Het is hartje winter, dus het is nog donker als ik op de fiets de stad doorkruis op weg naar de verzamelplaats voor de traditionele nieuwjaarsexcursie van Vogelwacht Utrecht. De lucht is helder en de sterren blinken: dat belooft wat. Helder tussen de talloze sterren staat Jupiter; door de verrekijker zijn enkele van zijn maantjes goed zichtbaar.
Het blijft geruime tijd misschien wel de leukste waarneming van de dag. Want in IJmuiden, sinds jaren de hoofdbestemming van de traditionele nieuwjaarsexcursie van Vogelwacht Utrecht, in IJmuiden komt het zaakje maar moeizaam op gang. Natuurlijk, de gebruikelijke nieuwe jaarsoorten druppelen heus wel binnen, dat kan niet anders op 4 januari: dodaars, oeverpieper, zwarte zee-eend, steenlopers. Roodkeelduiker vliegt dichtbij langs. Maar meer dan doorsnee is het allemaal niet. Een rode vlag, een hermetisch gesloten hek: het lijkt erop dat een alternatieve bestemming dringend gewenst is.
Als net op dat moment een fourwheeldrive komt aangereden en de chauffeur het hek voor ons open maakt, opent dat wel de toegang tot de pier, maar dat leidt nog niet tot echt goeie soorten. Paarse strandlopers, een laag langs jakkerende slechtvalk, vier eiders over zee en opnieuw een roodkeelduiker: het blijft allemaal tamelijk doorsnee. Ik klaag daarover overigens niet: af en toe moet een mens nou eenmaal met wat minder genoegen nemen en de kunst is dan, ervan te blijven genieten. En dat lukt me prima. Paarse strandlopers blijven hele leuke vogeltjes en oeverpiepers bijvoorbeeld zie je eigenlijk nooit als je niet naar zee gaat. En anders zijn er de golven die op de pier afrollen, over elkaar heen buitelen, op het basalt slaan en af en toe nog verrassend hoog opspatten zodat we nog moeten oppassen om niet een nat pak op te lopen.
Maar de betere soorten moeten we vandaag dus elders halen.
In de middag maken we daarom een toertochtje door Noord-Holland. Om te beginnen naar Schardam, aan het IJsselmeer, waar een sneeuwgans voor ons klaar zit. Hij ziet er aardig uit hoor, en is inmiddels bewezen ongeringd en aangezien sneeuwgans geen CDNA-beoordeelsoort is, hebben we niet te maken met het oordeel van hogere instanties: we mogen hem tellen. Maar een smaakje zit er natuurlijk wel aan zo’n vogel en dat wordt nog versterkt door de drie kleine canadese ganzen die zich in zijn nabijheid bevinden en waarvan wel zeker dat zij of hun (voor)ouders hier niet op eigen kracht terecht zijn gekomen. Het is dan ook moeilijk te geloven dat dit beest echt afkomstig is van de andere kant van de oceaan, waar de soort in principe thuis is. Dat geldt overigens voor elke sneeuwgans in Nederland: beter dan dit krijg je ze niet. Wat dat betreft zijn de smienten, de brilduikers, de brandganzen en die ene waterpieper eigenlijk leuker: veel alledaagser maar van onbesproken herkomst.
Ons volgende doel is een gebiedje met de welluidende naam ‘Poppendammerweeren’, in de roemruchte Volgermeerpolder, waarschijnlijk de duurste polder in Nederland. Ons Griftpark is er niets bij maar dat is dan ook geen polder. Voedselproductie wordt aan deze voormalige vuilstort niet meer toevertrouwd, ondanks de jarenlange grote schoonmaak: het is Nieuwe Natuur geworden. We bevinden ons midden in Waterland, dus we zien plassen, sloten, ijle rietwaaiers en velden, en daarachter aan alle kanten horizon waar in het zuiden de bebouwing van Amsterdam oprijst.
In de Poppendammerweeren bevinden zich al wekenlang twee grote piepers, lang niet alledaags en al helemaal niet in januari. En na de wat karige ochtend aan zee verloopt de middag op rolletjes: het duurde niet eens lang voordat we een van de vogels luid roepend op en over ons heen zagen vliegen. Daarmee was de determinatie rond want dat geluid is tamelijk onmiskenbaar: een hard en scherp, bijna musachtig getsjilp. Voor landing zagen we hem ook nog even vleugeltrappelend stil hangen in de lucht, iets dat we vooral kennen van torenvalk maar dat ook kenmerkend is voor grote pieper. Eén van de vogels zagen we daarna ook nog herhaaldelijk zijn koppie boven het gras uitsteken: missie grote pieper volbracht.
Als bonus kregen we ook nog velduil. Er waren ons drie à vier vogels aangekondigd, geregeld jagend boven de ruige akker verderop. Wij kwamen niet verder dan één maar die zat er wel mooi bij, in het zonnetje bovenop een kluit aarde. Kop draaiend en af en toe die gele ogen op ons gericht: mooi! Die gele ogen, die doen ‘t ‘m. Of ze nou van een sperweruil zijn of van een dwerguil, van een afrikaanse woestijngrasmus of zoals in dit geval van een velduil, op een of andere manier zijn gele ogen altijd speciaal. Het zal zijn omdat wij zelf nooit gele ogen hebben. (Als we ze wel hebben wordt dat trouwens bepaald niet gezien als schoonheidsideaal.)
Tenslotte hadden we nog een laatste bestemming in gedachten: twee roodhalsganzen bij Muiden. Aangekomen op de Zuidpolderweg wel mooie groepen brandganzen en minimaal acht grote zilverreigers, maar bijna twintig paar speurende ogen konden er geen roodhalsganzen tussen ontdekken. Aangezien de dagen kort zijn en de zon al aardig richting horizon zakte, was enige haast geboden. Verderop vonden we de Noordpolderweg, een smal landweggetje waar je met de auto diep de berm in moet duiken om tegenliggers te laten passeren. Dit weggetje bood zicht op een nieuw stuk polder, op nieuwe brandganzen en op twee roodhalsganzen. Prachtige gansjes, prachtig dichtbij in de groep: daar namen we graag nog even de tijd voor. Terwijl op de achtergrond de contouren van het Muiderslot fraai afstaken tegen de heldere avondlucht. Het was een beeld waar je veel moois over kunt zeggen en het was in elk geval een waardige afsluiting van weer een succesvolle excursie met Vogelwacht Utrecht.
4 januari 2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten