Soms moet je de zaak bij de naam noemen: de pelagische tocht met Birding Holland vandaag vanuit IJmuiden viel best wel een beetje tegen. Kun je wel zeggen dat het toch heerlijk was om uren lang op zee te zijn, ver weg van de dagelijkse sleur, maar na meeuwen, meeuwen en nog meer meeuwen ook al zaten daar de nodige ponten tussen en akkoord, ook altijd wel een paar jan van genten, maar op een gegeven moment wordt het dan toch wat saai. Zit je een beetje in te dutten op een bankje terwijl de jongens zo hun best doen met visresten overboord te gooien om zeevogels naar de boot te lokken, maar er viel blijkbaar in de wijde omgeving niets te lokken, nee, daar konden zij ook niks aan doen. Kijk je weer eens op het achterdek wat er nu weer achter de boot hangt: meeuwen, en ja, ook een paar genten. Sta je weer eens op het plateau op het voordek de zee af te speuren: meeuwen. Soms komt een juveniele jan van gent vlak langs ons heen gejakkerd en natuurlijk, dat is prachtig, zelfs de twintigste, maar bij de eenentwintigste ontstaat toch een klein beetje het gevoel dat je die genten nu wel gezien hebt. Een jager graag, of een stormvogel, iets dat de sleur van de dag een beetje doorbreekt. Maar nee: probeer je de ene sleur te doorbreken, krijg je er de andere voor in de plaats. En dat was enigszins teleurstellend. Ik las nog eens terug wat ik schreef over mijn beide vorige pelagics, met jagers en noordse stormvogels, veel meer jan van genten dan vandaag en zelfs een vale pijl. Telkens weinig tot geen wind, ook de voorgaande dagen, en zelfs oostenwind. Dus daar heeft het niet alleen aan gelegen. Het is en blijft gewoon een tamme herfst. Een oorzakelijk verband kan ik niet bedenken maar hij wil maar niet echt op gang komen. Meest is het stil en rustig, of je nou in de duinen bent of aan zee staat of midden op zee bent, zelden is het uitbundig, zelden overvloedig. En natuurlijk hebben we wel enkele fijne krenten gehad, enkele memorabele momenten maar de echte klappers, de historische mega's, die zijn er sinds de sporenkievit eigenlijk niet meer geweest en toen was het nog zomer. En als er eens iets van belang langskomt, van belang voor mij dan, dan zit het net op het verkeerde eiland of is het in een oogwenk alweer voorbij. En zo sukkelen we naar de winter toe. Hoewel het ook vandaag nog geenszins aan de winter deed denken
Oké, genoeg geklaagd. Want hoe fraai zijn niet die juveniele genten. Voor de meeste mensen spreken de adulten meer tot de verbeelding maar als je goed kijkt, raak je niet uitgekeken op dat subtiele verenkleed van een juveniele jan van gent, dat donkerbruin met daaroverheen dat ragfijne patroon van witte stipjes, in wisselende dichtheid over het lichaam verspreid waardoor sommige delen donkerder ogen en andere juist veel lichter. Kop of buik kunnen er zelfs bijna wit door uitzien maar altijd blijkt bij nader inzien dat patroon hetzelfde: bruin met witte stippen.
Prachtig, en vooral leerzaam, waren ook de pontische meeuwen die vrijwel steeds in wisselend aantal rond de boot hingen. Vooral juvenielen en die konden we op het eind wel dromen: lichte kop, fijne snavel, lichte binnenvlaggen op de binnenhand die het onder kenners welbekende lamellenpatroon voortbrengen (wie dat niet snapt, effe opgoogelen), en opvallend witte staarten met contrasterende donkere eindband. Iets daarvan zag je ook wel terug bij sommige zilvermeeuwen of mantelmeeuwen, maar nooit alles. Zelfs hebben we vandaag de roep van de pontische meeuw geleerd. Daar hadden we natuurlijk nooit tijd voor gehad als er jagers en pijlen in de buurt waren geweest. Zo zie je maar: elk nadeel …
Verder hadden we nog af en toe een (vermoedelijk dezelfde) bijna volwassen geelpootmeeuw bij de boot, een fraaie drieteenmeeuw vlak boven de boot, af en toe een paar zeekoeten, een paar alken, roodkeelduikers, een groepje zwarte zee-eenden en een slechtvalk jagend over zee. Soort van de dag? Dat was misschien wel dat goudhaantje dat over zee kwam aangevlogen en uitgeput op de boot neerstreek. Daar schoot-ie, wellicht enigszins in paniek door alle aandacht om hem heen, van de ene schuilplek naar de andere, telkens ontoereikend, en maakte daarbij geen onderscheid tussen mens en ding. Herhaaldelijk probeerde hij zich te verschuilen in een mauw of onder een capuchon, tot-ie na een tijdje toch ineens weer verdwenen was en wij ons weer konden wijden aan meeuw of gent.
20 oktober 2018
Meer aan zee: Hoe meer je weet hoe meer je ziet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten