Eén
keer, vertelde ik Harriët, hoefde je de boot niet eens af voor een toptwitch:
zwarte zeekoet zat vlak langs de zuidelijke pier van de veerhaven en was bij
aankomst vanaf de boot zichtbaar. Je kon dus zo weer mee terugvaren.
Omdat
Harriët ook wel weer eens naar Texel wilde, hadden we dit keer een weekendje
met zijn tweeën gepland. Bed & Breakfast in Den Burg en anderhalve dag lekker
het eiland rond fietsen. Vanaf de veerhaven reden we langs de Petten, langs de
Mokbaai en langs de Geul naar de Horsmeertjes. Een wandeling door de
Kreeftepolder en terug langs het oostelijke Horsmeertje bracht ons langs het
duintje van waaraf ik enkele jaren geleden mijn eerste brilzee-eend mocht
aanschouwen, aanvankelijk slapend maar daarna ook enthousiast baltsend met een
vrouwtje eider. Later, nabij Den Hoorn, passeerden we het dijkje waar vorig
jaar een steppeklapekster zat. Het lag er verlaten bij nu; geen auto’s in de
berm van de weg, geen kolonne van vogelaars die met telescoop op de schouder het
weggetje in trekken. En kijk, daar was het weggetje waar ooit, nog niet zo heel
lang geleden, die kaspische plevier zat. Ook dat lag er nu verloren bij. Nutteloos,
geen enkel ander doel dan de herinnering aan die kasp, zo prachtig in één beeld
met een amerikaanse goudplevier.
Na
even onze B&B voor vanavond te hebben aangedaan ging het richting De Koog.
Even ten noorden van De Koog kwamen we langs de plek waar ik vorig jaar een
siberische boompieper dipte. Het stukje bos hier langs de weg herinner ik me
nog goed, evenals de zandpaadjes tussen bomen en kreupelhout door waarover ik toen
telkens weer het bos doorkruiste. Vergeefs: vogel was gevlogen. Verderop een
gelukkiger herinnering: daar was het paadje naar de plek van de daurische
klauwier twee jaar geleden. En daar ergens was trouwens ook de plek van die
geweldige zomerkleed kaspische plevier een paar jaar terug. Oei wat een vogel
was dat! Zo’n vogel waar je ook jaren later nog weleens over praat, met het
gevaar iemand weer voor even erg ongelukkig te maken.
Geen
vogels van betekenis dit weekend op Texel. Het eiland was een beetje het zwarte
gat van Nederland, wat dat betreft. Overal elders leuke soorten, maar niets op
Texel momenteel. Al dagen niet. We moesten het doen met het gewonere spul, met
allerlei soortjes die weliswaar bij ons thuis allerminst alledaags zijn, maar die
je op Texel meestal wel tegenkomt. Ach, voor een keertje is dat helemaal niet
erg. En intussen ligt het eiland langzamerhand geplaveid met herinneringen aan
bijzondere vogels in het verleden. Overal plekken die telkens weer zo’n
herinnering oproepen, telkens weer een geweldige vogel op het netvlies
projecteren. Echo’s van de glorieuze geschiedenis van het eiland.
Zondagochtend
waren we onder andere bij Dijkmanshuizen: in al die jaren goed voor amerikaanse
wintertaling, ross gans en één keer tegelijkertijd liefst poelruiter, kleine
geelpootruiter en als klap op de vuurpijl een langs vliegende roodstuitzwaluw,
een van de vele nieuwe soorten die ik in vele jaren aan het eiland te danken
heb. We kwamen door Oudeschild waar we jaren geleden alweer allemaal naartoe
moesten voor een vermeende zwarte spreeuw die het uiteindelijk niet gehaald
heeft. Een mooi beest was het, en een opvallend beest, maar of het inderdaad
een zwarte spreeuw was, blijft voor altijd de vraag.
Eindigen
we met de plek waar ik een aantal jaar geleden met velen een zwartkeellijster
mocht bewonderen, bij de NIOZ-gebouwen vlak bij de veerhaven. Het was een mooi
besluit van een zonovergoten weekend op Texel. Aan het weer heeft het niet
gelegen.
6
oktober 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten