vrijdag 21 mei 2021

De Utrechtse honderd soortendag

De Utrechtse Big Day. Sommigen vinden het helemaal niks en ik heb ook wel mijn bedenkingen hoor. De hele dag jakkeren over snelwegen en landweggetjes, snellen van de ene locatie naar de andere om maar zoveel mogelijk soorten bij elkaar te sparen, geen tijd om ervan te genieten want je moet verder, nog zoveel soorten te gaan, je zou er neurotisch van worden. En wat moet het klimaat daar wel niet van denken? Nou was het wel een Utrechtse Big Day, zeg ik ter verdediging: wat betreft het klimaat valt het mee want zo groot waren de afgelegde afstanden niet. Maar er zijn natuurlijk honderd zinvollere dingen om je mee bezig te houden dan te proberen op één dag honderd soorten vogels te zien. Tegelijkertijd roept dat ook weer honderd vragen op. Wat is zinvol en waarom dan? Wat is zinvoller? En waarom zou een mens altijd maar zinvol bezig moeten zijn? Is dit niet folklore? Cultureel erfgoed? Onthaasting? Nou ja, onthaasting ... Genoeg! We gingen dit gewoon doen.

Het doel voor vandaag was dus helder: 100 soorten. Een beetje Big Day-er bereidt zo’n dag terdege voor. Maakt een plan, kijkt vooraf wat er waar te halen valt, stelt een degelijk targetlijst samen met locaties en back-uplocaties en weet dan bij voorbaat al waarop-ie uitkomt als niet alles tegenzit. En gaat om uiterlijk 5 uur in de ochtend op weg. Wij niet. Wij begonnen om 8 uur. Nee, we zouden vast niet winnen en daar gingen we ook niet ons best voor doen. Ik had wel al een beetje gekeken waar het leuk was en had een plannetje gemaakt voor de eerste uren. Dus stonden we om kwart voor negen aan het Valleikanaal op de grens van Utrecht en Gelderland uit te kijken over Het Binnenveld, tussen Wageningen en Veenendaal. Het was rustig hoewel nog fris lenteweer met af en toe een aarzelend zonnetje dat over de hooilanden streek die deze bijna windstille ochtend vrijwel roerloos waren. De echte vroegte was er wel vanaf maar toch, ideale omstandigheden. Hoofddoelsoort hier was kwartel en die riep aanhoudend en fanatiek vanuit het hooiland. Een fijne soort, Big Day of geen Big Day. Verder jodelden er wulpen, joegen de grutto’s elkaar na en zongen kleine karekiet en blauwborst in de oevers van het kanaal. Dan tellen die 100 soorten die je te gaan hebt natuurlijk helemaal niet. Het was gewoon een mooi moment. Kleine plevieren en bergeenden in plasdras aan de overkant zaten eigenlijk in Gelderland en moesten nog een keer over maar een zwarte stern vloog netjes Utrecht in. We kwamen uit op 33 soorten en los daarvan was het een zeer plezierig eerste uur.

We vervolgden onze dag bij Elst. Eerst aan de Elster Buitenwaard, uitgestrekte plasdras langs de Lek waaraan we zulke plezierige herinneringen hebben vanwege een moeizaam getwitchte maar erg fraaie strandplevier eerder dit jaar. Die zat er uiteraard niet meer. Wel onder andere kleine plevieren en bergeenden, dus dat was ook weer rechtgezet. Verder enkele groenpootruiters, een lepelaar, een grote zilverreiger (geen al te gemakkelijke soort meer, half mei), kluten en een plotseling opduikende slechtvalk. Even was er nog discussie of het niet een boomvalk was geweest. Op zo’n moment ga je aan alles twijfelen en voel je je ineens een beginner, dat je niet eens het verschil ziet tussen een slechtvalk en een boomvalk. Inmiddels vloog-ie ver weg en van ons vandaan, maar we houden het op een slechtvalk. We stonden inmiddels op 57 soorten: over de helft en het was pas 11 uur. Maar de eerste vijftig soorten gaan doorgaans wat gemakkelijker dan de tweede vijftig.
Aan de andere kant van de weg wandelden we de Plantage Willem III in: een prachtig, bijna buitenlands ogend halfopen landschap van glooiend, licht stijgend terrein met verspreidde braam- en meidoornstruwelen (die laatste inmiddels bloeiend!) omringd door verre bosranden. Weids en tegelijk besloten. Zonnetje erop, het was er bijna warm van. Boomleeuweriken zongen, dat hielp ook, en fitis en gekraagde roodstaart, en in de verte grote lijster. In een stukje bos zagen we boomklever en riep grauwe vliegenvanger. Dat is een van de aardigheden van zo’n Big Day: alle soorten tellen weer, een boomklever even goed als een kwartel. Allemaal zijn ze evenveel waard. In de verte riep groene specht. En op het eind vloog een wespendief over. 69 soorten: de honderd kwam langzaamaan in zicht.

Onze volgende stop was het Leersumse veld. Nog altijd droog en als je de goede kant op keek zag het er vrolijk uit, blauw en zonnig tussen onschuldige wolkenvelden. Aan de andere kant oogde het wat grimmiger, met duistere luchten en hemel verduisterende wolkenfronten. Helaas was dat wat ons te wachten stond: de voorspelde buienzone die we tot nu toe nog uit ons hoofd hadden weten te zetten, kwam uit het zuiden en was in aantocht.
Bonte vliegenvanger was hier de hoofdsoort. Al bij de parkeerplaats hoorden we de eerste zingen. Verderop bij het bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer zong de tweede en nog voor we de hei op liepen hadden we er al vier te pakken. En daar bleef het niet bij. Verder bracht Leersum ons onder andere boompieper, kuifmees, raaf en roodborsttapuit. Die laatste, toch de laatste waar je problemen mee verwacht op het Leersumse veld, was nog erg lastig. Het duurde een hele tijd voor we die hadden. Dat is ook typerend voor een Big Day: dat sommige soorten waarvan je dat totaal niet verwacht, nog heel erg lastig kunnen blijken. Zo hadden we vanochtend nog niet eens een kokmeeuw. Op andere dagen ben je daar niet zo mee bezig en merk je dat helemaal niet. Het omgekeerde hadden we met kleine bonte specht. Die hadden we niet verwacht maar hoorden we een paar keer roffelden en af en toe roepen. Dat was een mooie bonus want die is in mei doorgaans niet meer zo actief. Twee boomleeuweriken stofbadderend op het pad telden dan wel niet meer maar waren daar niet minder mooi om. Toen scheen nog de zon. Op de terugweg begon het zachtjes te regenen. We waren net op tijd terug: de bui barstte toen we net in de auto zaten. De tussenstand: 79 soorten.

Bij Everdingen, onze volgende stop, was het weer droog. Onder andere brandgans, cetti’s zanger en oeverloper waren daar gauw binnen. En eindelijk kokmeeuw! Leuk waren hier de kluten en de lepelaars. En een regenwulp. Tussen de meeuwen zat een spannende. Een fors beest, ver door geruid, tintje donkerder grijs, gelige poten. Snavel en kopprofiel deden me (en mij niet alleen) aan pont denken, maar wat weet ik van meeuwen? De kenners maken er een derde kalenderjaar geelpootmeeuw van. Hoe dan ook een leuke soort. We stonden op 89. Het zou krap worden, maar het kon nog, de 100.
Op weg naar de auto begon de regen die al een tijdje in de lucht hing en helaas was die regen iets te hard en de auto iets te ver naar mijn smaak: nat en koud stapten we in. Daarna was het geruime tijd mis. Stevige buien overlapten elkaar: de ene was nog niet klaar of de volgende begon alweer. Wat te doen? We besloten eerst maar eens terug te keren naar onze eigen achtertuin, want daar viel nog het een en ander te halen. Moest het natuurlijk wel een beetje droog worden.

Zo belandden we na onze start aan de grens met Gelderland, aan de andere kant van de provincie bij de grens met Noord-Holland. Bij aankomst aan de zuidkant van de Veenkade regende het nog. Bij aankomst aan de noordkant, langs het Tienhovens kanaal, was het droog en even later liepen we in een heerlijk lentezonnetje langs de rietvelden van de Veenderij. In het noorden zagen we een loodgrijze lucht langzaam naar de verte verdwijnen. In het zuiden een afwisseling van blauwe lucht en witte wolken waar geen enkele dreiging vanuit ging. Er vlogen hier oeverzwaluwen, al gauw verscheen de eerste bruine kiekendief en in het riet zongen onder andere snor en bosrietzanger. Dat tikte weer aardig aan. Met verderop nog spotvogel en purperreiger stond de teller op 96. Nog vier te gaan. Het was geen uitgemaakte zaak maar het kon nog goed komen, vanavond na het eten.

Het was nog altijd regenachtig. Het was amper droog maar de 100 lonkte dus rendez-vous aan de Hoogekampse plas. Ik had er als ik heel eerlijk ben een hard hoofd in gehad maar daar kopten we toch de laatste soorten binnen. Groenling, staartmees, een mooie gele kwikstaart op een van de slikeilandjes en daar zwom warempel een man tafeleend: de honderd was gehaald! Het was genieten daar aan die stille plas. Geen mens behalve wij en bijna geen wind maar ineens alle tijd en wel oeverlopers en oeverzwaluwen en een paar visdieven die baantjes trokken boven het water. In Beukenburg probeerden we nog appelvink en glanskop maar in Beukenburg was het stil, verduisterde de lucht steeds meer en stonden we uiteindelijk langdurig te schuilen onder de bomen. Helemaal waterdicht was het daar niet maar het regende onder de bomen gelukkig heel wat minder hard dan verderop. Toen het eindelijk weer droog was, leek het bos er geweldig door opgeknapt. Overweldigend groen was het, alsof de lente was geëxplodeerde. Nou ja, dat was voor de regen natuurlijk ook al, maar die vage nevel die uit het weiland leek op te stijgen, voor de bosrand hing en de contouren zo fraai verzachtte, die creëerde een sprookjesachtige sfeer. Het was bijna de Efteling. Vogels leverde onze laatste wandeling door het schemerige bos niet meer op. Wel had ik op de terugweg in de Gagelpolder nog een in de verte roepende bosuil: 101.

9 mei 2021


Meer uit het Utrechtse: De stilte van augustus

Geen opmerkingen:

Een reactie posten