (ook heel mooi zingend, zo anders, zo veel klankrijker en melancholischer dan neef roodborsttapuit), met Fluiter, lavendelhei, geelgorzen, alles onder een komen en gaan van buienluchten die aanvankelijk niets aan nattigheid nalieten. Later wel maar ach ...
Als dit het enige hoogtepunt van onze Drentse vijfdaagse was geweest, was ik daar volmaakt tevreden mee. Maar dat was het niet. Zo fietsten we al op onze eerste middag tussen de buien door het Hijkerveld op. De licht glooiende heidevelden en de ondiepe plasjes ingeklemd tussen meest verre en soms ineens nabije bosranden, ze lagen er nog precies zo als we ze vijf jaar geleden hadden achtergelaten, leek het. Boompiepers, graspiepers, veldleeuweriken, een raaf. Daarna Diependal: toen we na de lange tunnel uit de grond in de hut midden tussen de plassen opdoken, vonden we bijna meteen roodhalsfuut, doelsoort van deze locatie. Twee zelfs, twee fraaie adult zomer roodhalsfuten in een nabije plas, die zijn samen genoeg om een week lang gelukkig te zijn. Ook wilde zwaan was aanwezig: al jaren lang een bekend geval maar het blijft eind mei een spectaculaire soort.

Ja, ondanks alle meteorologisch onheil lukte het ons elke dag om iets mee te maken dat we ons zullen herinneren. Maandag: prachtige luchten, felle buien, vage miezer en in de ochtend naar Westerbork waar ook af en toe de zon scheen. Mooie, indrukwekkende plek vol van tragische verhalen, nou ja, is bekend natuurlijk maar toch. Op de achtergrond de radiotelescopen van de radiosterrenwacht. Het merkwaardige contrast daar is al eerder opgemerkt. Er riep ook nog een draaihals.
Aan het eind van de middag maakten we nog een korte maar erg mooie eind-van-de-middagwandeling. Vlak achter de camping het land in langs zware eikenlanen, langs een mooi ondergelopen stuk land waarboven volop zwaluwen foerageerden, en langs prachtige, golvende hooilanden omzoomd door frisgroene struwelen. Zware luchten als de toorn gods, geregeld regen maar af en toe ineens effe zon, en zingende wielewaal om het helemaal af te maken. Op zo'n volmaakt zonovergoten lenteweekend zoals we ons dat vooraf hadden voorgesteld, maak je zoiets niet mee.
En in de avond in de schemer met Ronald onder toeziend oog van de bui die de thuisblijvers getroffen had, op het Groote Zand gestaan. Ver weg nachtzwaluwen plus een overvliegend, en boven ons baltsende houtsnip.

Ook al toonde buienradar ons soms urenlang vervaarlijke berglandschappen, telkens werd het toch weer droog, of op zijn minst bijna droog en ach, dan ga je, ingepakt in regenkleding, gewoon naar buiten en dan gaat op een zeker moment toch weer de zon schijnen. Zo was het bijvoorbeeld toen we dwaalden over het militair oefenterrein De Haar. Prachtig is het daar, met hooilanden, bosschages, ruigtevelden en fraaie eikenlaantjes van voordat het hier militair oefenterrein was, wat kunnen militaire oefenterreinen toch mooi zijn, die militairen boffen maar. Waarna het natuurlijk ook gewoon weer ging regenen.
In de loop van de middag werd het droger en kregen we een mild weertype met wat lichte buitjes en tussendoor flink wat zon. Een traktatie! Besteed aan een tochtje over het Hijkerveld, langs de schaapskooi en tot aan de grafheuvels. Mooi, afwisselend landschapje van bos, halfopen landjes en af en toe een vennetje. Langs vliegende kleine bonte specht, dodaarzen en tenslotte Diependal met roodhalsfuut en wilde zwaan. Toen het weer verkilde en er nieuwe forse buien vielen, zaten we veilig binnen.

Op onze laatste ochtend kregen we zon. Ook een enkele bui maar daarna toch weer zon, het was tot besluit het beste weer van onze vijfdaagse, jammer dat we vanmiddag alweer zouden vertrekken. Vroeg op de fiets voor een tochtje langs dat andere militaire oefenterrein in de nabijheid: het Witterveld. Ook al zo fraai: heidevelden, hooilanden, boomlanen, bosranden, zingende boompiepers, geelgorzen enzovoort. En daarna, na ontbijt en regenpauze, naar de andere kant van Hooghalen: het Groote zand en omgeving. Daar ontdekte ik mijn ‘eigen’ draaihals: fanatiek roepend en ook af en toe aardig in beeld. Hij was natuurlijk al bekend maar daar wist ik niets van. Dat is typisch een dingetje van deze tijd: je kunt wel denken iets nieuws ontdekt te hebben, maar meestal was iemand je al voor. Dat was vroeger waarschijnlijk ook wel zo, maar toen werd dat niet voor eeuwig vastgelegd op het wereldwijde web. Ook nog een zwarte specht over en heel even weer die verzengende zang van wielewaal. Het was een waardige afsluiting.

26 mei 2021















zaterdag 5 juni 2021

Vergeten herinnering

Een man, zo gaat het verhaal, een man van middelbare leeftijd inmiddels, stond om 5 uur in de ochtend op, nam om drie minuten over 6 de eerste trein richting Middelburg, stapte om half 9 in Middelburg op de fiets en fietste naar Westkapelle. Ja, heel veel meer dan dit heeft het verhaal niet om het lijf hoor, maar de man ging dus vroeg op pad. Opdat hij in godsnaam maar niet te laat zou zijn. Een grijze lucht en buien die naderden uit het westen. Hij schuilde onder een nog net niet helemaal waterdichte haag langs de weg. Onder een luifel van de kerk van de gereformeerde gemeente te Aagtekerke. En in een houten hok met naast de vuilniscontainer nog net plek voor iemand die wilde schuilen voor de regen. Toen het bijna weer droog was, vervolgde hij zijn weg naar Westkapelle. Het klaarde op en in Westkapelle scheen warempel zelfs de zon. Aan het weer zou het niet liggen vandaag. En boven de Noordervroon, de vermaarde plasjes achter de zeedijk even buiten Westkapelle die in het verleden al zoveel zeldzaamheden had afgeleverd, zwermden met tientallen de gierzwaluwen en met nog eens tientallen de witte stuiten. Gecombineerd heb je dan feitelijk tientallen huisgierzwaluwen, nietwaar? Maar nergens verenigde gierzwaluw zich met witte stuit: de witte stuiten behoorden allemaal aan huiszwaluwen toe en de echte huisgierzwaluw, de zo vurig gewenste huisgierzwaluw was nergens te bekennen. De hele ochtend al niet: de man was in ieder geval op deze dag niet te laat gekomen. En ook de uren daarna niet: hij was een hele dag te laat gekomen. De man fietste om het gebied heen, stond enige tijd op de zeedijk en keerde terug langs het weggetje dat dwars tussen de plasjes door getrokken was en waar de meeste van zijn metgezellen inmiddels gedesillusioneerd vertrokken waren. Gierzwaluwen genoeg, en huiszwaluwen ook maar geen enkele keer die ene. Dat wordt nog vele jaren wachten op een herkansing, veronderstelde de man.
Boze tongen beweren overigens dat ik die man was, maar zelf heb ik daar geen actieve herinnering aan.

20 mei 2021


Meer dips: Traumatische dip