Vanmorgen, nadat ik er al een paar keer vergeefs was wezen zoeken, kwam ik min of meer per ongeluk langs de meeuwenboulevard van Kanaaleiland en zie, daar zat-ie ineens: mooie adulte geelpootmeeuw, op slechts een paar meter afstand. Het duurde maar kort, toen vloog-ie alweer weg. Die paar meter was misschien toch te weinig geweest, al bleven de meeste kleine mantels gewoon zitten.
Maar dit terzijde.
Door omstandigheden kon ik pas vanmiddag naar de Haarrijnse plas, waar gisteren een parelduiker was ontdekt. Een motje, want een hele goede soort voor Utrecht, voor mij nog een nieuwe voor wat ik als mijn eigen regio beschouw en bovendien nieuw voor de provincie. Ach, die lijstjes … gewoon een mooie vogel die ik niet al te vaak zie. Dat beloofde dus een interessant middagje te worden.
Parelduiker bleek nog niet eens zo heel gemakkelijk. Hij dook veel en was soms langdurig uit beeld. Hij kwam ook nooit echt dichtbij maar was tussendoor af en toe fraai zichtbaar. Al was de telescoop daarbij wel een nuttig verlengstuk van de eigen zintuiglijke vermogens. Veel dichterbij zat een geoorde fuut. Bovendien was die in tegenstelling tot parelduiker getooid in een weliswaar nog wat flets maar toch bevallig zomerkleed. Aan de andere kant, in het ruige en natte terrein tussen de plas en de snelweg, liepen onder andere diverse tureluurs, een aantal bontbekplevieren, twee bonte strandlopers en minimaal één kleine plevier. Het interessantst daar waren twee piepers die foerageerden langs een waterkant. Aanvankelijk zaten ze vrij ver en zagen ze er vooral uit als twee grauwe, somber gekleurde beestjes. Leken me geen graspiepers en dat maakte het al spannend. Vanaf een uitzichtbult verderop, inmiddels met enkele vogelaars die net als ik op parelduiker waren afgekomen, kregen we ze beter, en uiteindelijk veel beter te zien. Type water- of oeverpieper, dat was wel duidelijk: krachtige snavel, getekende kop met vrij prominente oog- en teugelstreep. En het was af en toe ook goed te horen, als ze roepend rondvlogen om ergens anders langs de waterkant weer neer te strijken. Waterpieper lag natuurlijk voor de hand, op deze locatie, maar ik had mijn bedenkingen. Hoewel de ene al duidelijk rossige tinten op de borst vertoonde, waren beide behoorlijk zwaar gestreept op borst en flanken. Vooral voor de rossige vogel was dat best opmerkelijk: waterpieper in zomerkleed heeft als het goed is op zijn rossige borst hooguit wat zwakke en fijne vlekjes. Misschien een ruiende vogel met nog resten van winterkleed op zijn al door geruide onderzijde? Maar flankstreping leek zelfs voor winterkleed waterpieper zwaar; vaag en diffuus. Veel meer als oeverpieper. En de andere vogel had nog nauwelijks kleur op de borst en was een algeheel grauw en donker ogend beest. Eigenlijk helemaal niet waterpieperachtig, vond ik, niet zoals ik ze ken. Dan ga je dus aan oeverpieper denken, zeldzaam in het binnenland, maar niet uniek. De Scandinavische ondersoort littoralis krijgt net als waterpieper in de zomer een rossige borst, maar blijft wel altijd veel zwaarder gestreept. Wenkbrauwstreep oogde soms vrij zwak maar soms juist vrij duidelijk. Lastig kenmerk, vind ik, en staat in elk geval oeverpieper niet in de weg. Met name op de Utrechtse vogel-appgroep was enige discussie maar uiteindelijk was iedereen het wel eens: dit waren oeverpiepers. Fijne soort om in het binnenland zelf te ontdekken.
23 maart 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten