Twaalf tellen, misschien vijftien, daar wil ik vanaf zijn, maar langer dan dat heb ik vorige week de roodkeelnachtegaal van Hoogwoud niet in beeld gehad. Nou moest ik ook denken aan die vale pijl die afgelopen herfst langs de boot was gevlogen. Dat had ook nauwelijks meer dan vijftien tellen geduurd en toch was ik daar toen volmaakt gelukkig mee. Dus ook met vijftien tellen roodkeelnachtegaal kon ik prima leven. Maar toen afgelopen week bleek dat de vogel zich inmiddels ook buiten de tuin liet zien en de potentiƫle kijktijd aanzienlijk was verruimd, wilde ik toch nog een keertje terug om de tijdsduur dat ik een roodkeelnachtegaal in beeld heb gehad, wat op te krikken.
Dus terug naar Hoogwoud, om me opnieuw in de gekte te storten die dit in andere tijden zo onbeduidende Noord-Hollandse dorpje bevangen heeft. Een bijna lenteachtige ochtend, helder en zonnig. In het betreffende wijkje stuitte ik al meteen op de menigte die met telescoop of telelens voor het steegje zat, in afwachting van het bevrijdende moment, iedere keer weer, dat de vogel zich zou laten zien. Collectieve gekte, het zij zo, ik doe daar graag af en toe aan mee.
Aanvankelijk liet de vogel zich niet zien, spanning als vanouds, dat ik ‘m vorige week al had gezien deed niet ter zake: dezelfde schok toen-ie daar ineens zat, op de stenen vlak langs de heg. Parel, pronkjuweel, fantastische vogel die al zo veel heeft losgemaakt aan emoties, aan vreugde en blijdschap maar ook aan scepsis en misnoegen want wie gaat nou uren in de rij staan voor zoiets terwijl er zo veel belangrijker zaken …
Vogel ook die al zoveel discussie heeft losgemaakt. Wild of niet? That’s the question. Het is bijna Shakespeariaans. Voorlopig krijgt-ie van mij het voordeel van de twijfel: schuw en waakzaam, onberispelijk verenkleed, ook op snavel en poten valt niets aan te merken, en het is een tweede kalenderjaarvogel: afgelopen zomer uit het ei gekropen. Zoals verreweg de meeste dwaalgasten: jonge vogels die de weg nog niet zo goed weten. Bij kooivogels zal die verhouding waarschijnlijk anders liggen. Kortom: vooralsnog wijst niets op herkomst uit vogelkooi. Toegegeven: locatie hadden we liever anders gezien. Ook ik had aanvankelijk moeite met het opduiken van deze droomsoort in een tuintje midden in de Noord-Hollandse binnenlanden maar zowel in zijn broedgebied als in zijn overwinteringsgebied schijnt de soort regelmatig in tuinen te verblijven. Het moment waarop hij hier opdook lijkt ook niet zo’n sterk punt: je zou zo’n soort eerder in de herfst verwachten. Maar het is best aannemelijk dat-ie al sinds de herfst in Noordwest-Europa rondhangt. En dat-ie hier probeert te overwinteren is met zo’n zachte winter als we tot nu toe hebben, niet zo heel vreemd. En ook niet nieuw: we hebben de laatste jaren al diverse overwinteraars gehad uit die regio die vroeger alleen maar als zeldzame herfstgasten bekend stonden. Blauwstaarten, bruine boszangers. Iets met klimaat misschien?
Hoe dan ook, los van deze en andere discussies is en blijft het een fantastische vogel. Het is simpelweg een benevelende ervaring om in dat doorsnee burgermanswijkje aan zo’n op het eerste gezicht doorsneevogeltje ineens die azuurrode keel te zien, ingeklemd tussen die markante koptekening van wenkbrauw en mondstreep. Een combinatie die bij veel vogelaars het effect heeft als van een rode lap bij veel stieren. Hij liet zich geregeld mooi zien, in het steegje achter de tuintjes, op het blok hout dat, met meelwormen (! ook een discussie), speciaal voor hem was neergelegd, en boven me in een boompje: onveranderlijk weergaloos.
Na afloop nog een klein ommetje gefietst. Doe ik altijd graag bij zo’n twitch: effe zien waar ik eigenlijk ben en wat er nog meer te beleven is. Erg veel was dat niet: meest lege velden en enkele boerderijen met meest lege, kale fruitbomen. Ik vond nog wel een mooi stukje rietland rond een breder stukje water. Geen vogel te bekennen. Toch winter.
23 januari 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten