Hoe vaak heb ik eigenlijk echt goed naar een klapekster gekeken? Dat vraag ik me af op het moment dat ik sta te kijken naar een kleine klapekster in een weilandje nabij Koudekerke op Walcheren. Niet vaak genoeg, moet de conclusie zijn. Ik heb het gevoel dat ik naar een andere vogel sta te kijken, qua klapekster dan, kleiner, compacter. Maar is dat echt zo, of verbeeld ik me dat maar? De vogel laat zich perfect zien, dus daar ligt het niet aan. Hij zit op paaltjes rond het veld en duikt van daar af en toe naar de grond, of naar het gele mosterd dat op de achtergrond nog zo lenteachtig bloeit. Vaak keert hij daarna terug op een ander paaltje, en zo verplaatst hij zich van paaltje naar paaltje, soms van ons af, soms naar ons toe. Tot aan het vijfde paaltje vanaf hier op een gegeven moment: dat mag je dichtbij noemen. En zo laat hij perfect de doorslaggevende kenmerken zien. Het is een eerste wintervogel dus zonder het zo kenmerkende tot op het voorhoofd reikende oogmasker dat determinatie eenvoudig had gemaakt. Maar andere kenmerken zijn toereikend: de langere handpenprojectie, vleugelpunten die tot over de staartbasis reiken (de kritische lezer zal opmerken dat dat natuurlijk bijna hetzelfde kenmerk is), en een wat groter, rechthoekig wit vleugelveld, dat zich in vlucht vertaalt in een bredere vleugelbaan. Kenmerken waarvan me de tegenovergestelden bij klapekster eerlijk gezegd nog nooit waren opgevallen. Weer wat geleerd, zeggen we dan. Zal er de komende tijd eens op gaan letten.
De vogel was precies op het juiste moment ontdekt: op zaterdagavond met een vrije zondag voor de boeg. En op een geschikte plek: niet ver van Middelburg af. In de trein is het een lange zit, maar eenmaal in Middelburg ben je er zo. En aangekomen bij de rotonde bij Koudekerke kon ik zo aanschuiven. Zo gemakkelijk zijn ze lang niet altijd, die twitches.
En omdat ik er toch was, kon ik ook nog wel even op zoek naar de amerikaanse smient langs de Zandvoortweg bij Middelburg, iets waarvoor ik anders nooit naar Middelburg zou afreizen. Die was dan weer wat minder eenvoudig. Daar aangekomen een stuk of honderd smienten, wat wintertalingen, een pijlstaart, trekkende veldleeuweriken. Verderop een plasje met nog meer smienten, plus wat kemphanen, een watersnip. Maar van de amerikaan aanvankelijk geen spoor. Met een man of tien, vijftien zijn we aan het zoeken maar pas na zeker twee uur komt het verlossende bericht. Hij blijkt midden op het plasje te zitten waar ik zojuist nog gekeken had. Toen zat-ie daar niet zo open en bloot, nee, die had ik niet gemist. En al is het maar een eend, een leuke bijvangst is het wel.
Via Sint Laurens, wat niet opzienbarend is maar wel leuk om er geweest te zijn, en de binnenstad van Middelburg, die wel opzienbarend is, keer ik terug op het station.
23 oktober 2011
Meer: Hoe het snelst een blauwstaartdip …
Geen opmerkingen:
Een reactie posten