zaterdag 21 december 2013

Donkere dagen

Grijs, kil, winderig en nat: het zijn de donkere dagen voor kerst. Het blijft tot laat schemerig en op dagen als deze wordt het eigenlijk de hele dag nauwelijks licht. ‘Vandaag moesten we de gezelligheid binnen zoeken’ vertelde de weerman op het NOS-journaal. ‘Buiten was het vaak grauw, grijs en nat.’ Waarvan akte.
Maar dan kennen ze ons nog niet. Vogelaars laten zich door niets weerhouden: buiten moeten we zijn! Terwijl de meerderheid van ons volk binnen druk was met de gezelligheid te zoeken, waar hadden we die toch gelaten, vorige winter? ploeterden wij op onze fietsjes tegen de wind in vanuit Kampen naar het Vossemeer, randmeer tussen oostelijk Flevoland en west Overijssel. We passeerden de Roggebotsluis, staken het water over en draaiden de Vossemeerdijk op. We bevonden ons inmiddels in Flevoland. Op het water rechts enkele fraaie mannen grote zaagbek, vogels waarvan je zelfs in het slechtste licht altijd nog de romige tinten in de witte onderzijde ziet doorschemeren. Ook wat nonnetjes: het wit veel witter, en op hun manier ook prachtig. Verderop stonden we tegenover de zandplaten in het Vossemeer en installeerden we ons op de dijk.
Een paar honderd kieviten. Een toenemend aantal van steeds opnieuw invallende  goudplevieren en daartussen tientallen bonte strandlopers. Daartussen moesten we zoeken. Aanvankelijk kon niemand van de aanwezigen iets afwijkends vinden, maar toen riep iemand: ‘Ik geloof dat ik ‘m heb, helemaal links in de groep’. Even zoeken en toen zagen we hem allemaal: een ‘ander’ strandlopertje. Ietsje kleiner, met wat langgerekter lijf en lange vleugelpunten, en met korter snaveltje dan de bontjes. Donker, maar met duidelijke donker-en-lichttekening op de bovendelen. En soms, bij goede lichtval (voor zover mogelijk vandaag) was ook iets van tekening langs de flanken zichtbaar. Bona was binnen! Eindelijk mijn tweede bonapartes strandloper: de vogel die al een week hier vertoeft en zo vriendelijk was om in elk geval tot vandaag te blijven. Een uurtje of zo aan de vogel besteed, toen het nog vrijwel droog was. Hij zat natuurlijk zo ver als-ie zat, maar ik was er gelukkig mee. Je kunt die zeldzaamheden nou eenmaal niet altijd op 10 meter hebben en het kan juist een uitdaging zijn om ook onder deze omstandigheden de karakteristieken van zo’n vogel tot je te nemen. En dat is gelukt. Het was een mooie afsluiter van het jaar.
In Zwolle, omdat we er toch waren, nog even langs geweest bij de sperweruil. Hij zat er weer mooi bij, op amper tien meter (nou ja, twintig misschien, in elk geval veel dichterbij dan bona zojuist), bovenop een staander van het schakelstation langs de Marsweg. We groeten hem in gedachten, tot volgend jaar, en gaan naar huis.


21 december 2013

maandag 2 december 2013

Onder elkaar

Het was natuurlijk al een gedenkwaardig najaar voor ons vogelkijkers en nu werd dat najaar deze week nog even afgesloten met twee mega’s om van te watertanden. Het houdt maar niet op daarmee. Het begon met die sperweruil in Zwolle waar inmiddels heel het land weet van heeft. Wat een waanzinnige vogel, wat een schoonheid, daarbij viel (bijna?) alles wat we afgelopen jaar hebben beleefd in het niet. Maar ineens gingen de media ermee aan de haal. Ineens kwam het in het nieuws, op De wereld draait door, in de kranten, in Pownews, noem maar op en zo werd het een landelijk evenement, een gebeurtenis van nationale allure. Ineens wist heel Nederland van die sperweruil, vroeg een vriendinnetje van mijn dochter of haar vader soms ook naar die gekke uil was geweest, en werd de vogel massaal bezocht. Niet alleen de fanatieke vogelaars, niet alleen diegenen die voor elke rariteit die zich binnen onze grenzen waagt in de auto stappen, ook dagjesmensen, mensen die feitelijk nergens van weten, wilden die gekke uil bezoeken. En dat is natuurlijk hun goed recht, maar op die manier wordt je die uil wel een beetje uit handen genomen. Hij is niet meer van ‘ons’, niet meer van de echte vogelaars, niet meer van de mensen die weten wat dat betekent, een sperweruil in Nederland. Dag in dag uit massale belangstelling was het gevolg. Opstoppingen op de weg naast ‘ons’. Auto’s die op elkaar botsten omdat automobilisten naar ons keken in plaats van op de weg. En nieuw voer voor nieuwe media-aandacht.

En toen was daar die swinhoes boszanger. Net zo zeldzaam, maar veel minder fotogeniek. En veel minder mediageniek. Kranten, radio en TV, allemaal laten ze deze links liggen en gelijk hebben ze natuurlijk want er zijn heus wel belangrijker dingen gaande in de wereld dan een swinhoes boszanger, of een sperweruil. Bovendien is-ie lastig: hij zit niet voor je klaar, nee je moet ‘m zoeken en dat kan uren duren, en de kans is aanzienlijk dat je na die uren zoeken genoegen moet nemen met niet meer dan enkele korte blikken op een vogeltje dat best een swinhoes boszanger geweest zou kunnen zijn. Of minder. Nee, dat is niks voor het grote publiek, en dat is ook niks voor journalisten en cameraploegen. En ik moet toegeven dat ik deze ook een stuk minder spectaculair, een stuk minder mooi vind dan die uil. Maar voor de ware liefhebber is hij evengoed de moeite waard.
De taferelen lijken veel op die bij de uil. Daar stonden we weer met z’n allen, ze moesten wel denken dat we gek zijn. Weer hollen we als gekken achter elkaar aan, weer haasten we ons naar elk gerucht. We staren het bos in waar ook anderen het bos in staren zonder te weten wat we daar nou eigenlijk zouden moeten zien en waar precies. Op die manier kreeg ik wel nog een mooie vuurgoudhaan in de kijker, veel mooier eigenlijk dan die boszanger. Dezelfde gekte dus, dezelfde opwinding als bij die uil, dezelfde drukte en dezelfde hectiek. Alleen niet midden in een wereldstad maar in een op andere dagen stil bos in het landelijke Flevoland. Hier worden we niet geïnterviewd, niet achtervolgd door camera’s en niet begeleid door politie. We komen niet op TV, worden niet uitgenodigd voor DWDD want daar hebben ze wel weer minstens voor een jaar genoeg vogelaars aan tafel gehad. Nee, we zijn weer lekker onder elkaar en da’s ook wel weer eens prettig, voor een keertje.


30 november 2013

dinsdag 26 november 2013

394: Lof der nutteloosheid

Je kunt naar het rijksmuseum om de nachtwacht te aanschouwen. Je kunt naar het Louvre om Mona Lisa in haar lieftallige ogen te kijken. Of je kunt bijvoorbeeld dezer dagen naar Zwolle om een sperweruil te gaan kijken. Allemaal volmaakt nutteloos. Voor sommige mensen schijnt dat reden te zijn om ervan af te zien, zelfs om dergelijke acties te veroordelen, maar wat zou het leven zijn als we zouden afzien van alles wat nutteloos is? Daarom vanmorgen hals over kop naar Zwolle afgereisd. Je verbetert er de wereld niet mee. Je verhoogt er je carrièrekansen niet mee. Het helpt ook niets bij het oplossen van de economische crisis en het brengt al helemaal de wereldvrede niet dichterbij. Kortom, volmaakt nutteloos. Maar als je slaagt in je opzet, ben je na zo’n ochtend wel minstens een week lang significant gelukkiger, en dat is ook wat waard.
Want de avond tevoren was de ‘spook-sperweruil’ die enkele weken eerder was gemeld in Zwolle maar die daarna door niemand meer was teruggezien, plotseling gematerialiseerd tot een heuse sperweruil, en daarmee tot een mega-evenement in vogel minnend Nederland. Want wat een soort! De cijfers doen hem nauwelijks recht: de vierde alweer voor Nederland maar los daarvan een mythische vogel. Al diezelfde avond waren dan ook tientallen vogelaars naar Zwolle getogen om hem in het lantaarnlicht te bezichtigen. De meute ging vandaag.
Het verschil tussen de nachtwacht en een sperweruil is natuurlijk wel, dat in geval van die sperweruil de afloop niet bij voorbaat vaststaat. Dus balancerend tussen de hoop op een waanzinnige droomwaarneming en de vrees van een vogel die spoorloos is, ’s morgens vroeg de trein naar Zwolle genomen. Bij aankomst bij de grasstrook tussen spoorlijn en rondweg aan de zuidoostkant van Zwolle volgde de geruststelling: hij was er nog! Halleluja! Al moesten we hem wel eerst nog even in beeld zien te krijgen en dat viel nog helemaal niet mee. Hij zat half verscholen in de kruin van een boom en het vergde heel wat aanwijzingen over waar we precies moesten kijken, vlak langs de vierde boom van het andere rijtje en dan net onder de eerste zijtak door in de kruin van de vijfde boom in het rijtje ernaast, maar na enig manoeuvreren kreeg ik de vogel tussen de takken en de blaadjes door half in beeld. En stond ik te kijken naar stukjes van een heuse sperweruil! Meest zat-ie daar stilletjes wat met zijn kop te draaien en af en toe keken twee felgele ogen ons priemend aan. Helemaal de droomwaarneming waar ik op gehoopt had was het nog niet, maar toch gaat er dan een schok door je heen: dat gevoel dat-ie speciaal jou aankijkt … Je voelt je als een verliefde jongen die de ogen van zijn uitverkorene op zich gericht waant.
Ons geduld werd geruime tijd op de proef gesteld maar na een krap uur begon de vogel te bewegen. Eerst ging-ie even verzitten en was daardoor net wat ruimer zichtbaar. Daarna verhuisde hij naar een ander plekje in zijn boom, waar-ie helemaal vrij zichtbaar was. En vervolgens vloog-ie een stukje en ging schitterend open en bloot in een kaal boompje zitten. Sperweruil in vol ornaat: dit was wel helemaal de droomwaarneming waar we op gehoopt hadden. Toen de plots opgeveerde menigte die tot nu toe zo voorbeeldig afstand had gehouden, iets te enthousiast reageerde, vloog de vogel naar achteren. Waarop allen erachteraan holden, telescopen en camera’s op de schouder. Ja, wij vogelaars, wij zijn een bende gekken, ik hoef dat helemaal niet te ontkennen. Maar ach, we doen verder niemand kwaad. Verderop was-ie al gauw weer fraai zichtbaar in de singel langs het dieselspoortje naar Almelo, waar hij af en toe met superieure blik de massa onder zich aankeek en verder onverstoorbaar zijn ding deed. Ding waar wij nooit weet van zullen hebben.

25 november 2013


Meer: Van Lettele naar Netterden

donderdag 21 november 2013

Na het tumult

Na het tumult van de afgelopen weken, de beroering die zo kenmerkend is voor de herfst en die ook aan de Gagelpolder en omstreken niet ongemerkt is voorbij gegaan, ook hier vlogen bij tijd en wijlen massaal de koperwieken, de veldleeuweriken en de vinken, ook hier passeerden af en toe de kruisbekken die het hele land lijken te hebben overspoeld en zelfs vond ik er mijn eigen bladkoning maar na dat alles trad de rust in die zo kenmerkend is voor het einde van de herfst. Als boven je hoofd af en toe geen vogel meer vliegt. Een enkele leeuwerik nog waar ze een week eerder nog met tientallen passeerden, een bescheiden groepje spreeuwen in plaats van de duizenden van toen. Geen paapjes meer op de paaltjes in het weiland. Geen ringmussen meer in de bosjes langs het fietspad, nu daar de maïs inmiddels is gemaaid en de ringmussen er dus niets meer te zoeken hebben.
Maar dan weer wel de grote zilverreigers. Die hebben inmiddels hun respectievelijke plekjes weer ingenomen. Eentje in het noordwestelijke deel van de Gagelpolder, eentje in het moerasbosje aan de oostkant en eentje in de Ruigenhoekse polder. Net als de afgelopen jaren. Op sommige ochtenden zie je ze alle drie en dat is een bescheiden feestje waard, maar meestal mis je er een of twee.
Ook de roerdomp heb ik alweer gezien, op dezelfde plek als waar ik ‘m de laatste paar jaar heel af en toe gezien heb: rustend in het zonnetje pal voor de rietrand van een plasje naast het fietspad. Meestal zit-ie diep in die rietrand, of elders, en zie je ‘m niet.
En zo stelt zich een soort status quo in die erg veel lijkt op die van vorig jaar om deze tijd. Dezelfde zilverreigers, dezelfde roerdomp, nemen we maar aan, en bijvoorbeeld ook dezelfde ganzen op de velden, dezelfde paar knobbelzwanen in het weiland, dezelfde wat rossige buizerd met witte staartbasis en prominente polsvlekken die ooit nog weleens voor ruigpootbuizerd werd versleten, en ook dezelfde havik die hier al jaren rondhangt. Winter heet dat.
Vandaag ook een groepje barmsijzen. Die zijn er dan weer niet elke winter. We hebben zelfs een paar jaar gehad met maar bar weinig barmsijzen. Maar vandaag waren er weer, een groepje in een els vlak langs het pad, en dat was een prettig weerzien. Meest waren het kleine barmsijzen: kleine beestjes met bruinige en zwaar gestreepte flanken, bruine kop en beige gekleurde vleugelstreep. Maar er zaten ook een paar duidelijke grote barmsijzen tussen. Die hebben witte en soms bijna ongestreepte flanken, een veel grijziger kop, wittere vleugelstreep en ook veel opvallendere en wittere banen in de lengterichting over de rug. Eén moment zag ik zelfs een witachtige stuit, iets wat grote barmsijs wel vaker heeft en kleine meen ik nooit. De verleiding om witstuitbarmsijs te overwegen, vele malen zeldzamer, legde ik naast me neer. Zo was het al leuk genoeg. De laatste serieuze invasie van grote barmsijzen, afkomstig uit noord Europa, is alweer enkele jaren geleden. Wie weet is dit een voorbode en komen ze weer.

20 november 2013

dinsdag 5 november 2013

Woestijntapuit

Het was natuurlijk wel effe slikken toen, maar zoals dat altijd gaat: je vergeet het, min of meer. Want wat is me het meest bijgebleven van het afgelopen weekend? Die gemiste provençaalse grasmus? Welnee. De zoveelste vale gierzwaluw deze herfst die niet voor me was weggelegd? Natuurlijk niet. Ik herinner me de visarend, zondagmiddag bij Tienhoven, bepaald geen alledaagse soort in november. Ik herinner me het noodweer dat ik in de verte langs zag drijven, het noodweer dat Utrecht teisterde terwijl ik veilig vanuit de verte toekeek. De nederig makende bliksems die af en toe secondelang schitterden aan de horizon.
Maar wat me het meest is bijgebleven, dat is natuurlijk de woestijntapuit zaterdagmiddag bij Westkapelle. Wat een schitterende vogel. Wat een kleur, wat een design. Misschien wel de allermooiste van ‘onze’ tapuiten. ‘Onze’ in brede zin uiteraard, want eigenlijk is die helemaal niet van ons. Dat maakt ‘m nou juist zo aantrekkelijk voor de honderden vogelaars die de afgelopen dagen zijn wezen kijken.

Het was natuurlijk een briljante gedachte: gewoon een paar uurtjes in de trein gaan zitten, krantje lezen, wat uit het raampje staren en daarna een middagje fietsen rond Middelburg. Akkers en velden, de binnenduinrand in herfsttooi, dodaarsjes op de Westkapelse kreek, nee hoor, ik ben niet aan het twitchen, daar doe ik even niet meer aan na mijn dips de afgelopen weken. En als bonus een half uurtje genieten van een woestijntapuit. Die liet zich geweldig zien. Foerageerde geruime tijd dichtbij op een zanderig terrein aan de binnenkant van de dijk, scharrelde op de grond en ging af en toe prachtig in de top van een struikje of stengel zitten. Wat een schitterende vogel. Wat een kleur, wat een design, je zou er bijna van in god gaan geloven want iemand moet zoiets moois toch verzonnen hebben? En dat ze je dan weten te vertellen dat je net te laat bent voor een provençaalse grasmus op Erika (ik heb het nog anderhalf uur geprobeerd maar vergeefs, wel een komen en gaan van talloze vinken in de bosjes rond het terrein), en dat ze op Neeltje Jans een vale gierzwaluw, alweer een vale gierzwaluw hebben waar ik natuurlijk met mijn vouwfietsje niet komen kon (ik moet zo langzamerhand zowat de enige vogelaar in Nederland zijn zonder vale gierzwaluw op zijn lijst), je zou er bijna toch nog ongelukkig van worden. Maar nee, dat weiger ik, daarvoor was die woestijntapuit te mooi. Want wat een vogel, wat een kleur en wat een design!

5 november 2013

zondag 27 oktober 2013

Gekkenwerk

Twitchen, soms is het gekkenwerk. En twitchen met openbaar vervoer en fiets is soms gekkenwerk in het kwadraat.
Vale gierzwaluwen in Nederland: daar moet je bij zijn. Vogels waren gemeld van Vlieland, van Texel, van bij het Lauwersmeergebied en van de IJsselmeerdijk bij Enkhuizen. We kozen voor Texel en die keus bleek fout. Bij aankomst was al uren gezocht en niets gevonden. Intussen was wel de vogel van Enkhuizen gemeld. Nog even probeerden we het op Texel maar toen maakten we de keus: we gaan terug naar de boot, dik een uur vechten met de harde zuidwester verder. In Den Helder namen we de trein naar Heerhugowaard, daar die naar Hoorn en in Hoorn die naar Enkhuizen. Eigenlijk is het gekkenwerk, zeiden we tegen elkaar.
Om een uur of 4 waren we ter plaatse. Een dik half uur eerder was de vogel nog gezien en in de trein, toen we de melding op Dutchbirding hadden gezien, had dat ons vertrouwen gegeven. Maar ter plaatse wist men ons te vertellen dat de vogel soms wel twee uur zoek kon zijn voor-ie weer opdook boven de dijk.
Dus daar stond ik, met tientallen op de IJsselmeerdijk bij Enkhuizen, te wachten op een vale gierzwaluw die niet kwam. Het was bijna een literair thema. Wachten op … Wat wel kwam was de moeder aller vragen: wat doe ik hier eigenlijk? Waarom sta ik hier te wachten op een glimp van een vale gierzwaluw terwijl ik die afgelopen zomer in Portugal mooier heb gezien dan wie dan ook de afgelopen dagen waar dan ook in Nederland? Niet op Texel, niet op Vlieland, niet bij Enkhuizen. Heerlijk in het mediterrane zomerzonnetje vlogen ze om me heen. En waarschijnlijk zijn er trouwens wel meer mensen hier voor wie dat opgaat, want zeldzaam is-ie bepaald niet in Zuid-Europa. Dus waarom nu al die moeite? Gaat het dan alleen maar om het plusje op de lijst? Om niet achterop te raken bij de tientallen mensen die hem wel hebben? Zijn we met zijn allen niet verzeild geraakt in een neurotische ratrace die ons ertoe dwingt dingen te doen die we eigenlijk liever zouden laten? Had ik niet eigenlijk liever de dag besteed aan Texel, ook al was daar vandaag geen kans op een vale gierzwaluw?
Dat had me in elk geval vermoedelijk wel strandleeuweriken opgeleverd, ook nieuw voor de jaarlijst.
Jaarlijst, heb je ’t weer: alles voor de lijstjes. Zijn wij vogelaars, of in elk geval sommige van ons, niet een beetje geobsedeerd door die lijstjes? Gekkenwerk is het. Misschien moest ik daar maar eens mee ophouden.

Nou ja, dat was vandaag. Dat waren de gedachten van een teleurgestelde vogelaar na een onfortuinlijke dubbele dip. Morgen kan alles weer anders zijn. Een volgende keer, als het effe kan sta ik er weer.

26 oktober 2013


Meer dips: https://guuspeterse.blogspot.com/2014/06/antipiep.html

dinsdag 22 oktober 2013

Lekkere trek

Al voor ik de straat uit was, en die is niet lang kan ik verzekeren, hoorde ik boven me het geluid van overtrekkende koperwieken. Een geluid dat bijna iedere vogelaar een kort momentje van vrolijkheid bezorgt. Het was nog donker, ze waren niet te zien maar het beloofde veel. Onderweg hoorde ik nog meer koperwieken, en soms ook het ‘tsjik’ van zanglijster. Het was de opmaat van wat met recht een historische ochtend voor de Utrechtse trektelpost mag genoemd. Sinds kort hebben we een nieuwe locatie in gebruik genomen. De renbaan op de Uithof is inmiddels toch echt niet meer begaanbaar en daarom staan we sinds enkele weken midden in het weiland tussen De Bilt en Zeist, op de Jacobssteeg bij het bruggetje over de Grift. Of het daaraan gelegen heeft? Ik denk het eigenlijk niet want op andere posten was het niet anders: het ene record na het andere sneuvelde.
9.632 vogels geteld, meldde Anton later op de dag per e-mail, en ik weet ook wel dat dat voor sommige telposten helemaal niets voorstelt, maar voor ons is dat gigantisch. Ik schat zowat een verdubbeling van het oude telpostrecord. Al vanaf de eerste minuten vlogen ze, de vinken, de leeuweriken, de koperwieken, de spreeuwen en nog veel meer. En ze bleven vliegen, de ene groep na de andere, soms bijna hemel verduisterend. Als een orkaan kwam het over ons heen, als een onstuitbare natuurkracht, wat het ook is natuurlijk. Zwarte sneeuw, zoals Janneke het uitdrukte. Ver weg en dichtbij; recht over ons heen en over de bosrand achter het weiland, telkens nieuwe groepen. Bijna onafgebroken. In het Utrechtse nog nooit zoiets meegemaakt. 4.341 spreeuwen, meldde Anton, 1.763 vinken, 709 koperwieken en 705 veldleeuweriken. Maar ook een fraaie slechtvalk laag over, een vrij verre maar zeer herkenbare smelleken in volle vaart naar zuid, vier grote zilverreigers, diverse sperwers, barmsijs, grote gele kwikstaart en boomleeuwerik. Onder andere. Allemaal op weg naar het zuiden, op de vlucht voor de aanstaande winter. En allemaal daarvoor deze heldere herfstochtend uitgekozen, met een lichte tegenwind die ze verleidde tot de geringe trekhoogte die ons in staat stelde het waar te nemen en zo goed en zo kwaad als het ging, te tellen. Al zullen we nog heel wat gemist hebben.
En dan waren er ook nog de vogels die nu dan wel niet onderweg waren, de putters in de lage boompjes langs het pad, de merels in het struikgewas op de oever van de Grift, het tjiftjafje dat even van zich liet horen, en natuurlijk de tientallen kieviten in het land, maar die er morgen vermoedelijk toch ook niet meer zullen zijn. Ook zij naar zuidelijker orden verdwenen.
Dat geldt waarschijnlijk niet voor de raaf die rondvloog boven de bosrand verderop. En voor de beide haviken die enige tijd boven ons rondvlogen. Of de dodaarsjes in de Grift. Geen trekkers, wel details die de telpost extra charme geven. Die zullen ons wellicht nog plezier bezorgen op dagen dat de trek wat minder spectaculair is.

Wat de herfst vermag, waar die massale vogeltrek ook toe kan leiden bleek vanmiddag. Ik kwam thuis, zette de computer aan en keek op Waarneming.nl: daurische klauwier te Waverhoek! Zo’n soort, zo dichtbij: die kon ik niet aan me voorbij laten gaan. Dus ik was weer weg.
Het werd zo’n heerlijke recht-toe-recht-aantwitch. Trein naar Breukelen, vouwfietsje met wind achter naar Waverhoek en daar zag ik de meute al staan. Dat vind ik toch een van de charmes van zo’n twitch: dat je naast zo’n prachtsoort ook weer eens je medevogelaars treft, met wie je weer eens van alles kunt uitwisselen waarmee je niet-vogelaars alleen maar zou vervelen. Lekker is dat. Tot het moment waarop de vogel zich laat zien. In mijn geval was dat pas na een minuut of tien. Spannenede minuten, maar toen was het zover en was even alle aandacht gericht op een daurische klauwier. Zeldzaam. De laatste jaren weliswaar bijna jaarlijks, maar zelden zo diep in het binnenland en voor Utrecht dan ook een nieuwe soort. De vogel zat niet heel dichtbij, maar liet zich door de telescoop toch mooi bekijken. Er was nog enige discussie over de determinatie: het kon ook de nog zeldzamere turkestaanse klauwier zijn. Onder andere een wat donkerder bruin voorhoofd en het op het oog toch behoorlijk donkere oogmasker leken daar op te wijzen. Beide kenmerken blijken echter niet spijkerhard want nogal variabel. Betere kenmerken waren de zwakke en onopvallende wenkbrauwstreep, bij turkestaan veel prominenter, en het overall bruinige en weinig contrastrijke verenkleed. Foto’s op internet tonen dat ook die kenmerken niet zo hard zijn als we graag zouden willen, maar de combinatie van diverse kenmerken wijst uiteindelijk toch op daurische. En daarmee had deze historisch dag toch maar een zeer memorabele soort voortgebracht.
Tussen de bedrijven door genoten we ook nog van een ringslang die heen en weer zwom in de sloot voor ons, van een roerdomp die achter ons langs vloog, en van drie laag overvliegende zwarte ruiters. Wat een dag weer! En wat een fijne hobby hebben we toch!

19 oktober 2013


Meer uit het Utrechtse: Effe tussendoor

vrijdag 18 oktober 2013

Vol

Na de hoogtij-twitchdagen de afgelopen weken was ik weer eens toe aan enige rust en bezinning in eigen omgeving. Gewoon kijken hoe het er daar voorstaat. Gewoon zonder enige verwachting zien waar je tegenaan botst. Het is er de tijd voor want volop trek dus alles kan. En intussen voel ik me, merk ik, heerlijk thuis in die wat saaie nieuwbouwbosjes bij mij om de hoek, die eenvoudige haagjes en ruigtes en die door en door modale velden waar ik nooit eens een soort vinden kan die er echt toe doet. Hoewel, laatst toch maar even een bladkoning, een minuutje of zo fanatiek roepend voor-ie er weer het zwijgen toe deed. Nooit meer iets van vernomen. Verder is het dezer dagen ook hier druk. Vliegt ook hier van alles over je heen. Uitgestrekte zwermen van honderden spreeuwen die laag over het land trekken of hoge vluchten van aalscholvers of kolganzen. Graspiepers, vinken, koperwieken, veldleeuweriken, alles is onderweg. Ook kruisbekken zijn in beweging. Al verschillende keren had ik groepjes over de polder. En ook alweer wat grote zilverreigers. Het zal niet lang duren voor ze hier weer neerstrijken.
Vogeltrek: de lucht is er vol van.
Waar de lucht ook vol van was de afgelopen week, waren wolken en buien. Water, nattigheid. Sloten lopen ervan over, het water staat bijna (en soms helemaal) op de oevers. Paden staan onderwater, plassen van oever tot oever staan op de velden. En die wat saaie nieuwbouwbosjes bij mij om de hoek staan met de poten in de nattigheid.
Op een bepaalde manier is Nederland vol, bedacht ik. Er kan langzamerhand geen druppel meer bij. En even stelde ik me een hoogblonde schreeuwlelijk voor die staat te orakelen: ‘Een tsunami van regen, van wolken, van water overspoelt ons land. Van alle kanten komt het op ons af. Het maakt ons het leven in ons land nog eens onmogelijk. Als het zo doorgaat verdwijnen we straks allemaal onder water. Dit kan zo niet langer! Dit moet een halt toegeroepen worden. Er moet iets gebeuren. Ik pleit voor actie, deze stroom moet gestopt worden! Het verdrag van Maastricht kan niet langer van toepassing zijn op regen! Wolken moeten worden uitgesloten van het vrije verkeer door de Europese unie! Strengere controles aan de grenzen zijn onvermijdelijk! Alleen dan kan ons land eindelijk zijn bestemming vinden: een land te zijn waar het heerlijk wonen is, waar het altijd zonnig en warm is en nooit meer regent.’
Zonnig en warm, ja ja, het is heerlijk dromen. Voorlopig is het koud en nat. Maar dat hoort bij de herfst en ik hou van de herfst, met zijn spin­rag dat glinstert in het vale ochtendlicht. Het riet dat zo mooi oranje kleurt en fier zijn volle plui­men draagt, maar ook hier en daar al bruinig wordt en slap hangt. Stille wateren achter de riet­schermen met verlepte waterleliebladeren en in stilte ruiende eenden. Het dauwnatte gras en het erbarmelijk gekrijs van een waterral. En het schrille ijlen van koper­wieken, de breed uitwaaierende vluchten van ganzen, de eindeloze vluchten van vogels op wereldreis naar hun overwinteringsgebieden. En we speuren langs bosjes en hagen met het idee dat we daar de weerslag van die eindeloze vluchten kunnen terugvinden en dat in elk bosje en in elke haag de soort van de dag verscholen kan zitten. Dat is de charme van de herfst, vind ik. En ook al is de kans daarop op een Waddeneiland veel groter, ook in de Gagelpolder is de herfst een feest voor vogelaars.

15 oktober 2013


Meer uit het Utrechtse: Lekkere trek

dinsdag 15 oktober 2013

Twee gezichten

Twee gezichten had het DBA-vogelweekend op Texel afgelopen zaterdag en zondag. (Ja ik weet het, officieel duurde dat weekend langer dan zaterdag en zondag maar voor mij bestaat een weekend nog altijd uit twee dagen.) Dat had ik ook wel een beetje zien aankomen. Zaterdag, dat zou overleven worden, want zaterdag was ik in mijn eentje op de fiets en het dreigde langdurig te gaan regenen. Maar had ik de zaterdag eenmaal overleefd, dan zou zondag het ware genieten volgen: met de auto en bovendien met, zoals het er vrijdag naar uitzag, veel beter weer.

Niet dus.

Want wat viel het zaterdag mee! Heerlijk toeven was het op het eiland: weinig wind en weinig regen en ook niet al te koud. Met een klein beetje zon af en toe was het zelfs een prachtige herfstdag. In alle rust peddelde ik over het eiland en raapte de ene zeldzaamheid na de andere op. Het liep op rolletjes.
Meer dan een uur besteedde ik aan de struikrietzanger die al enkele dagen nabij het reddingsboothuisje door een rommelstruweel sloop. Met enig geduld zag je hem af en toe even omhoog kruipen. Even liet hij zich dan aardig zien, om meestal al gauw weer te verdwijnen in de diepte onder de bramen, de duindoorns, de vlierstruikjes en een paar plukjes varens. Soms kon je aan de bewegende takjes zien waar de vogel zich ophield en dan kon je wachten tot-ie weer omhoog je kijkerbeeld in kroop. Goed te zien waren dan de markante koptekening, de wat koudbruine kleur en met wat goede wil ook het geringe contrast in tertials en handpennen. De korte handpenprojectie heb ik zelf niet vast kunnen stellen maar was op sommige foto’s duidelijk te zien.
Struikrietzanger is zo’n soort die tot voor kort eigenlijk alleen door ringers gezien werd. De meeste jaren worden er wel een of twee gevangen en je mag aannemen dat elke gevangen struikrietzanger staat voor misschien wel vijftig of honderd vogels die de netjes van de ringers niet gevonden hebben. Tientallen moeten er dus jaarlijks ongezien door Nederland sluipen. De laatste paar jaar lijkt er wat vaker eentje in het veld te worden opgemerkt, alsof ‘we’ langzamerhand leren hoe we ze vinden en herkennen moeten. Maar zo’n langdurig twitchbare vogel als deze, dat is nog altijd een buitenkansje.
Intussen vloog een fraaie velduil over en trokken vier sneeuwgorzen naar noord. Even verderop, bij de Robbenjager, vond ik een beflijster en op het renvogelveldje, vlak onder de vuurtoren, een tapuit en een kleine barmsijs. Bij de vuurtoren onder andere een zwartkop en een man zwarte roodstaart en in de tuintjes vlak voor me op het pad een mooie keep. Allemaal geen zeldzaamheden maar wel van die leuke trekkertjes die samen de neerslag vormen van de trekgolf die dezer dagen over ons heen komt. Dat gold ook voor de roodborsten: een gewone vogel natuurlijk maar ik zag er zo veel, dat was niet gewoon meer.
Op weg naar paal 29, aan zee, vloog luid roepend laag een grote pieper over me heen. Dat was dan weer wel betrekkelijk zeldzaam. En toen even later het bericht doorkwam van een bergfluiter in de tuintjes, ontpopte deze aanvankelijk zo gevreesde zaterdag zich tot een topdag zonder weerga. Ja, het was weer goed geregeld door de hoge heren van de DBA.
Bergfluiter vond ik overigens best lastig. Ik had al een vuurgoudhaan en diverse tjiffen toen ik 'm eindelijk in de kijker kreeg. Maar uiteindelijk heb ik 'm herkenbaar gezien. Dat wil zeggen: herkenbaar als bergfluiter. Maar daarvan heb je er twee en aan de discussie die inmiddels is losgebarsten over de vraag welke van de twee we hier hadden, kon ik op basis van wat ik gezien heb niet meepraten. Mogelijk zou het een balkanbergfluiter betreffen, de zeldzaamste van de twee en voor mij mijn tweede lifer van de dag, maar dat moet de komende tijd blijken.
Een feestdag was het hoe dan ook. Zo’n dag dat je opgetogen je medevogelaars begroet. Wat een dag hè. Ja, wat een dag! De stemming was feestelijk, ’s avonds in het Eierlandse huis waar de vogelaarsgemeenschap elke avond bijeenkwam. En het bleef nog lang gezellig in het huisje waar ik logeerde, omhuld door de duisternis van het nachtelijke eiland.

Maar oei wat viel het zondag tegen. Een snoeiharde zuidoostenwind en door die wind opgezweepte regen maakten ons het vogelen vrijwel onmogelijk. Met de excursiegangers van vogelwacht Utrecht die vandaag naar het eiland waren gekomen, stonden we op de plek van de struikriet te kijken naar het woelende en schuddende gewarrel waarin de beweging van een stil sluipende struikrietzanger natuurlijk onopgemerkt zou blijven. En omhoog kruipen zou die met dit weer wel uit zijn hoofd laten. Nee, die bleef lekker verscholen in de luwte onder het struweel. Kansloze affaire dus. Ook de bergfluiter van de tuintjes hield zich schuil. En niet alleen de bergfluiter: waar gisteren ook nog diverse tjiftjaffen, een paar roodborsten en onder andere een vuurgoudhaan zich lieten zien, was vandaag geen vogel te bekennen.
De enige plek buiten waar het nog een beetje uit te houden was, was in de luwte van de zeereep. Veel echte zeevogels mochten we met die oostenwind niet verwachten, maar een roodkeelduiker, een noordse stern en een dwergmeeuw konden we nog meepikken. Hoogtepunt van de dag waren twee houtsnippen die apart van elkaar over zee kwamen aanvliegen, over het strand vlogen en over de zeereep verdwenen. En eerlijk is eerlijk, die juveniele pontische meeuw op het strand mocht er ook best zijn. Ik ben een voorzichtig mens wat dit soort typjes betreft, maar deze was zo overduidelijk en ook zo fraai, dat ik de determinatie wel aandurfde.
Een herfstdag op Texel met als opbrengst een pont en twee houtsnippen: het is mager. Er viel dan ook met dit weer zo goed als niks te beginnen. Vooral voor degenen die pas vandaag naar het eiland waren gekomen, moet dat slikken zijn geweest. Gedeelde smart is halve smart, maar in dit geval kon ik de smart niet delen. Voor de groep een mislukte excursie, voor mij, ik kan niet anders zeggen, een prachtig weekend. Maar wat was ik blij dat ik zaterdag al was gegaan. Zelden zo’n goede keus gemaakt.
Om drie uur namen we de boot terug naar het vasteland.

13 oktober 2013


Meer lezen? Dutchbirding vogelweekend op Texel

dinsdag 8 oktober 2013

Een beknopte geschiedenis van Texel

Eén keer, vertelde ik Harriët, hoefde je de boot niet eens af voor een toptwitch: zwarte zeekoet zat vlak langs de zuidelijke pier van de veerhaven en was bij aankomst vanaf de boot zichtbaar. Je kon dus zo weer mee terugvaren.
Omdat Harriët ook wel weer eens naar Texel wilde, hadden we dit keer een weekendje met zijn tweeën gepland. Bed & Breakfast in Den Burg en anderhalve dag lekker het eiland rond fietsen. Vanaf de veerhaven reden we langs de Petten, langs de Mokbaai en langs de Geul naar de Horsmeertjes. Een wandeling door de Kreeftepolder en terug langs het oostelijke Horsmeertje bracht ons langs het duintje van waaraf ik enkele jaren geleden mijn eerste brilzee-eend mocht aanschouwen, aanvankelijk slapend maar daarna ook enthousiast baltsend met een vrouwtje eider. Later, nabij Den Hoorn, passeerden we het dijkje waar vorig jaar een steppeklapekster zat. Het lag er verlaten bij nu; geen auto’s in de berm van de weg, geen kolonne van vogelaars die met telescoop op de schouder het weggetje in trekken. En kijk, daar was het weggetje waar ooit, nog niet zo heel lang geleden, die kaspische plevier zat. Ook dat lag er nu verloren bij. Nutteloos, geen enkel ander doel dan de herinnering aan die kasp, zo prachtig in één beeld met een amerikaanse goudplevier.
Na even onze B&B voor vanavond te hebben aangedaan ging het richting De Koog. Even ten noorden van De Koog kwamen we langs de plek waar ik vorig jaar een siberische boompieper dipte. Het stukje bos hier langs de weg herinner ik me nog goed, evenals de zandpaadjes tussen bomen en kreupelhout door waarover ik toen telkens weer het bos doorkruiste. Vergeefs: vogel was gevlogen. Verderop een gelukkiger herinnering: daar was het paadje naar de plek van de daurische klauwier twee jaar geleden. En daar ergens was trouwens ook de plek van die geweldige zomerkleed kaspische plevier een paar jaar terug. Oei wat een vogel was dat! Zo’n vogel waar je ook jaren later nog weleens over praat, met het gevaar iemand weer voor even erg ongelukkig te maken.

Geen vogels van betekenis dit weekend op Texel. Het eiland was een beetje het zwarte gat van Nederland, wat dat betreft. Overal elders leuke soorten, maar niets op Texel momenteel. Al dagen niet. We moesten het doen met het gewonere spul, met allerlei soortjes die weliswaar bij ons thuis allerminst alledaags zijn, maar die je op Texel meestal wel tegenkomt. Ach, voor een keertje is dat helemaal niet erg. En intussen ligt het eiland langzamerhand geplaveid met herinneringen aan bijzondere vogels in het verleden. Overal plekken die telkens weer zo’n herinnering oproepen, telkens weer een geweldige vogel op het netvlies projecteren. Echo’s van de glorieuze geschiedenis van het eiland.

Zondagochtend waren we onder andere bij Dijkmanshuizen: in al die jaren goed voor amerikaanse wintertaling, ross gans en één keer tegelijkertijd liefst poelruiter, kleine geelpootruiter en als klap op de vuurpijl een langs vliegende roodstuitzwaluw, een van de vele nieuwe soorten die ik in vele jaren aan het eiland te danken heb. We kwamen door Oudeschild waar we jaren geleden alweer allemaal naartoe moesten voor een vermeende zwarte spreeuw die het uiteindelijk niet gehaald heeft. Een mooi beest was het, en een opvallend beest, maar of het inderdaad een zwarte spreeuw was, blijft voor altijd de vraag.
Eindigen we met de plek waar ik een aantal jaar geleden met velen een zwartkeellijster mocht bewonderen, bij de NIOZ-gebouwen vlak bij de veerhaven. Het was een mooi besluit van een zonovergoten weekend op Texel. Aan het weer heeft het niet gelegen.


6 oktober 2013

vrijdag 27 september 2013

Multitwitch

Noordse boszanger op de Maasvlakte kon ik nog negeren, immers geen nieuwe soort voor me. Arendbuizerd echter niet! En terwijl ik nog, vooralsnog vruchteloos, bezig was te proberen een tochtje naar de Maasvlakte te organiseren, met openbaar vervoer nauwelijks haalbaar, kwam daar ineens een 24 karaats rosse waaierstaart bij Petten de gemoedsrust verstoren: nieuw voor Nederland! Een simpel determinatievraagje op het forum van Waarneming.nl (dat daarmee zijn waarde wel weer bewees) bracht honderden vogelaars op de been. Was dit nou een gekraagde roodstaart? vroeg iemand. Nee, dit was geen gekraagde roodstaart, zo wezen de foto’s ondubbelzinnig uit. En voor die honderden vogelaars bestond er even niets anders meer dan rosse waaierstaart.
Oei, na maanden van relatieve rust kwam ineens alles tegelijk. Dat vroeg om een bijzondere actie.
Nou is Petten met openbaar vervoer prima te doen dus om te beginnen ’s morgens vroeg de trein naar Alkmaar genomen, van daar de bus naar Camperduin en te voet naar de oude manege achter de Putten. Daar stond het ontvangstcomité al klaar: tientallen vogelaars waren op zoek naar een glimp van de vogel. Die bleek momenteel te foerageren in een hoekje achterin het terrein, naast een schuurtje en voor een betonnen muurtje, en was daar maar heel af en toe zichtbaar. En dan nog alleen als je goed stond: als je tussen de schuur en een nabije schutting door tegen eens stukje van dat muurtje aan kon kijken. Stond je een meter opzij, dan zag je niks. Dus verdrongen we ons met zijn allen rond dat kleine stukje weg dat net het goede uitzicht bood en daar konden we uiteraard niet met honderd tegelijk staan. Eerder op de dag, en ook later, was-ie makkelijker, heb ik begrepen, maar op dat moment was het een hele toer om je in een kansrijke positie te manoeuvreren. Eén keer lukte me dat, op de schuine oever van de sloot tussen de weg en de manege, en kreeg ik de vogel enige tijd mooi te zien, boven op het muurtje zelfs. Rossig bruin vogeltje, lange meest opgewipte staart, koptekening, alles, terwijl ik me intussen schrap zette om niet in de sloot te glijden. Ha, hebbes! En de spanning die dit onooglijke vogeltje had teweeg gebracht, vloeide weg als water in een afvoerputje. Ik kon weer ademhalen. Intussen was de vogel weer uit beeld en liet zich geruime tijd daar althans niet meer zien.

Rosse waaierstaart binnen. Tijd voor verdere actie: arendbuizerd. Vandaag zou ik worden ingewijd in het echte autotwitchen. Stad en land afrijden om een paar leuke soorten te scoren. Want ik was intussen Pim tegengekomen en met hem kon ik meerijden naar de Maasvlakte. Twee uur rijden, aldus TomTom: om 12 uur ter plaatse. De euforie omtrent de waaierstaart maakte geleidelijk plaats voor spanning om de arendbuizerd. Zou-ie er nog zijn als we aankwamen? Zou hij een beetje meewerken? De gebruikelijke vragen. Op de Maasvlakte was het nog even zoeken naar de juiste plek. Ondertussen zagen we al een heel verdachte buizerd, rossig bruin met opvallend lichte kop, die in trage vleugelslag over de dijk van ons af vloog. Van achteren viel vooral het wit aan de staartbasis op. Waren we nou meteen al tegen de hoofdprijs aan geblunderd?
Even later vonden we de juiste plek. Diverse vogelaars stonden er te kijken naar een roofvogel die vrij ver rond cirkelde. Een kolossale buizerd, zo bleek bij de eerste blik door de telescoop, die de vogel opmerkelijk fraai in beeld bracht. Het was niet zozeer de grootte die opviel, want die was van deze afstand moeilijk in te schatten, hoewel een andere buizerd af en toe dicht in de buurt vloog. Het waren vooral de vleugels die opvielen: lang en breed en helemaal niet die wat ingesnoerde vorm die je van gewone buizerd gewend bent. Inderdaad bijna arendachtig. Rossige grondkleur, lichte kop, duidelijke polsvlekken, wat donker aan de onderbuik en lichte staart. Iets van een lichte plek op de bovenvleugels maakte de determinatie zo nodig helemaal af: ook arendbuizerd was binnen.
Overigens: geen wit aan de staartbasis.

Tenslotte stond nog de noordse boszanger op het programma. De berichten daaromtrent waren niet erg hoopgevend: de vogel was al uren niet gezien. Ter plaatse werd ons dat nog eens bevestigd. Een groepje vogelaars stond wat mismoedig in de bosjes te turen en checkte elk afwijkende, of minder afwijkende roepje, maar dat was tot nu toe zonder resultaat gebleven. De komende twee uren werden dan ook een oefening in geduld, en hoe langer hoe meer ook een oefening in acceptatie. Het wachten was niet onplezierig: het was spannend en het was gezellig met al die vogelaars onder elkaar. We hoorden af en toe een tjiftjaf. We zagen zwermen van duizenden spreeuwen over ons heen komen. Er passeerden een sperwer en een torenvalk en in de bosjes hielden zich onder andere wat zanglijsters op. Maar het resultaat was karig: één keer hoorden we een tijdje herhaald een afwijkend roepje dat mij aanvankelijk in verwarring bracht maar dat bij nader inzien wel degelijk de nobo was geweest. De vogel liet zicht echter niet zien.


26 september 2013

woensdag 25 september 2013

Werk

Men hoeft met ons natuurlijk geen medelijden te hebben maar soms kan vogelen echt wel hard werken zijn. Hard werken dat bovendien lang niet altijd de gewenste resultaten brengt. Zo stonden we vandaag bij de Ottersaat eindeloos te speuren tussen de goudplevieren op zoek naar een aziatische goudplevier die zich in die menigte zou moeten bevinden. We vonden genoeg kandidaten maar met wel tien mogelijke aziaten zit je natuurlijk niet zo goed want er zit er maar één. Het enige dat je kunt vaststellen is dat er blijkbaar nogal wat variatie bestaat tussen goudplevieren onderling. En zo bleef een uur werk zonder resultaat. Al waren natuurlijk die twee kleine strandlopers een aardige troostprijs.
In de noordelijke duinen gingen we vervolgens op zoek naar de daar gisteren ontdekte aziatische roodborsttapuit. Nu was zelfs het vinden van de juiste plek al een probleem. De GPS op de diverse mobieltjes bracht ons slechts kale duinen en karige bosjes. Geen vogels en vooral: geen vogelaars! Het kon toch niet zo zijn dat er nu al, pas één dag na de ontdekking, geen belangstelling meer was voor deze zeldzaamheid? Nee, hier ging iets niet goed met de moderne technologie. Na enige omzwervingen vonden we toch nog de plek en enkele vogelaars die er net vandaan kwamen stelden ons gerust: de vogel hield zich op in de vegetatie aan de rand van het duinmeertje. Maar eenmaal daar was de vogel natuurlijk net even uit beeld. En dat bleef zo. Waar we ook zochten, aan de ene kant van het meertje waar we over het wapperende riet heen stonden te turen of helemaal aan de andere kant waar we recht tegen het felle zonlicht in keken, roodborsttapuiten genoeg maar geen enkele aziatische. Wel paapjes, een tapuit, een gekraagde roodstaart maar geen spoor van de vogel die we zochten. Twee nullen op rij: ging weer lekker zo! Nog even een blik vanaf een naastgelegen duintje maar vergeefs, vergeefs, altijd weer … En ineens had ik ’m! luid en duidelijk in de top van een rietstengel aan de rand van de vegetatie, prachtig in de telescoop. Snelle actie was geboden want de vogel kon zo weer verdwenen zijn. Ik probeerde zo goed mogelijk uit te leggen waar hij zat, liet anderen door mijn telescoop kijken en volgde de vogel intussen met de verrekijker. Die vloog op, ging weer zitten, dook weg en kwam weer tevoorschijn, tot we ineens naar een paapje stonden te kijken. Uiteindelijk heeft iedereen dan toch nog de juiste vogel gezien, maar gemakkelijk was het niet geweest.
Ook de bladkoning in een boompje naast het restaurantje van de Robbenjager kregen we niet cadeau. Een tijdje stonden we vruchteloos te speuren tussen de blaadjes en de twijgjes om vervolgens eerst maar eens op het terrasje van het warme nazomerzonnetje te gaan genieten, onder het genot van een drankje en een hapje. Daarna nog even de blako geprobeerd en toen had ik ‘m dan toch, enkele keren mooi vrij zichtbaar tussen diezelfde blaadjes en twijgjes waartussen we zojuist nog zo vruchteloos hadden staan speuren. Maar hoe leg je nou uit waar je in zo’n boom precies aan het kijken bent? Uiteindelijk is het niet iedereen gelukt het beestje in beeld te krijgen.
En zo bleef het maar zwoegen, werken en sprokkelen. In Zuid Eierland probeerden we vergeefs een andere bladkoning te vinden en bij de golfbaan achter de Krim gingen we op zoek naar de roodpootvalk die daar was gemeld. We bestudeerden diverse biddende en jagende torenvalkjes en vonden verrassend snel de roodpoot: een heel ander type valkje zonder roodbruine kleuren, dat weliswaar geregeld stond te bidden maar niet zo aanhoudend als de torenvalken. Zo fantastisch als een paar weken terug was-ie niet, maar wel leerzaam.
Tenslotte probeerden we nog één keer de aziatische goudplevier in de Ottersaat, die daar inmiddels weer was gemeld. We vonden een goede kandidaat, met echt heel veel zwart in zijn verenkleed, een algeheel grijs voorkomen en een duidelijke wenkbrauw. Maar de vogel zat ineengedoken dus bouw en grootte waren niet te beoordelen, en van de ondervleugel kregen we weinig te zien. We lieten het erbij.

De opbrengst was al met al niet slecht maar het was hard werken geweest vandaag. Gelukkig waren we op Texel, dat scheelt. Dat scheelt zelfs aanzienlijk.

22 september 2013

zaterdag 14 september 2013

Definitie van niets

‘Er vliegt niet veel’, werd me te kennen gegeven toen ik bij hotel Savoy de telpost betrad. ‘Helemaal niets eigenlijk’. ‘Nou, dan gaat het vast nu beginnen’, antwoordde ik, terwijl ik de toch best stevige noordwester polste die inmiddels was opgestoken. Dat vond men rijkelijk optimistisch. Na een minuut of vijf wensten de drie heren me succes en vertrokken.
Een minuut of tien daar weer na passeerde een juveniele jan van gent. Vermoedelijk valt dat bij ervaren zeetrektellers nog wel binnen de definitie van niets, maar ik vind ze altijd weer mooi. Verder moest ik ze gelijk geven. Er vloog, als je het begrip maar ruim genoeg neemt, helemaal niets, na die gent.
Toen enige tijd later Rein Genuït arriveerde, herhaalde zich min of meer het gesprek van zojuist. Of er nog wat vloog. ‘Nee, niet veel. Vrijwel niets eigenlijk. Alleen één juveniele gent.’ ‘Nee, dat is niets’, beaamde Rein. Ja, gesprekken tussen vogelaars kunnen nogal voorspelbaar zijn. ‘Maar ach, je weet het niet hè, er kan zomaar een vaaltje langs komen’, zei Rein. ‘Of een kleine jager’, zei ik, ‘zou nog een nieuwe jaarsoort voor me zijn’. Want wij vogelaars tellen in jaren. ‘Nou’, zei Rein achteloos, ‘dan moet je nu kijken want daar gaat er een’. Het kostte me enige tijd voor ik ‘m te pakken had, maar toen had ik mijn nieuwe jaarsoort binnen.
Maar in ruime zin valt een eenzame, verre kleine jager boven zee in september nog wel binnen de definitie van niets. Ook vier rosse grutto’s, drie smienten, twee bontjes en drie dwergmeeuwen waren slechts rimpelingen in het ledige universum van het niets. Plus nog het een en ander dat Rein omriep maar dat ik niet vinden kon. Ik blijf een kluns, wat zeetrek kijken betreft. Maar ach, ik heb er lol in.
Toen kreeg Rein een berichtje: kleine jager ter plaatse in de monding van de buitenwatering.
Een kleine jager ter plaatse, dat is iets, vind ik. Na even zoeken hadden we de vogel gevonden, drijvend tussen de golven. Wel een nogal grijsbruin beestje, vonden we allebei, het zou toch geen … Toen vloog-ie op en was het onmiskenbaar een kleinste jager. Opvallende streping op witachtige ondergrond op boven- en onderstaart en slechts twee witte schachtstrepen langs de vleugelboeg: klopte helemaal. Ook was van hieraf vaag iets te zien van het patroon van witachtige veerranden op de bovendelen, wat trouwens later op foto’s die van het strand af gemaakt zijn, veel duidelijker te zien was. Nee, dit was verre van niets. Ook de bouw van de vogel en de kop- en snavelvorm wezen eenduidig op kleinste jager. Het scheelt maar twee letters maar veel schaarser en veel leuker dan kleine.
Geruime tijd bleef de vogel ter plaatse, vlak voor het strand afwisselend op het water en rondvliegend boven de branding. Even joeg hij achter een stel meeuwen aan. Zo maakte hij ook enkele toegestroomde lokale vogelaars gelukkig. En die zijn hier wel wat gewend, dus dat is niet niets.

14 september 2013


Meer aan zee: Pelagisch

dinsdag 10 september 2013

Na regen …

Na regen kwam zonneschijn, om maar weer eens met een heerlijk cliché te beginnen. Een verrassing was dat wel, na de onheilspellende vooruitzichten zoals die gisteren nog werden afgekondigd. Misschien dat in de middag in het zuidwesten nog heel af en toe de zon zou doorbreken, beloofde men heel zuinigjes, maar eerst zou er nog heel veel regen vallen.
Het mooie was, dat die regen eigenlijk al over was toen ik in Dordrecht Stadspolders uit de trein stapte. Het was nog wel grijs toen ik met het vouwfietsje onderweg was naar de pont bij de Kop van 't Land, maar blauw was al in aantocht. Nou is de Biesbosch wel een beetje zuidwest, maar een oude wijsheid werd weer eens in ere hersteld: blijf nooit thuis voor regen die alleen maar voorspeld is.
Dat viel dus mee. Wat een beetje tegenviel was dat toen ik arriveerde op het betreffende dammetje in polder Hardenhoek, er daar van de buidelmezen die er alle afgelopen dagen waren gezien, nog niets was vernomen. En wat ook tegenviel was dat men mij wist te vertellen dat de steppekiekendief die ook vanmorgen nog verbleef in de akkers ten noorden van polder Maltha, hoog was weggevlogen en inmiddels alweer enige uren onvindbaar was. Dat was weer fraai allemaal: een dubbele nul dreigde.
Nou ja, dat was dan maar zo, voorlopig andere vogels dan maar. Die waren er voldoende. Want veel droogte vandaag in Hardenhoek, en dat betekent altijd ook veel vogels. Ontstellend veel ruiende eenden bijvoorbeeld. Meest natuurlijk wilde eenden, slob- en krakeenden en wintertalingen, maar ook heel wat smienten die alweer uit hun noordelijke broedgebieden waren teruggekeerd. Daarnaast ontdekte ik onder andere zomertaling en pijlstaart. Wat steltjes betreft vooral kieviten en watersnippen. Maar daartussen is het altijd prettig zoeken en dat leverde wat kemphanen op, bonte strandlopers, bontbekplevieren, twee kleine strandlopers en één kanoet. En daarnaast waren er natuurlijk de zilverreigers die voor wat afleiding zorgden: heel wat grote en ook een paar kleine, die ik zelf nog mooier vind. Echte engeltjes zijn dat. Een visarend vloog mooi laag over en ver en hoog verscheen een juveniele zeearend aan de inmiddels al behoorlijk blauwe hemel. Natuurlijk, allemaal te verwachten hier, allemaal vaste gasten in deze tijd van het jaar, maar toch voldoende om een mens weer wat op te vrolijken. Zeker toen de zeearend al cirkelend bijna recht boven ons aanlandde, weliswaar nog altijd hoog maar erg indrukwekkend, en daar bovendien werd lastiggevallen door een buizerd die ‘m stevig op de huid zat: wat een dwerg! Maar wel dapper.

Al die tijd al waren er regelmatig gele kwikstaarten in de buurt. Aan de andere kant van Hardenhoek, nabij het boomgat, leek het wel een verkeersplein van gele kwikstaarten. Het wemelde ervan. Hier ook een groene specht, en zicht op liefst twee zeearenden in de bomen aan de andere kant van de polder. Een juveniel en een adult, niet erg dichtbij maar vooral de adulte vogel zat er mooi bij vond ik.
Toen was het tijd om me toch nog maar te mengen in de zoektocht naar de juveniele steppekiek. Verschillende groepjes vogelaars stonden her en der in de polder te wachten op diens terugkeer. Vergeefs, tot zover. Een vrouw blauwe kiek zorgde nog even voor opwinding, maar dat duurde niet lang. In de akker een paar tapuiten; een groenpootruiter en een grote zilverreiger vlogen langs.
Ach, zeearenden, grote zilverreigers: ik herinner me nog de tijd dat één van beide al voldoende was om een gelukzalige glimlach op je gezicht te toveren die de eerste dagen niet meer zou verdwijnen. Maar toen ineens een paar auto’s die een onverhard weggetje in reden, naar verderop waar de telescopen al opgesteld stonden en de telelenzen al uit de autoraampjes staken. Nauwelijks meer verwacht maar wat ik hoopte, wat we allemaal al urenlang hoopten, was gebeurd: steppekiek was teruggevonden. Hij had ons lang in spanning gehouden, maar daar zat-ie dan toch, tegen een ruig stukje in de akker aan. Poetsend, af en toe een vleugel strekkend en wat om zich heen kijkend. Fraai. Misschien niet de meest prominente boa en halsring die je je kunt voorstellen, maar daar moesten we het dan maar mee doen. Het oogmasker was prachtig, met net wat meer wit onder het oog dan erboven. Na enige tijd vloog-ie op en vloog een tijdje mooi dichtbij rond: een klein ogende, wat compacte kiekendief met smal uitlopende, bijna puntige vleugels. Ongestreept roodachtig bruin van onderen, met wat zwakke en onregelmatige bandering op de witte handpennen en een open vleugelachterrand. Dat leek me voldoende voor een zekere determinatie. Tenslotte steeg de vogel samen met een vrouwtje blauwe kiekendief hoog op en leek naar het noorden te vertrekken.

8 september 2013

zaterdag 31 augustus 2013

Tot slot

Tenslotte een dag besteed aan het oude Lissabon. Lissabon is één van die vermaarde wereldsteden die je niet zonder ontzag betreedt; een stad als neerslag van vele eeuwen geschiedenis, uitgespreid over haar zeven heuvelen. Eén dag is natuurlijk ontoereikend om die stad, die geschiedenis, werkelijk te leren kennen, in al zijn finesses te ondergaan. Niets van het echte leven maak je mee, vrijwel niets van de le­ven­de cultuur die zo'n stad inhoud geeft, vrijwel niets van al die dingen die een stad maken tot een bezield organisme waaraan schrijvers hun inspiratie ontlenen en waarover dichters hun in wel­luidende volzinnen gegoten liefde uitstorten. Noodgedwongen beperkten we ons tot de uiter­lijke verschijningsvorm van die stad: het Lissabon van de dagjesmens en van de toeristische wan­delroutes, de façade van grootstedelijke allure en reisgidsenheroïek.
Te beginnen met het prestigieuze Praça do Commercio, met imposante beelte­nissen van generaals op paarden, pompeuze prestigearchitectuur en schaduwrijke arcade langs dure win­kels en hooggeplaatste instituten. We hebben Porto gezien, en we hebben Lissabon gezien, en nergens zie je het verschil tussen beide zo duidelijk als op het Praça do Commercio. Porto is compact. Het is prachtig, indrukwekkend, een machtige oude stad, maar nergens heeft het de grandeur die je ervaart als je vanuit het metrostation Terreiro do Paço het Praça do Commercio betreedt. Lissabon is grootser, weidser dan Porto en dat verschil wordt volmaakt belichaamd door dit eindeloos grote plein. De zon doet er pijn aan je ogen en aan drie kanten zie je in de verte de statige en kleurrijke gevelwanden die in volmaakte symmetrie het plein omarmen. Waarachter de stad verrijst, onder andere tot aan de oude burcht die van hoog neerziet. In de vierde richting is het plein open. Daar stroomt de Taag, en ook die karakteriseert het verschil met Porto: waar in Porto de Douro in zijn nauwe bedding tussen steile hellingen door stroomt, is de Taag in Lissabon een brede zeearm. De overkant is er slechts een verre horizon.
Achter de oostelijke zijde van het plein zetelt boven de huizen de stoere kathedraal: robuust van buiten, sober van binnen. Het belichaamt nog een ander opvallend verschil tussen Porto (of moeten we zeggen: noord Portugal?) en Lissabon: in Porto waren de kerken voor zover we ze van binnen gezien hebben uitbundig en rijk geornamenteerd. Het bladgoud blonk je er van alle kanten tegemoet en een overvloed aan vaak buitenissig aangeklede beelden verbeeldde alle denkbare episodes uit het nieuwe testament. In Lissabon waren de kerken die we van binnen gezien hebben sober en duister en vrij van iedere buitenissigheid.
Een geweldige attractie van Lissabon zijn de trammetjes die heuvelop en heuvelaf door nauwe straatjes door de jungle van Lissabon bewegen. Hier is de stad niet groots en weids maar compact. Hier is Lissabon eigenlijk niet veel anders dan de kleinere stadjes die je in het binnenland ziet. Net als zo vaak in de provincie waanden we ons af en toe nog in het Portugal van vroeger eeuwen. Er zijn fraaie herenhuizen, rijkelijk bete­geld met azuurblauwe azulejos langs de hele flank, en dure lanen met trendy souvenirwinkels en chique restaurants. Maar elders aan stillere straatjes zijn hoge huizenblokken met afbladde­rende verf en verveloze balkons en de was die te drogen hangt, de eeuwige was die eeuwig te drogen hangt. Ineens kan die jungle zich openen en ruimte bieden aan bijvoorbeeld de prachtige Basilicu da Estrela, een rijkelijk versierde witmarmeren kolos met torens en een koepel, van binnen overigens net zo sober als de kathedraal. Na weer wat smalle en steile straatjes vonden we het parlementsgebouw, waar Lissabon zich weer van zijn grootstedelijke kant liet zien. Zo enorm, zo overweldigend, dat kan alleen maar bedoeld zijn om het gewone volk tot diepe nederigheid te brengen.

Die avond wandelden we vanuit Bart-Jans flat een stukje de naastgelegen wijk in. Dat was ook weer een bijzondere ervaring. Bevind je je bij Bart-Jan nog in een betrekkelijk moderne grote stad, amper tien minuten lopen daar vandaan waan je je op het Portugese platteland. Eerst waren er een paar straatjes met stoepen en lantaarnpalen maar zonder huizen, kronkelend door braakliggend terrein waar de al jaren geplande huizen nog altijd gebouwd moeten worden. Daarna ging het over landweggetjes en klinkerstraatjes langs oude, glasbeslagen muren waarachter een ontoegankelijk landgoed dat al die jaren uit de greep van de oprukkende stad is gebleven en alles wat die stad met zich meebrengt succesvol buiten de poort heeft weten te houden. Stille dorpsstraatjes en een ijsje op een idyllisch dorpspleintje: ook dat is Lissabon.

12 augustus 2013


Porto



Lissabon

De laatste paar dagen in Portugal sleten we bij Bart-Jan en Ines in hun flat in een buitenwijk van Lissabon. En net als jaren geleden was er daar beneden nog altijd hetzelfde vergeten paardenweitje met hetzelfde bosje hoog opgaand riet met net als toen kleine zwartkop en graszanger, midden in Lissabon. Met zwarte spreeuwen in de buurt en van tijd tot tijd rondvliegende vale gierzwaluwen, prachtige vale gierzwaluwen weer. Met hetzelfde uitzicht op de containeropslag daarachter en op het kerkhofje aan de andere kant. En met nog altijd hetzelfde uitzicht op de grootstad verderop en tot in de verte die verspreid over haar zeven heuvelen de regie weer overneemt, met wouden van torenflats en wit bebouwde hellingen.
Op zaterdag was Bart-Jan jarig en hield hij op de warmste dag van onze vakantie een picknick in een park in de buurt. Dat was eigenlijk helemaal geen slechte manier om die snikhete dag te doorstaan. Veel schaduw in dat park en ook al was het ook in de schaduw nog heel warm, in de zon was het niet langer dan vijf minuten uit te houden. Behalve veel schaduw ook veel Portugezen op de picknick. Eindelijk echte Portugezen, en al vormden die geen doorsnee van de Portugese bevolking, de gesprekken waren dat vermoedelijk wel. Die gesprekken gingen vanzelfsprekend vaak over de crisis, en ze stemden niet vrolijk, zo aan het eind van de vakantie. Het verhaal van de vrouw die nadat ze haar eerste kind had gekregen van hogerhand werd weggepest uit het bedrijf waar ze werkte en die ook bij de rechter haar gelijk niet kon halen, was wellicht kenmerkend. Sindsdien is ze lerares en daar is ze op zich heel gelukkig mee, maar elke zomer opnieuw is het onzeker of en waar ze het komende schooljaar werk heeft. En voor de zomermaanden krijgt ze niets betaald.
Veel te vogelen viel er overigens niet in het park, ook al vlogen ook hier af en toe vale gierzwaluwen boven ons rond en hielden zich er ook wat eurokanaries op.

Dat was gisteren. Vandaag verdeelden we onze tijd tussen een bomen- en vogelexcursie in het parkje van het Museu Gulbenkian, een bezoek aan het museum zelf, en een paar uurtjes strand.
In het parkje wezen de Portugeestalige excursieleider, zijn Portugeestalige vogelhulpje en hun wulpse Portugeestalige assistente / landschapsarchitecte ons onder andere waterhoen (‘heel bijzonder hier, en alleen in augustus’), wilde eend, gaai en houtduif, terwijl (alweer) af en toe vale gierzwaluwen overvlogen waar (bijna) niemand oog voor had. Een juveniele kwak die onverstoorbaar langs een slootkant stond, kreeg van allen de aandacht die hij verdiende.
In het museum herontdekten we de schilder Amadeo de Sousa Cardoso (1889-1918) die we twintig jaar geleden ook al waren tegengekomen in een museum in Amarante (‘Die bleek, wat mij betreft, heel wat meer dan het overschatte slachtof­fer van nietsontziend plaatselijk chauvinisme.’, schreef ik toen) en die inmiddels (en misschien ook toen al) een nationale en wellicht ook internationale grootheid blijkt.
En op het strand stond ik midden tussen het zonnebadende strandpubliek met verrekijker over zee te turen. Dat was niet voor niets want al gauw zag ik de eerste vale pijlstormvogel die zich met driftige vleugelslag over zee naar noord spoedde. En niet veel later zag ik een wat forsere pijlstormvogel in veel kalmere vlucht en af en toe zeilend naar noord bewegen: kuhls pijlstormvogel! Binnen een kwartier mijn missie volbracht! En de overige twee uur zag ik nog diverse vale en kuhls pijlen vliegen, allemaal naar noord en sommige wat dichterbij. Vooral die kuhls pijlstormvogels op het eind waren prachtig: afwisselend donker en wit oplichtend dwaalden ze rustig wat over zee, sloegen even met de vleugel, zeilden even een stukje aan roerloze vleugels, namen even een kijkje hier en een kijkje daar en bewogen zich zo zonder haast naar verderop. En tussendoor ook een paar spectaculaire jan van genten ver boven zee. Ja, wat mij betreft twee zeer vruchtbare uurtjes, en ook de anderen hadden het erg naar hun zin gehad.

11 augustus 2013


Tot slot



donderdag 29 augustus 2013

Vogels


Een vakantie zonder vogels is natuurlijk geen vakantie, dus ook bij Valbom vogels. Rond de camping de gebruikelijke maar altijd aangename verzameling zuidelijke soorten waar je in Nederland zo ontzettend je best voor moet doen. Hier voor het oprapen: europese kanarie, cirlgors, af en toe kleine zwartkop, en roodstuitzwaluw: prachtige roodstuitzwaluwen hier al vlak boven de camping. En hop! Jawel, we hebben hier hop. Af en toe zie je ‘m vliegen en meestal is-ie dan al snel weer verdwenen, maar een enkele keer gunt hij je een iets langduriger blik op de schoonheid van een hop, die toch een beetje staat voor al het goede dat het leven in Zuid-Europa in petto heeft.
Van een heel andere orde zijn de turkse tortels. Ook hier hebben die de zomertortels zo goed als vervangen. En dat voelt natuurlijk als verlies, als teloorgang. Maar hoezo eigenlijk? Vroeger had je zomertortels en geen turkse tortels. Nu heb je turkse tortels en vrijwel geen zomertortels. Kun je dan spreken van verlies? Hooguit omdat wij zomertortels mooier vinden. Omdat we gehecht zijn aan de zomertortel als echte cultuurvogel die we nog kennen van vroeger. Als ooit een voorbeeld dat de mens bepaalt wat natuur is, welke natuur van waarde is, dan dit wel. Waarde van natuur is geheel gerelateerd aan menselijke smaak.
Trouwens, er zijn hier wel zomertortels, ze zijn alleen nogal schaars. Er is dus onomstotelijk sprake van vooruitgang, wat dat betreft.
Spreeuwen zijn er trouwens ook, en ook hier zijn dat zwarte spreeuwen, maar ook die zijn hier nogal schaars.

Vroeg op de eerste ochtend na aankomst, een kleine week geleden inmiddels, maakte ik al meteen mijn eerste wandeling de bergen in. Het was een stralende ochtend en een prachtige wandeling. Door bos en over stenige hoogtes, tussen rotsblokken in alle soorten en maten en langs prachtige vergezichten. Wat vogels betreft viel het echter een klein beetje tegen. Het bergland hier oogt hoger en spectaculairder dan bij Candemil, en dat hoop je natuurlijk meteen uitbetaald te krijgen in een paar mooie soorten. Ik kwam die ochtend echter niet verder dan wat ik bij Candemil al gewend was. Provençaalse grasmus, kleine zwartkop en orpheusspotvogel. Al was die prachtige grijze gors natuurlijk niet verkeerd. En helemaal boven vloog ineens een groep van zeker vijftig vale gierzwaluwen boven me rond. Als je hier gierzwaluwen ziet, is de vraag allang niet meer of er vale tussen zitten, nee, de vraag is of er nog wel gewone tussen zitten. Maar iets nieuws voor de vakantielijst leverde het niet op.
Vandaag ongeveer dezelfde wandeling. Midden op de dag, grijs en grauw en miezerig en met twee kakelende meiden erbij die ons voortdurend bestoken met citaten uit de Harry Potter-boeken, maar wel ineens langdurig zicht op een prachtige baardgrasmus. Weliswaar een vrouwtje en dus niet zo intens gekleurd, maar wel mooi zacht rossig van onderen en met duidelijke baardstreep. En boven, tussen de rotsen, ineens een groepje rode patrijzen. Dus toch een paar vogels hier, die dit feestelijke landschap waard zijn.

7 augustus 2013


Lissabon

dinsdag 27 augustus 2013

Neus in de boter

Drie dwergsterntjes vlak langs de kade boven het Marsdiep en een bruinvis voor de monding van de veerhaven. Ze vormden de opmaat van wat een geweldige zomerdag op Texel moest worden. Want er waren de afgelopen dagen nogal wat leuke soorten gevonden op het eiland, met name op de noordpunt, en ik hoopte daar een graantje van mee te pikken.
Bij aankomst in ’t Horntje warempel regen, en de eerste kilometers fietsen richting Oudeschild druppelde het nog een beetje na. Daarna werd het droog. Vervolgens brak de zon door en tenslotte werd het warm. En dat is het de verdere dag gebleven. Een plasje met een paar kluten en rosse grutto’s, mooie groepen goudplevieren bij de Ottersaat, een tapuit langs de dijk en onder meer fraaie zomerkleed rosse grutto’s, een paar zwarte ruiters en wat juveniele krombekstrandlopers in Utopia: dat verliep allemaal voorspoedig. Maar van de grauwe franjepoot daar helaas geen spoor.
Met Utopia had ik zo’n beetje het noorden bereikt en kon de jacht beginnen. Naast de franjepoot waren het grauwe fitis, draaihalzen en vooral sperwergrasmus die me naar Texel hadden gelokt. Maar de grauwe fitis was net als de franjepoot vandaag niet meer gemeld, speuren naar trekkertjes achter het reddingsboothuisje leverde slechts een gekraagde roodstaart op en speuren rond de veldjes naast camping de Robbenjager zelfs dat niet. Geen spoor van sperwergrasmus of draaihals, beide daar nog deze ochtend gemeld. Zo dreigde het vandaag toch nog op een sof uit te draaien en ik werd daar eerlijk gezegd wel een klein beetje chagrijnig van.
Ik belandde bij de tuintjes, maar ook daar bleef de grote vondst uit. Leuk waren de paar zeer actieve bonte vliegenvangers en prachtig het paapje hoog in een struikje, en ik nam me al voor vandaag genoegen te nemen met gewonere aangenaamheden toen het bericht langs kwam dat de roodpootvalk die hier vanmorgen aanwezig was geweest, nog ter plaatse was op het strand.
En inderdaad! Neus in de boter deel 1: geweldige juveniele roodpootvalk, allereerst bovenop een richtingbord van Staatsbosbeheer hoog op het strand. Daarna uitgebreid rondvliegend en jagend boven strand en zeereep en af en toe op hekje of paaltje. Schitterende vogel, schitterend gezien, zowel vliegend als zittend en soms heel dichtbij. Heel mooi, en ook heel leerzaam. Details zoals natuurlijk de blonde kruin maar ook de fijne roestkleurige bandering op de bovendelen en de opvallend gestreepte bovenstaart waren prachtig te zien, details die beslissend zijn voor het onderscheid met juveniele boomvalk.
Wat volgde was neus in de boter deel 2: toen ik nog een laatste poging wilde wagen om bij de Robbenjager een sperwergrasmus te vinden, zag ik op de naastliggende dijk een groepje vogelaars aandachtig bijeen, kijkers en telescopen gericht. Belangrijke les voor de vogelaar: wil je vogels vinden, let dan ook op de vogelaars. Dus ik de dijk op en naar ze toe. Ze gebaarden me echter driftig naar opzij. Ik niet begrijp maar toen zag ik ‘m: een jager, plat op zijn buik in het gras vlak voor de heren (en een enkele dame). Toen ik me (via een omweg) bij hen had gevoegd bleek het nog een kleinste ook: scherp begrensde donkere kopkap, roomwitte wangen, lange staartpennen, fijne snavel. Even hief hij zijn vleugels en zagen we de bandering op de ondervleugels. Verder was zo goed als alles adult aan de vogel: een derde kalenderjaar, werd besloten. Een schitterende vogel, en zo mak als een lammetje. Hij was zelfs tot enkele meters benaderbaar, al heb ik dat niet uitgeprobeerd. Maar wat een plaatje! Nooit eerder zoiets meegemaakt. Uiteindelijk vloog de vogel op, zodat we ook nog uitgebreid konden genieten van een kleinste jager in vlucht: klein, tenger, veerkrachtig, en met die eindeloos lange verlengde staartpennen. Een ervaring om een leven lang te koesteren.
Dat ik daarna opnieuw geen sperwergrasmus of draaihals kon vinden bij de robbenjager, kon de pret niet drukken. Ik was vertrokken met vier leuke soorten in gedachten die ik alle vier heb gemist. Maar kwam thuis met twee fantastische en volkomen onverwachte waarnemingen. Daar moet je wel een soort van les uit kunnen trekken, al weet ik nog niet precies welke.


25 augustus 2013

Guimaraes

Plan je een dagje cultuur, een dagje stad, wordt je juist op die dag getrakteerd op zowat de leukste vogels van de vakantie tot nu toe. Want in Gandarela wachtend op de bus naar Guimaraes ineens een fraaie dwergarend boven ons. Eindelijk de dwergarend waar ik al anderhalve week vergeefs naar had uitgekeken. Eindelijk zo´n echte klasbak. En een schitterende vogel was het, een lichte fase met alles erop en eraan.
En op zomaar een toeristisch pleintje midden in het centrum van Guimaraes vlogen zomaar ineens een paar rotszwaluwen rond. Prachtig boven de toeristische drukte, boven de volle terrasjes. Stond ik daar, midden tussen de massa, door mijn verrekijker te turen.
Verder vlogen ook in Guimaraes de vale gierzwaluwen rond en cirkelde boven de stad een wespendief. Onder meer.

Maar een mens gaat natuurlijk niet naar de voormalige culturele hoofdstad van Europa om naar vogels te kijken. Zelfs een vogelaar niet, al kan die het natuurlijk niet laten. Wat Guimaraes zelf betreft: ook daaraan zou je gemakkelijk duizend woorden kunnen wijden, al zouden het andere woorden zijn dan die duizend woorden die voor Porto bestemd waren. Want Guimaraes is een heel andere stad, kleiner, bescheidener, landelijker bijna. Op veel plaatsen zie je de omringende heuvels en velden waar het arcadische Portugal stand houdt tegen de oprukkende stad. Maar ook Guimaraes heeft zijn glorieuze stadcentrum, zijn statige pleinen en brede boulevards, zijn monumentale kerken, zijn torens en zijn kastelen. Nou ja, één fraai oud kasteel, of wat daarvan over is: een robuuste vesting zonder franje, en één wat minder oud kasteelachtig geval met hoge schoorstenen als ornamenten. De straatjes achter de pleinen en de boulevards zijn smal en hoog, met smalle balkonnetjes met smeedijzeren hekwerk. Precies zoals we ze kennen van overal in Portugal, van kleine plattelandsdorpjes tot sommige buurten in wereldsteden als Porto en Lissabon. Een dag lang liepen we erin rond, genoten van de sfeer, van de drukte en van de overweldigende schoonheid die de menselijke beschaving heeft voortgebracht. Wat best wel een bemoedigend gegeven is: zo slecht kan de mens niet zijn als-ie zulke mooie dingen kan maken.
En we keerden weer terug naar ons eigen, tijdelijke Arcadië.

5 augustus 2013


Vogels



maandag 26 augustus 2013

Valbom

Quinta Valbom. Omlaag raak je verzeild in een echt paradijselijke vallei. Door weelderig hellingbos, langs een vervallen schuurtje hier en een sjiek landhuis daar, langs een handvol kromme olijven, druivenranken die over de weg gespannen zijn, een vervallen muurtje, een blaffende hond boven je, een groentetuintje, weer een paar olijven, een karig akkertje, hooimijten als beeldhouwwerken: dichter bij het paradijs op aarde kun je niet komen.
En omhoog betreed je weer die rauwheid van de hoogte: starre eucalyptusbossen, ruig en scherp genaald struweel en schrale vegetatie tussen grillige rotsblokken. Steile half kale hellingen badend in de zuidelijke zomerzon en verre zichten diep in het Portugese binnenland.
Ik weet het: iets dergelijks had evengoed over onze vorige camping geschreven kunnen worden of over zoveel andere plekken in elk geval in noord Portugal, maar op een of andere manier lijkt het hier wel nog confronterender, nog intiemer en tegelijk nog spectaculairder.
Tussen omlaag en omhoog in ligt onze camping, een berglandschap in het klein want de meer-dan-dagelijkse klim van de ingang, of zelfs al vanaf het toiletgebouw halverwege naar het bovenste terras waar onze tenten staan, is telkens een beproeving. Zeker bij 30 graden en zeker na een lange wandeling slepen we ons traag naar boven. En ook telkens weer die afdaling naar het weggetje, met het vooruitzicht van de onvermijdelijke klim daarna maar je moet wel want beneden net om de bocht telkens weer dat uitzicht: op de vallei, op de bergwanden tegenover met windmolens in top, op de echte bergen in de verte en op de Monte Farinha, die meestal als een eenzame en welgevormde kegel uittorent boven zijn omgeving.

Bijna overal zien we hoog op de omringende bergen de windmolens. Vanaf een mooi ruige helling aan voet van de bergen nabij Gandarela (waar ik trouwens ook mijn mooiste hoppen van de vakantie zag: twee bijeen vlak voor me op het pad en daarna, toen ze eindelijk waren weggevlogen, een derde, vermoedelijk hun jong) ging ik ze op een ochtend eens zitten tellen: ik kwam tot liefst 41. Terug op de camping deed ik dat nog eens over: vanaf het terrasje telde ik er zelfs 76.
Windmolens zien we overal waar we komen hoog op de heuvels, zij aan zij in het gelid zwaaiend met hun wieken. Maakt dat de bergen nou minder ongerept? vraag ik me dan af. Stoort dat de illusie van pure, rauwe natuur? Of accentueren ze die juist, vormen ze de kroon op het bergland? Hoe dan ook, we zullen eraan moeten wennen. De moderne tijd, de energie- en milieucrisis, die vraagt om windmolens en Portugal heeft blijkbaar gekozen voor windenergie om zijn wankele economie nieuw leven in te blazen en dat kun je alleen maar in ze prijzen. En waar vang je meer wind dan boven op de bergen?
Het zegt nog iets anders over Portugal, in elk geval over dit stuk Portugal: echt onbewoond, echt ongerept en vrij van menselijke invloed is het vrijwel nergens. Bijna overal is wel iets door mensenhand neergezet, ook al is dat vaak onaf en alweer vervallen. Kijk je om de bocht van het weggetje overdag neer op een idylle, op landelijkheid en lieflijkheid, ’s nachts zie je in en om de vallei zo veel licht dat het wel een wereldstad lijkt waar je op neerkijkt. Lichtjes tot hoog op de hellingen, lichtjes tot ver in het dal, en bovenop de heuvels de lichtjes van de windmolens.

4 augustus 2012


Guimaraes



donderdag 22 augustus 2013

Tijd

Tijd, bedacht ik een week geleden in de trein van Porto naar Vila Nova de Cerveira, tijd is het voorbij glijden van de eucalyptusbossen, de wijngaarden, de maïsvelden, de akkers, dorpjes en heuvels vanuit de trein van Porto naar Vila Nova de Cerveira. Onomkeerbaar, dacht ik toen nog, maar de kwantummechanica heeft toch gelijk: tijd is omkeerbaar. Tijd kan twee kanten op bewegen. Je hoeft alleen maar de trein terug te nemen. Sta je zo weer op Porto São Bento, zie je weer, als je even het station uitstapt, de stad om je heen oplichten in de laaiende zonneschijn. Zie je weer machtig op een heuvel de Kathedraal liggen. Zie je weer de drukke straten en de volle pleinen en enkele van de vele torens die verspreid staan over de heuvels van Porto.
In de trein naar Guimaraes ging de tijd weer verder. De bedoeling was in Porto de snelbus naar Gandarela te nemen. We hadden al uitgezocht waar en hoe laat maar de trein leek ons leuker. Stappen we in Guimaraes over op de bus, dachten we. Die vertrok in Porto een uur later dan de trein dus dat moest geen probleem zijn.
Dat bleek een vergissing: de trein van Porto naar Guimaraes is een boemeltje dat stopt op elk station, negentien waren het er, als ik me goed herinner. Bij aankomst in Guimaraes restte van dat uur nog een minuut of vijf. Net genoeg, hoopten we, maar helaas: de bus van Porto naar Gandarela stopt in Guimaraes niet bij het treinstation, maar een kwartier lopen verderop op het centrale busstation.
Gelukkig ging er nog een bus.

We reizen van de ene Hollandse enclave naar de volgende. Op internet op zoek naar rustige campings in Portugal, was er geen keus: allemaal van Nederlandse makelij. Leuke Portugese campings: ze zullen vast wel bestaan maar op internet vonden we ze niet. En zo leven we midden in Portugal toch grotendeels tussen de landgenoten. Je ziet dan wel het Portugese stedenschoon, je ziet het soms paradijselijke Portugese binnenland, maar wat maak je eigenlijk mee van het echte Portugal, van de Portugezen? Op het terrasje op de camping niets, hoe gezellig het er ook was. Renske en Esther demonstreerden hun zelf verzonnen Harry Potterkaartspel louter aan kinderen uit oer-Hollandse doorzonwoningwijken.
Het dichtst bij de Portugezen waren we nog in dat restaurantje in Porto vorige week, dat nou eens niet speciaal voor toeristen bedoeld was en waar we al om 5 uur terecht konden voor soep, voor de strikte vegetariërs een soort loempia’s en voor Esther patat. Gerund door een gezellige Portugese mama die af en toe zorgzaam kwam informeren of alles naar de zin was. Terwijl aan de muur de televisie het echte Portugal naar binnen bracht, wat niet veel erger was dan bij ons RTL of SBS, veronderstel ik.
Echt Portugees was natuurlijk wel dat oude vrouwtje, zo’n echt verschrompeld mensje vlakbij de camping in Candemil. Op een warme namiddag slenterde ik wat langs de dagelijkse vergezichten en verstapte me. Toen ik leek te gaan struikelen keek ze me aan. ‘Be careful’, zei ze. In het Engels!

2 augustus 2013


Valbom



dinsdag 20 augustus 2013

Zwembad

Je hebt altijd tussendoor zo’n luie zomermiddag dat de wereld ongemerkt door draait en ongemerkt het ons onbekende wereldnieuws uitbraakt en als oud nieuws achterlaat. Oud nieuws dat pas tot ons komt als we over zowat twee weken terug zijn in Nederland en al het nieuws dat ons bij vertrek nog bezighield, Chris Froome en Bouke Mollema, treinramp in Spanje en sluiting van hoerenboten in Utrecht, tot prehistorie is vermalen. Zo’n middag met als enige hoogtepunten een hoge wespendief en een koningspage, allebei vanuit het zwembad. Ruimschoots voldoende. Een heerlijke, echt originele luie middag dus. Ultieme vakantie, ook voor mij. Ook al moet dat wat mij betreft nooit langer duren dan die ene middag.
Maar dat zit wel goed. Want de afgelopen twee dagen flink geklommen. Sowieso kun je hier geen stap zetten zonder te klimmen of te dalen want geen meter is hier vlak, zelfs in de WC heb ik het gevoel dat de vloer een beetje afloopt. Al te hoog wordt het nooit, met een paar honderd meter maximaal heb je het wel gehad, maar dat is toch al genoeg om een zekere onherbergzaamheid te bewerkstelligen van rots en ruimte, half kale hellingen en eenzame, grillig gevormde boomlijken. Genoeg om ons een paar fraaie vergezichten voor te schotelen, diep het omringende bergland in en over het dal van de Minho heen tot aan de oceaan. Genoeg ook om verschil op te merken in aanwezige vogels. Zijn bijvoorbeeld rond dorp en camping hier en daar kleine zwartkoppen te vinden, boven doen provençaalse grasmussen hun intrede. Vliegensvlug zijn die en meestal alweer verdwenen voor je je kijker richten kunt, maar een enkele keer is er een vriendelijke provençaalse grasmus bereid even voor je te poseren en als je dan opschiet kun je even van ‘m genieten. Ook vlogen er op enige hoogte ineens een paar roodstuitzwaluwen tussen de zwaluwen rond. Erg ver boven dorp en camping waren we nog niet eens maar daar heb ik die nooit gezien. En grijze gors, ook zo’n soort waarvoor je een paar honderd meter moet zweten.
De gierzwaluwen die ik ineens hoog boven de bergen zag cirkelen, leken me gewone, al blijft dat lastig op die hoogte. Later beneden, in Vila Nova de Cerveira, zag ik ook vale. Het was bij het burchtje, vlak langs het spoor. De gierzwaluwen vlogen daar soms laag over of zelfs vlak langs je heen en geregeld zag ik er die alle kenmerken vertoonden die in Nederland vereist zijn om vale gierzwaluw te mogen noteren. In Portugal zal men zo streng wel niet zijn maar toch maakte ik er een sport van om de lichte kop te onderscheiden en het oogmaskertje, het donkere zadel en de donkere buitenste handpennen en zelfs iets van de geschubde onderzijde. Wat enkele keren prima lukte: zo mooi zag ik ze nooit eerder, al zal dat mede zijn geweest omdat ik eerder nooit zo goed als nu wist wat ik zien moest. Hoe meer men weet, hoe meer men ziet.
Zo waren we dus na een mooie klim, en vooral afdaling, aangeland in Vila Nova de Cerveira. Het stadje dat zich afficheert als kunstenaarsstadje en dat inderdaad in de burcht een originele verzameling moderne kunst herbergt. Een leuk stadje, met naast de oude burcht ook aan het hoofdplein het kerkje met de wulpse vormen die zo typisch zijn voor Portugese kerkjes maar tegelijkertijd zo in tegenspraak lijken met de vroomheid van het land. De smalle straatjes met steile gevels en smalle balkonnetjes met smeedijzeren hekwerk kennen we inmiddels: zo vind je ze in elke Portugese stad en in elk dorp.
Op de oever van de Minho hielden we ons onder meer bezig met het opbouwen van een Spanje-lijstje zonder een voet in Spanje te zetten. Blauwe reiger, aalscholver, boerenzwaluw. Wat ik ook zag waren zwarte wouwen. Onderweg waren er al vier fraai laag over ons heen gevlogen. Nu zag ik er diverse zowel boven Spanje als, aan de westkant van het stadje, boven de Portugese heuvels. Ze leken af en toe de rivier over te steken en in zuidelijke richting te bewegen. Alsof ze alweer op trek waren.

31 juli 2013


Tijd




zaterdag 17 augustus 2013

Tijd

Het eindeloos voorbij glijden van de eucalyptusbossen, de wijngaarden, de maïsvelden, de akkers, dorpjes en heuvels vanuit de trein van Porto naar Vila Nova de Cerveira: onomkeerbaar duikelen ze de vergetelheid in. Het is de tijd zelf die voorbij gaat. En dan denken wetenschappers dat tijd omkeerbaar is, twee kanten op kan bewegen? Ze zijn gek!
Inmiddels zitten we op de camping nabij Candemil in het uiterste noorden van Portugal. Met een beetje uitzicht zien we Spanje. De camping bestaat uit enkele etages boven zo’n typisch Portugees dal met opeenvolging van akkertjes, veldjes, druivenranken, olijfboomgaarden, groentetuintjes, huisjes, alles klein, alles kort na elkaar, als het ware opeengestapeld, terrasgewijs gerangschikt tegen de hellingen. En onder van die typisch Portugese hoogtes waar de rauwe natuur haar rechten herneemt: altijd gematigd, altijd kalm maar toch venijnig. Traag richten ze zich naar de hemel, kaal en uitzichtloos onder meedogenloze zonneschijn. In de verte zien we de ‘Mills on the Hills’: boven op de hoogste heuveltoppen staan ze in het gelid, een woud van reusachtige windmolens.
Boven dus een verlaten oord, maar hier een mooie, idyllische plek, een toonbeeld van Portugal. Met eucalyptussen, met kurkeiken, hier en daar een paar olijfbomen, af en toe een palmboom, vervallen schuurtjes, half afgebouwde huisjes, verwilderde tuintjes, noem maar op.
Met europese kanaries. Met graszangers: vond ik de eerste keer best verrassend, zo in de bergen, maar er zitten er veel. En met zwarte spreeuwen. Die waren leuk: zelden eerder zag ik ze zo veel en zelden eerder zag ik ze zo dat ik ook echt kon zien dat het zwarte spreeuwen waren en geen gewone: onberispelijk glanzend zwart met gele snavel en de jongen asgrauw en veel donkerder dan bij ons. Op een ochtend zag ik er drie mooi in het ochtendzonnetje samen met twee zomertortels. Dat zijn van die momenten die je bijblijven.
Ook kleine zwartkop hier, zo’n type waarbij je denkt: nu ben ik echt in Zuid-Europa! En ’s nachts de bosuilen die op heldere avonden volop roepen, en de nachtzwaluwen die hier blijkbaar geen vogels zijn van ongerepte heidevelden met struwelen en bosranden zoals bij ons, maar van cultuurland, hoewel dan weer wel een afwisselend cultuurland vol struwelen en bosranden.
Aldus de gewone, min of meer dagelijkse zaken hier in noord Portugal.

29 juli 2013


Zwembad



vrijdag 16 augustus 2013

Porto

Inmiddels twee dagen later weet ik dat het allemaal zo gewoon niet was in Porto. Niet alle gierzwaluwen bijvoorbeeld waren gewone gierzwaluwen. Toen ik gisterochtend voor ons vertrek naar het noorden vanaf de kade van de Douro nog eens goed keek naar de vogels die geregeld boven me vlogen en de rivier leken over te steken op weg naar het zuiden (waren ze al op trek? vroeg ik me nog af), zaten er toch wel erg bruine exemplaren tussen. Ook zag ik geregeld een nogal uitgebreide lichte keelvlek. Af en toe leek wel de hele kop licht, waarbij soms nog net iets van een donker oogmasker zichtbaar was. En waren misschien toch de vleugelpunten niet wat breed? Toen we even later op de bus stonden te wachten, zag ik er ook enkele laag overvliegen: onmiskenbaar vale gierzwaluwen.
Verre van gewoon, althans vanuit ons Noordwest-Europese perspectief, waren ook de spreeuwen die scholen in de dennenbomen verderop langs de kade. Dat waren zeker geen gewone spreeuwen, want die komen hier helemaal niet voor. Ik hoorde meer dan ik er zag maar de scherpe, bijna neurotische kreten die af en toe klonken, hoor je bij onze spreeuwen niet. Althans niet in die mate. Zwarte spreeuwen dus.
En de vale pijlstormvogels die ik vrijdagavond vanaf de punt van het piertje aan de monding van de Douro over zee had zien vliegen, waren al helemaal niet gewoon, wat mij betreft. Wat een fantastisch moment toen ik die eerste vogel in snelle vlucht laag over zee zag vliegen en me begon te realiseren dat ik misschien wel naar een vale pijl stond te kijken. Daarna volgden nog enkele groepjes, sommige wat dichterbij en mooi karakteristiek met tussen de snelle vleugelslagen door korte glijfases. En intussen toonde zich de power van de oceaan: er stond weinig wind maar toch zag je soms de zee tegen de pier opkruipen en over het beton spoelen en de golven meters hoog opspatten, alsof er windkracht 6 stond.

Wat die duizend woorden betreft: ik denk niet dat ik die ga halen maar Porto is ze alle duizend waard!

28 juli 2013


Tijd



donderdag 15 augustus 2013

Porto

De stad, de rivier en de zee: je zou daar duizend woorden aan kunnen wijden en wellicht zal ik dat ook nog wel gaan doen, maar vooralsnog volstaan deze drie: de stad, de rivier en de zee.

De mussen zijn hier nog gewoon huismussen, de zwaluwen gewoon boerenzwaluwen, de gierzwaluwen vooralsnog gewone gierzwaluwen, de koolmezen gewone koolmezen, de kokmeeuwen gewoon kokmeeuwen en de winterkoninkjes gewoon winterkoninkjes, al zingen ze hier net een beetje anders, een beetje opgeruimder dan bij ons. Maar de ‘zilvermeeuwen’ zijn hier allemaal geelpootmeeuwen. En vele van het eenvoudige soort, ook voor larofoben als ik gemakkelijk determineerbaar: adulte vogels met knalgele poten en net een tintje donkerder grijs van boven.
En die ijsvogel aan de Douro was dan wel een gewone ijsvogel, maar dat was natuurlijk al leuk zat.
Meer volgt.

26 juli 2013


Verder in Portugal: Porto
Meer buitenlandse zaken: Mussen



woensdag 24 juli 2013

Herhaling

Ik geloof wel in de kracht van de herhaling. Telkens weer dezelfde route, telkens weer dezelfde plekjes. Tot vervelens toe, zou je kunnen denken, maar als het goed is verveelt het nooit want in de loop van het jaar zie je het, bijna dag na dag, een klein beetje veranderen. Van herfst naar winter naar lente naar zomer. En als je naar vogels kijkt, verveelt het natuurlijk al helemaal niet. Want wat er de ene keer niet zit, kan er een andere keer wel zitten. Of omgekeerd. En op een dag, houd ik me voor, vind ik een topsoort. Kwestie van volhouden. Tot die tijd vermaak ik me prima met het alledaagse spul.
Bij mooie opklaringen en een heldere hemel weer eens de wandelroute rond het oude moerasbos in de westelijke Gagelpolder gedaan: precies zo’n plek waar ik telkens weer kom. En waar het altijd mooi is. Vanavond zingende tuinfluiter, zingende zwartkop, merels, zanglijsters. In het water bloeiden charmante gele bloemetjes op steeltjes. Het is een raar geval, wat mij betreft. Ik ken het plantje goed, het komt vrij veel voor in de poldersloten en de plassen bij ons in de omgeving. Maar nooit kan ik op de naam komen. Natuurlijk kan ik het thuis opzoeken, en dat heb ik inmiddels ook gedaan: blaasjeskruid. Maar in het veld kan ik er niet opkomen. Elk jaar opnieuw niet. Het lijkt een breukje in het geheugen, zoiets als die nagel die altijd weer op dezelfde plek splijt.

Hier een blauwborst, daar een spotvogel, een bosrietzanger, ik ken ze inmiddels op mijn duimpje, weet de plekjes waar ze bijna elke dag zitten te zingen. Of zaten te zingen inmiddels, al diep in juli immers. Alledaags spul hier, bekende gasten. Maar dan ineens, in de verwilderde strook langs het fietspad rond het centrale weiland: pèèh pèèh pèèh, hé, matkop! Vroeger geen reden om opgewonden over te doen. Ook toen ie al steeds schaarser werd in Nederland, bleef het in de Gagelpolder nog lang een betrekkelijk alledaagse verschijning. Maar intussen was het alweer bijna een jaar geleden dat ik ‘m nog had. Ja, ook hier is-ie zeldzaam geworden, helaas.

22 juli 2013