4 uur Galgenwaard, was de afspraak. We zouden met vogelwacht Utrecht een avondexcursie houden in de Flevo. Maar de dag begon zo mooi, met volop zon en dat is geen alledaags verschijnsel de laatste tijd, dat ik liever niet tot 4 uur wilde wachten. ’s Ochtends het treintje naar Rhenen, de vouwfiets naar Dodewaard, daar zwarte ooievaar, terug naar Rhenen en uiterlijk half 4 terug op Utrecht centraal. Dat was de planning, en die planning werd voorbeeldig uitgevoerd. Behalve die zwarte ooievaar: al enkele dagen aanwezig in de uiterwaarden nabij Dodewaard, maar niet vandaag. Bij aankomst geen spoor, een uurtje later geen spoor en bij vertrek geen spoor. Wat ik wel gezien heb: de oude kerncentrale, wat een vreemd soort nostalgie teweeg bracht. Even keerde ik terug naar de duistere jaren tachtig en naar mijn overigens niet al te duistere verleden. Eén nachtelijke tocht naar Dodewaard herinner ik me, waar we enige tijd bij de ingang stilhielden, tot de ME ons met zachte drang verwijderde. Nu was de ingang verlaten. De hekken waren net als toen hermetisch afgesloten maar er leek eigenlijk niet veel reden, achter die hekken, om ze zo hermetisch af te sluiten. Het leek alle strijd en actie van vroeger eigenlijk nauwelijks waard. Een leeg, half verwilderd veld en daarachter de centrale, als een slapende reus. Hoewel er vast nog wel, diep in die grijze kolos, zwaar radioactief materiaal te vinden was.
Bosrietzanger zong, en verderop in de uiterwaard een groep judoënde kinderen. Tijd weer voor belangrijker zaken: zwarte ooievaar. Maar die liet het nog steeds afweten. Verder dan diverse witte ooievaars kwam ik niet. En intussen sloeg het weer om, kwamen er buien en veranderde de harde, warme zuidenwind die er al de hele ochtend geweest was, in een onaangename, kille zuidenwind. Nog steeds hard. Gelukkig mocht ik naar het noorden, terug naar Rhenen.
Dat kille en winderige weer hadden we ook ’s avonds in de Flevo. Buien wisselden af met zon, hoewel het meest grijs was. In het Roggebotzand, zo’n typisch stukje nieuwbouwbos dat dient als schaamlapje op de verder vooral op intensieve landbouw ingerichte inpolderingen in Flevoland, stonden we naar een kolossaal zeearendennest te kijken waarboven een prachtige adulte zeearend vrij zichtbaar was. Vele malen dichterbij dan je ze gewoonlijk ziet.
In het Oostvaardersveld zagen we, na enig zoeken, een fraaie man grauwe klauwier hoog in een kaal boompje. En in akkers in de buurt van Lelystad zagen we, aan het eind van een enorme regenbui, de meest fantastische regenboog die ik me heugen kan. Fel schitterden de kleuren in een volmaakte boog die hoog de grijze lucht doorkliefde. De grauwe kiekendieven die hier in de omgeving moesten verblijven, vertoonden zich niet. Die waren wel wijzer.
Tenslotte zaten we in het laatste uitdovende avondlicht langs een bloeiend koolzaadveld in de auto met open raampje te wachten tot de kwartelkoning wakker werd. Het was zo’n bijna magisch moment dat alleen een vogelaar kan begrijpen. De schemer, de verre contouren van bosranden, de in de verte zingende zanglijster, en nabij de stilte. In afwachting van dat heerlijke moment dat eindelijk de kwartelkoning zou roepen. Dat duurde even. Tussendoor naar het bedrijventerrein nabij Lelystad even verderop, een veel minder idyllische locatie waar ze ook niet wilden roepen. Maar terug op de oude plek: crex crex, luidkeels en dichtbij, en bijna onophoudelijk. Zo’n geluid waarbij je je afvraagt: waarom toch? Een nachtegaal is toch veel mooier? Om maar niet te spreken over de negende van Beethoven of King Crimsons Song of the Gulls. En toch, het fascineert, het verbaast, dat rouwe, toonloze raspen dat de stilte zo meedogenloos verbrijzelt. Het was een mooi besluit van de dag.
22 juni 2013
En dan nog deze: Johanna
Geen opmerkingen:
Een reactie posten