Een van de klassieke bestemmingen waar vogelaars in Nederland altijd weer naar terugkeren, is IJmuiden. Met een spannend duinmeertje achter de nog jonge zeereep met omringende rietoevers en natte oeverlanden. Met jonge pioniersduintjes met stuivend zand en krioelende struwelen aan het strand. En bovenal met een havenhoofd dat zo ver in zee steekt dat je je op het eind, geheel omringd door golven, door eindeloze deining, door god en vaderland verlaten kunt voelen. Nou ja, samen met de zeevissers die er hun hengel uitwerpen, en met je medevogelaars die net als jij de horizon afspeuren op zoek naar zeevogels. Nederland is hier ver weg en je kunt je hier, als de wind net wat harder rond het torentje blaast dan je bij het betreden van de pier gedacht had, best kwetsbaar en verloren voelen. Maar bij weinig wind, of zoals vandaag bij oostenwind, is het een ideale plek om iets mee te maken van het leven der zeevogels dat zich, zeker op dagen als deze, meest ver weg boven zee afspeelt.
Ik was er alweer lang niet geweest dus het was weer eens tijd. Het was er ook de dag voor: een prachtige winterse herfstdag, zonnig maar koud en met een felle oostenwind. Het was waarschijnlijk juist die oostenwind die de pier begaanbaar maakte. Had deze wind uit het westen gewaaid, dan zouden de golven over tientallen kilometers Noordzee zijn komen aanrollen om op de pier hoog uiteen te slaan, en had de reddingsbrigade ons zonder twijfel de toegang ontzegd. Maar bij oostenwind komen de golven van niet verder dan de honderden meters, nou ja, misschien enkele kilometers vanaf het strand tot hier aanrollen en dat is te weinig om de kracht te ontwikkelen die ons op het uiteinde van de pier zou kunnen bedreigen. De IJmuider reddingbrigade liet ons dus begaan zodat we iets konden meemaken van het leven der zeevogels. Roodkeelduikers bijvoorbeeld. Enkele dreven er tussen de pieren, misschien was dat er trouwens maar eentje die dan weer hier opdook en dan weer daar, en op zee. Maar spectaculairder waren de roodkeelduikers die we vanaf de punt van de pier langs zagen vliegen. Soms wel vier of vijf tegelijk en soms mooi vrij dicht langs ons heen. De meeste naar zuid, sommige naar noord. Mooi waren ook de zeekoeten en de alken. Van beide, pinguïnachtige zeevogels die buiten de broedtijd maar zelden aan land verschijnen, zaten er enkele dicht langs de pier op het water, voor zover ze zich niet onder water bevonden, en ook deze zagen we geregeld over zee naar het zuiden vliegen, waarbij overigens meestal niet was vast te stellen welke van de twee het was.
Het was een dag van wisselend succes maar uiteindelijk was ik er tevreden mee. In de jonge duintjes op het strand foerageerden twee strandleeuweriken, mooi in het zonnetje, en over zee vloog een kleine alk. Kwam uit het zuiden aangevlogen, ging even op zee zitten en vloog na een tijdje met wat omwegen weer verder. Er vloog ook even een alk/zeekoet mee. Het grootteverschil was navenant, wat de determinatie als het ware in beton beitelde. Alles op enige afstand maar wel herkenbaar, ook afgezien van het grootteverschil.
Leuk dus, maar kuifaalscholver dit keer niet kunnen vinden en velduilen werden langs de pier gezien net op plekken waar ik net op dat moment niet was. En dat was dan weer jammer. Zo is er altijd wat natuurlijk. Je ziet eens wat, je mist eens wat maar zolang dat het ergste leed is dat je te lijden hebt, heb je niets te klagen.
Amen.
19 november 2022
Geen opmerkingen:
Een reactie posten