woensdag 15 april 2020

Vogelen in tijden van Corona

Al dagen, nee, al weken lang bijna is het meest mooi, zonnig lenteweer met oostenwind en trekt buizerd na buizerd over de stad en omgeving naar noord. En niet alleen buizerds, naar verluidt. Dat is een van die dingen die we nog kunnen meepikken nu we niet verder meer komen dan stad en af en toe omgeving. Denkend aan de vele meldingen van niet alleen buizerds elders rond Utrecht denk ik bij iedere buizerd: op een keer is het een wouw. En vandaag was het zo ver: een fraaie zwarte wouw cirkelde omhoog uit het moerasbos in de westelijke Gagelpolder en gleed, nadat-ie zich korte tijd geweldig had laten bekijken, af naar noordwest.
Het was een van de eerlijk gezegd nog niet eens zo heel schaarse hoogtepunten tijdens de inmiddels alweer enkele weken durende ‘intelligente lockdown’ die aan ons is opgelegd. Eigenlijk heb ik weinig te klagen. Vogelen kun je altijd en overal en afstand bewaren gaat daarbij bijna vanzelf. Alleen als je per ongeluk met bijna tien man naar een lijster staat te kijken, komt als je niet oppast de anderhalve meter enigszins in gevaar.
Een ommetje is toegestaan, een frisse neus immers, we kunnen niet zonder, een frisse neus halen is inmiddels een van de populairste bezigheden in Nederland. ‘Ommetje’ is natuurlijk een rekbaar begrip en ik moet toegeven dat ik die rekbaarheid af en toe tot het uiterste beproef. Want thuisblijven, dat is eerlijk gezegd niet een van mijn grootste kwaliteiten. Dat kan ik slecht. Sorry voor al diegenen die om het hardst roepen ‘blijf thuis!’ Ik zie er ook het kwaad niet van in als ik af en toe de deur uitstap, door de lege straten loop en de relatieve stilte van de Gagelpolder opzoek. Nergens ben je zo veilig voor het virus als daar want je komt er meestal bijna geen mens tegen. En zo is het wandelrondje om de westelijke Gagelpolder een van mijn vaste corona-tochtjes geworden. Langs dat warrelige struweel en die stille watertjes half verscholen achter het warrelig struweel, langs eerst de roodbloeiende gagelstruikjes en nu de witblinkende krenteboompjes, langs wat dunne rietwaaiers en langs het jonge bos waarvan de bosbodem bedekt is met speenkruid, een groene zee van speenkruid. Een steenuiltje in een knotwilg, ik zag hem al een paar keer. Terwijl inmiddels rietzanger, zwartkop en fitis zingen, ja, corona of geen corona, het voorjaar zet stap na stap. Maar dat is natuurlijk geen opzienbarend inzicht, wat zou het voorjaar zich van corona aantrekken? Dat hebben overigens velen voor mij ook al gezegd, niets nieuw onder de zon.
Soms stap ik op de fiets en fiets stilletjes de polder in. Langs velden en plassen met soms lepelaars en alweer purperreigers, met bruine kiekendief wankelend boven de rietvelden en met talloze jubelende blauwborsten. Onder meer. Beflijsters hebben we ook dezer dagen, diverse beflijsters op diverse plaatsen en ook dat helpt goed bij het doorstaan van deze in beginsel nogal sombere dagen.
Verder zit ik meest thuis en zie, tussen het werken door, vanuit de tuin of door het raam van de studeerkamer die ik tot mijn voorlopige werkplek heb gepromoveerd, af en toe de buizerds over vliegen. Steevast kijk ik naar buiten als ik de meeuwen wat al te nadrukkelijk hoor klagen. Meestal vliegen ze alleen elkaar achterna maar soms zie ik dan zo’n buizerd zich door het blauw begeven. Een wouw zat daar nog niet tussen en een visarend evenmin. En de ooievaars die geregeld komen langs zijlen, waren tot nu toe allemaal gewone witte. Wel had ik al een keer drie roeken, af en toe een sperwertje en een keer een groepje goudplevieren, de bescheiden krentjes dezer dagen, maar meest kijk ik de Grote Blauwe Leegte recht in zijn gezicht. Maar daarover klagen mag ik na mijn zwarte wouw van vandaag natuurlijk niet meer.

12 april 2020


Meer lezen? Vogelen in tijden van corona