Het is nog nauwelijks dag als we in de Krimpenerwaard aan de parallelweg langs de N210 staan. Tegenover ons, aan de overkant van de hoofdweg, wordt het Loetbos als het ware herboren in het vroege ochtendlicht. Een schijfje maan, sterren en in het oosten de eerste zonnegloed. En over het land een ijle, grijze waas van rijp en een beetje grondmist. Het is een prachtige ochtend en die maakt het tot een genot om hier zo vroeg te staan, maar het is er niet de reden voor. Uiteraard niet. Om op een gewone doordeweekse dag bij zonsopkomst in de Krimpenerwaard te staan, daar moet een zeldzame vogel aan te pas komen. Een hele zeldzame in dit geval: bastaardarend. Dwaalgast uit Oost-Europa. Wordt weliswaar tegenwoordig jaarlijks wel in Nederland aangetroffen, maar vrijwel altijd overvliegend, zelden twitchbaar. En ik heb hem nog niet. Het gaat dus wel ergens om, vanochtend. We speuren de contouren van het bos tegenover ons af, op zoek naar beweging. Een kraai. Nog een kraai. Een reiger.
Als al na amper een kwartier wachten een forse roofvogel het bos uit en de polder in vliegt, kalme vleugelslag, brede, diep gevingerde vleugels maar nog net niet zo kolossaal, zo rechthoekig als een zeearend, maakt een golf van opluchting zich meester van het nog bescheiden groepje toeschouwers. Technisch gezien kan ik er niet meer van maken dan een Aquila spec, maar zoveel Aquila’s zijn er meestal niet in Nederland dus we kunnen veilig aannemen dat we bastaardarend binnen hebben. De vogel vliegt over het polderland de wijde wereld in, richting de Lekdijk, waar de vogel gisteren de hele middag verbleef en door honderden vogelaars is gezien. We weten dus waar we zoeken moeten. En zoeken moeten we: met de korte waarneming van zojuist zijn we nog lang niet tevreden.
Je hebt van die dagen dat het allemaal maar moeizaam gaat, dat je eindeloos lang moet wachten en je uiteindelijk tevreden moet stellen met een karige blik op de vogel waarop je zo eindeloos lang moest wachten. Dit keer liep het anders. Vanzelfsprekend was dat allerminst: maandag was de vogel er, nadat enkele gelukkigen hem uit het bos hadden zien wegvliegen, tussenuit gemuisd en was hij de hele dag door niemand meer gezien. En had hij daarmee vele vogelaars gefrustreerd achtergelaten. Maar vanmorgen waren we nog niet eens zo heel lang aan het zoeken langs de Lekdijk toen de melding kwam: nu vanaf ‘hier’ in beeld, met daarbij een kaartje waarop precies de plek en de route erheen stonden aangegeven. Ja, moderne communicatie, soms is het een zegen. Nog geen vijf minuten later stonden we te kijken naar een onvolwassen bastaardarend in een knotwilg in de polder. En nu was het wel tijd voor euforie, voor vreugdedansjes en felicitaties, want de vogel zat dan wel niet zo heel dichtbij maar door de telescoop was-ie toch prachtig zichtbaar. Hij vloog een stukje, zat enige tijd in een losse tak, strekte even de vleugels en dook even later weer op in de knotwilg. En al die tijd zagen we de kenmerkende witte tekening op de vleugeldekveren, en als-ie zijn kop de goede kant op draaide de zware, opvallend gele snavel. En die stoere gestalte, die fiere kop, een echte arend! Alweer een arend, mijn tweede Aquila in minder dan een half jaar. Alsof dat maar gewoon is in Nederland. En zo is weer een mythe uit het vogelboek omgetoverd tot een vogel van vlees en bloed. Dat is wat wij doen: wij halen de mythe uit de vogel, maken wat haast onbestaanbaar leek alledaags, oud nieuws. Best wel jammer eigenlijk. Maar ook rustgevend: weer een vogel minder waar ik zenuwachtig van wordt.
Na half 11 deze ochtend is de vogel overigens verdwenen en daarna door niemand meer teruggevonden. En liet aldus opnieuw vele vogelaars gefrustreerd achter.
21 februari 2018
Meer: Koningseider
Geen opmerkingen:
Een reactie posten