Hij zat er mooi bij, op de bekende plek dus tamelijk ver maar open en bloot en door de telescoop mooi in beeld. Meest roerloos, maar ook even kopkrabbend, waarbij de vogel zijn machtige en dicht bevederde poot verhief.
Al jaren is de ENCI-groeve bij Maastricht dé plek voor oehoe in Nederland. Al jaren trekken vogelaars bijna elk jaar wel een keer naar het diepe zuiden om er deze iconische vogel te gaan bezichtigen. Voor mij was het pas mijn derde ooit, naast minstens het dubbele aantal mislukkingen op deze plek dus in principe iets om heel gelukkig van huiswaarts te keren. Maar niet vandaag. Vandaag ging het niet om de oehoe. Dezer dagen is de ENCI-groeve, een van de spectaculairste plekken van Nederland met steile rotsen, loodrechte kliffen, holen en gaten die maken dat je je in een ver buitenland waant, vandaag is dit de ‘Place-to-be’ voor vogelend Nederland vanwege rotskruiper, een vogel uit het hooggebergte die slechts zeer zelden in Nederland wordt aangetroffen maar die sinds enkele dagen is afgedaald naar het Limburgse heuvelland, zich in de groeve heeft gevestigd en daarmee vele vogelaarshoofden op hol heeft gebracht. Het is zo’n vogel die je ofwel zielsgelukkig maakt ofwel ontroostbaar, en die laatste optie stond nog nadrukkelijk open want wat is dat beest onooglijk klein, vergeleken met de rotswanden waarop-ie moest rondhangen. Daarmee was wel het probleem van de dag geschetst: de nietigheid van zo’n vogel in de context van die reusachtige groeve. Hoe moest je ‘m in die context in vredesnaam terugvinden?
Na een dag lang vruchteloos speuren, turen naar loodrechte kliffen en zoeken in elke nis en elke holte die in het zicht lag, belandden we uiteindelijk met zijn allen op het zuidelijke uitkijkpunt, vol in de koude en af en toe stevig waaiende wind, waar de kou van een hele dag lang rondsjouwen me geleidelijk aan overmande en ik van het bibberen de verrekijker niet meer stilhouden kon. Gelukkig hadden we de telescoop. Het was wachten, met tientallen dicht opeen, en over elkaars schouders loeren naar de rotswand schuin voor ons en naar de holtes in die rotswand waar de vogel werd verwacht. Af en toe een blik omhoog naar de top van de schoorsteen van de fabriek in de diepte, die hoog boven ons uitstak en waarop twee slechtvalken verbleven. Enige tijd joegen die fraai boven de groeve maar slechts weinigen leken daar oog voor te hebben.
Dan wordt geroepen: ‘Ik heb ‘m!’ En dan slaat het hart je in de keel. Heel precies wordt aangeduid waar we kijken moeten en ik kijk, precies op de aangeduide plek, denk ik, maar ik zie ‘m niet. Ik zie niks! ‘Hij vliegt weg’ wordt geroepen, en hij verdwijnt in de grotten. Niks gezien. …
Nog enkele keren wordt-ie door een enkeling kort gezien maar telkens krijg ik ’m niet te pakken. Dan is-ie opnieuw enige tijd in beeld, vlak naast het verste zichtbare gat. Ik kijk op de aangewezen plek maar zie alweer niks. Ik zie gewoon niks. Waar dan? Waar dan? Dan zie ik iets, iets heel kleins, is dat ‘m? Een vlo, kruipend over de rots. Een vogel, ja, het zal wel, grijs, met misschien iets wittigs waar je een keel zou kunnen vermoeden, en dan is-ie weer uit beeld.
Dat was mijn rotskruiper voor deze dag. Nee, ik was er nog niet klaar mee.
En dus zwoeg ik een paar dagen later opnieuw tegen de flanken van de Pietersberg op, de koude lucht als schuurpapier in m’n luchtpijp. Opnieuw sta ik zwetend bovenop de berg en klopt het hart me in de keel. Het gevoel dat ik binnenstebuiten ben gekeerd, oh, oude man …
Het is een schitterende, maar ook een bitterkoude winterdag. Meest helder en zonnig en een temperatuur die denk ik niet of nauwelijks boven het vriespunt komt. De oehoeplek laat ik dit keer links liggen. Op het noordwestelijke uitkijkpunt staan wat mensen te kijken maar al gauw gaan de gesprekken over gisteren, toen de vogel ’s middags niet meer is gezien. En over vanmorgen, toen de vogel wel weer is gemeld dus er is nog hoop. Maar nu: geen spoor. Mooi, helder zicht op een zonovergoten maar verlaten rotswand.
Het andere uitkijkpunt, aan de zuidoostkant van de groeve, biedt zicht op de vermoedelijke slaapplaats. Daar duikt de vogel steevast aan het eind van de middag op bij de grotten in de wand schuin onder ons. Alleen niet gisteren. Nee, er is geen enkele garantie, dat kunnen velen uit eigen ervaring beamen. Het is een rotbeest, een bron van frustratie voor velen.
Maar op het zuidoostelijke uitkijkpunt blijkt-ie zojuist nog gezien te zijn. Hij zou beneden rondscharrelen tussen de grotten, weet men mij te vertellen. Dus het lange wachten kan weer een aanvang nemen, en het speuren tot je er scheel van wordt, naar elke oneffenheid, naar elk onooglijk pukkeltje. Is dat ‘m? gaat het even met een schok door je heen. Helaas … Af en toe wordt-ie omgeroepen, langs vliegend, door de grotten vliegend, even ter plaatse, misschien, maar alweer uit beeld. Dan wordt er weer opgewonden geroepen: ‘nu in beeld, op de grond bij de ingang van het tweede gat van links!’ Geschrokken richt ik de telescoop en … ik zie alweer niks. Ik kan ‘m weer niet vinden! Heb ik weer. Ligt dat nou aan mij? Mijn telescoop kan het nu niet meer zijn toch? Mijn gloednieuwe Swarovski doet niet onder voor die van wie dan ook hier op het uitzichtpunt. Dan moet het wel aan mij liggen, en ik zie alweer het angstvisioen voor me van afgelopen woensdag: dat ik er gewoon niet in slaag om dat ene pukkeltje eruit te pikken temidden van al die andere pukkeltjes. ‘Nu weer in beeld, vlak bij de rechterwand.’ Ik zoek en ik zoek, ik tuur tot mijn ogen ervan tranen … en dan, yes! Ik heb ‘m! En de trompetten schallen en de bellen rinkelen, want hij is geweldig, hoe ver en hoe piepklein ook. Oh wat is-ie klein temidden van die reusachtige groeve. Even vliegt-ie, en dan zie ik het rood in de vleugels! Dat is een waterscheiding: wie het rood heeft gezien, die heeft ‘m echt gezien.
Een minuutje of zo duurt het, daarna is-ie weer geruime tijd zoek. Hij wordt teruggevonden op een glad stuk rotswand vlakbij waar die de hoek om verdwijnt. Daar kan zelfs ik ‘m gemakkelijk vinden. Als een soort vlo zo klein kruipt-ie over de wand. Tenslotte verdwijnt-ie met de rotswand mee de hoek om.
Ik neem er genoegen mee. Nog even de oehoe’s proberen, nog even wat in de buurt rondkijken, en dan bijtijds naar huis. Ze zullen nog opkijken thuis.
Op de uitzichtplek voor de oehoe’s heb ik na enig zoeken beide vogels in beeld. Verderop staan een paar mensen te kijken naar de rotswand tegenover. Of-ie nog in beeld is? ‘Jawel’, antwoordt men, alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. Nu even niet, wordt me verteld, maar geregeld laat-ie zich daar mooi zien. Nou, dan wil ik toch nog wel even wat tijd voor ‘m nemen. Ik richt de telescoop op het stuk rotswand waar je vanaf het andere uitkijkpunt net geen zicht op hebt. Daar staan de mensen nu ongeduldig en misschien wel hevig gefrustreerd te wachten tot de vogel weer opduikt, maar dat zal niet binnenkort zijn want al gauw vertoont hij zich aan ons. Sodeknetter! Dit is pas een rotskruiper. Hij laat zich hier echt geweldig zien, kruipend, scharrelend, neuzend, wroetend en af en toe vlinderend, en veel dichterbij dan zojuist. Helemaal een rotskruiper. Af en toe spreidt hij de vleugels en laat zijn rode veren zien: hij is als een tropische vlinder, daar op die kale rotsen. Dit is de perfecte afsluiting. Na misschien wel een half uur pak ik de telescoop in en vertrek.
28 november 2010
Meer: Canon
Geen opmerkingen:
Een reactie posten