Het is pas mei dus eigenlijk is het nog te vroeg om alleen voor vlinders en libellen op pad te gaan, vind ik. Dat hoort eigenlijk pas in juni en juli, als het aanbod aan zeldzame vogels vaak (hoewel niet altijd) wat afneemt. In mei zou je nog druk moeten zijn met het aflopen, en natuurlijk het zelf zoeken van de vele zeldzaamheden die deze maand in ons land verdwaald zijn geraakt. Maar het voorjaar is wat tam dit jaar, het aanbod aan zeldzaamheden is al weken tamelijk bescheiden (en wat er wel gevonden wordt is meestal niet of nauwelijks twitchbaar), we blijven maar wachten op die grote klapper en moeten langzamerhand vrezen dat die niet meer komt. Intussen had de Pietersberg bij Maastricht wel erg veel te bieden op het gebied van vlinders en libellen. Twee lifers liefst waren er onder andere te vinden in de vermaarde graslandjes op de flanken van de berg. Het was dus wel erg verleidelijk om voor één keer mijn principes te laten varen.
Maar gelukkig was er ook nog een orpheusspotvogel bij Oost Maarland: toch nog een mooie vogel. Het was alweer drie jaar geleden dat ik die nog heb horen zingen dus het was wel weer eens tijd. Dus eerst naar het grindgat gefietst, waar orpheusspotvogel zonder dralen uitvoerig begon te zingen in de bosjes op de oever. Samen met een gewone spotvogel. Een inkoppertje dus. En daarbij liet hij zich ook geregeld geweldig zien, zodat ik ook alle kleedkenmerken kon checken. Een wat valere tint geel dan de meest spotvogels. Een eerder bruinige dan grijze kleur groen op de bovendelen, egaal, zonder de lichte veerranden die bij spotvogel zo’n opvallend paneel op de vleugels teweegbrengen. En relatief korte handpennen. Allemaal in orde. Voor de determinatie was dat weliswaar niet nodig, gezien het uitbundig zingen (en zo nodig het nabije vergelijkingsmateriaal), maar het is wel bevredigend om te kunnen constateren dat het inderdaad allemaal klopte.
Nog even een stukje langs de oever gestruind, meerdere spotvogels, twee zwarte sterns boven de plas en alvast de eerste libel, een bruine korenbout, en naar de Pietersberg.
Op de Pietersberg was het bijna Zuid Europees. De zon scheen, het was warm, grazige en bloemrijke graslanden glooiden omlaag, of omhoog, afhankelijk van waar je stond, insecten zoemden en vlinders dwarrelden vrolijk van bloem naar bloem. Had men hier wel ooit van stikstof gehoord? En met soorten als klaverblauwtje, boswitje en zuidelijke oeverlibel kon je je gemakkelijk in Zuid Europa wanen. Zuidelijke soorten worden talrijker, het is een van de prettige bijkomstigheden van een tendens die uiteindelijk helemaal niet zo prettig zal zijn. En daarbij: noordelijke soorten zullen dan wel schaarser worden, dus tel uit je winst.
Maar goed, zeldzame vlinders dus. Veldparelmoervlinders vlogen af en aan: prachtig en nog niet zo lang geleden in Nederland zo goed als uitgestorven. Bruin dikkopje in een greppel aan de voet van de berg: veel minder opvallend dan die parelmoeren maar ook erg zeldzaam. Ook mijn beide beoogde lifers gaven acte de présence. Boswitje, een mooi, teer en engelachtig vlindertje uit de categorie koolwitjes, en klaverblauwtje, tot voor kort uitgestorven in Nederland maar vanuit het zuiden stiekem het land weer binnengekropen. Ik zag een mooi exemplaar met kenmerkende donkerblauwe vleugels met zelfs een roestbruine glans erop. Met ook nog onder andere veldsalie en knolsteenbreek, zeldzame plantjes allebei, zat het hier met de biodiversiteit nog wel goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten