donderdag 25 april 2019

Met Birding Breaks naar Estland

Na het fantastische vogelreisje naar Extremadura vorig jaar had ik de smaak te pakken. Nog een keer! Nog een keer! Dit jaar naar Estland.
Laat ik met de deur in huis vallen: Estland is, voor zover ik dat na zes dagen kan beoordelen, geen Extremadura. Geen hemel verduisterende rotsgebergten, geen diep uitgesleten rivierdalen, geen angstwekkende afgronden en geen eindeloos verre zichten. De grootste hoogteverschillen die we meemaakten, werden veroorzaakt door het hoogveen dat enkele meters boven het omringende land uitrees. Estland is echter in oppervlakte net iets groter dan Nederland met nog niet één tiende van het aantal inwoners. Meer dan anderhalf miljoen zijn het er niet. En dat merk je. Estland is een leeg land. Er is ruimte. Niet alles is er perfect hoor, ook Estland kent zijn problemen, zijn afbraak van natuurwaarden, zijn koppige grondbezitters die hun landschap louter voor eigen gewin verruïneren. Houtkap, ontwatering, de vernietiging van oeroude natuur kan ook hier ontluisterend zijn, maar ze is er nog, die oeroude natuur, de eindeloze hoogvenen, de uitgestrekte boreale bossen, de vrij stromende beken en rivieren, in elk geval veel meer dan in Nederland. Er is nog plaats voor ongerepte gronden, voor kleinschalige landbouw, voor verwilderde houtkades en boomsingels, en voor oeroude bossen, oude loofbossen waar naar verluidt de witrugspechten huizen, en oude sparrenbossen met half vergane, overjarige sparren met afbladderende stammen waar naar verluidt de drieteenspechten thuis zijn. (Er zijn ook productiebossen hoor, maar ook die hebben iets ongerepts over zich.) Voor natuur dus, ook buiten de planologische kaders die ‘de boven ons gestelden’ daartoe hebben aangebracht. Het land is, mag ik dat cliché gebruiken? het land is ongepolijst. Er zijn akkers en er zijn velden net als bij ons, maar ze ogen niet zo aangeharkt, niet zo eeuwig groen als bij ons. Er zijn woeste gronden, er zijn verwilderde hoekjes en randjes, niet alleen in de daartoe bestemde natuurreservaten maar gewoon langs de weg, en er zijn kraanvogels, zowat op elke akker. Nou ja, dat is natuurlijk overdreven, maar om een idee te geven. Ik begreep van onze Estse gids dat het de boerenzwaluw is, maar eigenlijk zou natuurlijk de kraanvogel de nationale vogel van Estland moeten zijn.
Op een verloren uurtje liep ik ergens in midden Estland de akkers in. Ik kan daar altijd erg van genieten: even alleen met dat onbekende land. Op het eerste gezicht zag dat er heel gewoon uit. Het waren heel gewone akkers, half kaal, licht glooiend. Een hoge haag, een stukje bos, een half ingestorte hoeve, heel alledaags allemaal. Maar: gewoon? De kraaien waren bonte en joegen een raaf achterna. Tientallen geelgorzen in de akker en in de haag. En luid trompetterend vlogen twee kraanvogels over. Noem dat maar gewoon. Het was kil, winderig en grijs dat uurtje. Het was nog winter in Estland. De velden nog geel, bomen en struiken nog kaal, nog nauwelijks bloeiende bloemen en nog geen tjiftjaf te bekennen. De natuur liep zowat een maand achter bij Nederland. En het was koud, op de eerste anderhalve dag na, soms ijzig koud. Het was grijs en af en toe viel er sneeuw. De winterse landschapjes die dat tot gevolg had, zouden op een kerstkaart niet misstaan.

We waren naar Estland gelokt met hoenders, spechten en uilen. Auerhoen was ons beloofd, oeraluil en dwerguil, drieteen- en witrugspecht, en de stellers eiders niet te vergeten, die overwinteren aan de westkust en waarvan er normaliter in april nog wel wat zouden moeten zijn achtergebleven. Vier lifers zou dat moeten kunnen opleveren, een aantrekkelijk vooruitzicht. Estland is echter geen Extremadura. Je hebt er de goede soorten niet zo voor het opscheppen als destijds. Het ging niet altijd van een leien dakje. We moesten er moeite voor doen, soms was het hard zoeken en vrijwel elke soort kostte tijd. Maar dat levert wel de mooiste verhalen op, toch?
Niet zozeer de verhalen van de spechten overigens. De spechten werkten maar matig mee. Ja, grijskopspecht was prachtig. En ja, ik heb witrugspecht een paar keer horen roffelen en dat is leuk hoor, om te merken dat je dat geluid kunt onderscheiden van de spechten die je kent uit Nederland. Ook zag ik er een keer een over me heen vliegen maar al met al was het niet helemaal wat ik gehoopt had. En drieteenspecht? Alle tijd dat we aan de rand van oeroude sparrenbossen stonden te luisteren, dat je nauwelijks durfde adem halen om geen kekje, geen roffeltje ergens uit de diepte van het bos te missen. Geregeld werd het bos bevraagd, werd een geluidsopname het bos in geslingerd. Het bos antwoordde niet, de spechten zwegen. In elk geval die we zochten.

Een van de verhalen was dat van de stellers eider. Stellers eider is zo’n soort waarbij je maar zelden had stilgestaan maar die, op het moment dat-ie je wordt beloofd, ineens alles waard is. Want zo’n soort die je nooit gedacht had ooit te zullen zien en die dan ineens binnen handbereik is! Voor stellers eider moesten we naar Saaremaa, eiland voor de westkust van Estland. En dus vanaf het vliegveld in het noorden in één ruk naar het westen van het land. En vanaf Virtsu met de boot naar Muhu. Tijdens de overtocht hoopten we al op de eerste stellers eiders maar we moesten genoegen nemen met onder andere honderden ijseenden en tientallen toppers. Stellers eiders hielden we hopelijk nog tegoed. We doorkruisten Muhu, ongeveer zo groot als de provincie Utrecht, en staken over naar het nog veel grotere Saaremaa. Die oversteek, dat was nog wel even een dingetje: een smalle dam tussen aan beide zijden brede zeearmen. Open water met wilde zwanen, rietvelden met hoempende roerdomp, en zeearenden! Eerst zagen we er eentje over het riet vliegen, daarna zagen we er drie voor het riet zitten, aan de andere kant zagen we er eentje op de oever zitten en ineens zagen we er drie tegelijk in vlucht. Verder zagen we er onder andere nog eentje op een rotspunt in het water en eentje ver in een kale boom. Er zal wel wat dubbel tussen gezeten hebben, maar tien waren het er zeker.
Toen we aan de andere kant uiteindelijk de snelweg verlieten, betraden we een soort Arcadië. Stille weggetjes langs boomrijen, tunnels van takkenbossen, besloten veldjes tussen de bosranden en akkers met kraanvogels. Twee vlak langs de weg begonnen spontaan luid te trompetteren. Het galmde in de avondstilte en de rillingen liepen ons over de rug. Een fraaie bomenlaan en verderop ons verblijf voor één nacht: een statig landhuis omgeven louter door bosschages, boomrijen en velden. Loona Manor ligt ver, ver verwijderd van de hedendaagse moderniteit. Toen ik er ’s avonds na een lekker en gezellig gezamenlijk avondmaal nog even op het bordes stond, waren een indrukwekkende sterrenhemel en louter stilte mijn deel, volmaakte en oorverdovende stilte. Ja, je zou er eeuwig willen blijven maar dat kon niet. We moesten verder, op zoek naar de stellers eiders. De laatste waarneming was drie dagen geleden en we begonnen op de plek waar ze toen gezien zijn, langs het schiereiland Ninase. Vanaf een piertje bij een kleine werkhaven speurden we over zee. IJseenden, overal ijseenden, sommige prachtig dichtbij. Het gebied is een belangrijke overwinteringsplaats voor ijseend. We ontdekten ook middelste zaagbekken, kuifeenden, brilduikers maar geen spoor van stellers eider. Geen inkoppertje dus, helaas.
Een paar kilometer verderop een tweede poging. IJseenden, kuifeenden, een paar miza's maar ook, ver op zee, een spannend groepje eenden. Veel wit, maar met een rossige gloed dus geen ijseenden. Witte buiken dus ook geen gewone eiders. Geen kuifeenden ook, nee, eigenlijk klopte alles voor stellers eider en alleen voor stellers eider, maar ja …
De laatste plek, onze laatste kans. Als we vanaf een soort zeereep naar zee kijken, zien we meteen dicht voor de kust groepen eenden drijven. Als dat ze toch eens zouden zijn, dromen we. Telescopen worden gericht en een golf van euforie, van heerlijke gelukzaligheid stroomt ons door de aderen: stellers eiders! Een stuk of honderd, misschien wel meer, drijven vlak voor ons op zee. Fantastische eendjes met onder andere een soort moedervlek op de borst en een rare wrat op het achterhoofd: echt bezienswaardigheden die een reisje naar Estland wel waard zijn.
One down, three to go.










Maandag 8 april, we bevinden ons inmiddels oostelijker, in het binnenland van Estland, deze maandag wordt geheel gewijd aan het Soomaa Nationaal Park. Soomaa is het op een na grootste Nationaal Park van Estland en bestaat uit uitgestrekte hoogvenen, zeeën van geel doorspekt met een fijnmazig patroon van magere, stakerige boompjes; omzoomd door bossen, diepe, oeroude oerbossen en sprookjesachtige overstromingsbossen waar markeringen aan de bomen aangeven hoe hoog het water in sommige voorgaande jaren gestaan heeft (heel hoog), en doorstroomd door soms machtige, vrij meanderende rivieren met natuurlijke oevers. Soomaa is ook het decor van mijn verhaal van het auerhoen. De ochtend is nog stralend, de aangekondigde weersomslag nog slechts van horen zeggen, als we in alle vroegte het Nationaal Park doorkruisen. We stoppen eens hier, we stoppen eens daar en luisteren naar de geluiden van het bos. Die zijn talrijk op deze heldere maar koude ochtend. Kabaal van vink, roodborst, zanglijster, winterkoning, net als bij ons, maar ook van koperwieken, volop zingende koperwieken. En spechten. We horen grote bonte, maar herhaaldelijk horen we ook een langer aangehouden en tragere roffel die veel doffer klinkt: witrugspecht. Eén keer zie ik die over me heen vliegen: two down, two to go, al wil ik hem graag nog wat beter.
Grijskopspecht werkt beter mee: we horen van dichtbij zijn kenmerkende roep, een weemoedige, licht dalende en licht vertragende opeenvolging van fluittonen, en zien hem mooi in een kale boom. Boven een fraai drassig dal met riet en struweel waar doorheen een beek meandert die het water uit het hoogveen afvoert, baltsen watersnippen en later ook witgat. Maar het ging natuurlijk om auerhoen deze ochtend. Auerhoen is een van de iconen van Soomaa en een van mijn grootste wenssoorten van deze reis, en met name de hennen schijnen geregeld te foerageren op of langs zandweggetjes door het reservaat. Tot nu toe is het ons vanochtend echter nog niet gelukt. Misschien is het te druk, suggereert onze Estse gids: al drie keer het afgelopen uur passeerde ons een auto en die kan best elke foeragerende hen terug het bos in gejaagd hebben. Geen inkoppertje dus, helaas. Maar zijn woorden galmen nog na in mijn hoofd als: vrouw auerhoen langs de weg! Op slechts enkele meters afstand. Ik zit vandaag voorin in de voorste auto. Ik zit dus eerste rang maar gelukkig krijgt iedereen de vogel mooi te zien. En een mooie vogel is ze! Natuurlijk zijn ook bij deze soort de hanen de eigenlijke pronkjonkers maar de hennen, met hun subtiele kleurschakeringen van bruin, geelbruin, bijna oranje en grijsbruin, en hun subtiele schubtekening met fijne witte belijning, ik vind ze eigenlijk minstens zo mooi. Na te korte tijd passeert ons een ongeduldige automobilist en verdwijnt de vogel het bos in. Gelukkig krijgen we even verderop een tweede auerhen langduriger te zien.
Three down, one to go.











Weerbarstiger is het verhaal van de uilen. Al op Saaremaa waren we een vroege ochtend het bos in op zoek naar dwerguil. Op twee plaatsen waar een paartje moest huizen, hielden we stil en probeerde de gids ze met nabootsingen uit de tent te lokken. Vergeefs. Als troost een notenkraker hoog in de bosrand. In Soomaa proberen we het beide avonden. De eerste avond hebben we eerst in de avondschemer op diverse plaatsen dwerguil geprobeerd, en toen het helemaal donker was, oeraluil. De uilen zwegen echter als het graf. De tweede avond eigenlijk hetzelfde: ze gaven geen kik. Onze gids suggereerde dat het de voorbije periode te warm is geweest waardoor de uilen hun actieve periode zouden hebben afgesloten.
Daarna vertrokken we richting Roosta Holiday Village in het noordwesten van Estland. Onderweg werden weer enkele pogingen ondernomen om spechten tot enige activiteit te verleiden. Bijvoorbeeld in een fraai oud en vervallen landgoedbos rond een kasteelruïne. Goed voor witrugspecht, werd ons gezegd maar we moesten genoegen nemen met kleine, middelste en grote bonte specht en taigaboomkruiper. Aan de prachtige, vervallen kasteelruïne kleeft trouwens ook nog een verhaal: in de jaren 80 (van de vorige eeuw, moet je daar bij zeggen, alsof anders verwarring mogelijk zou zijn met de jaren 80 van deze eeuw) is hier een film opgenomen. Het kasteel was toen nog intact maar voor de film moest destijds een brandje georganiseerd worden en dat brandje liep danig uit de hand. Boze tongen beweren overigens dat dat stiekem geen ongelukje was geweest.
Later staan we bij weer zo’n oud loofbos te luisteren. Roffel en roepjes van witrugspecht kan ik inmiddels dromen maar de echte doet er ook hier het zwijgen toe. Naast nog enkele natte gebieden met kraanvogels en een kustvlakte met zeearenden en nog veel meer, bezochten we tenslotte nog een oeroud sparrenbos. Dode stammetjes vol met spechtengaten, levende stammen waar de schors vanaf bladerde: sporen van drieteenspecht, maar ook die gaf niet thuis.
Onze nieuwe verblijfplaats was een klassiek vakantiepark met vakantiehuisjes verspreid tussen de oude dennen en een centrale eet- en speelgelegenheid. Het had zo op de Veluwe kunnen zijn. In de avond, het was nogal koud en winderig, gingen we weer op zoek naar uilen. Een open plek tussen omringende bosranden. Baltsende houtsnippen. Voor de zoveelste keer bootst onze gids roepjes van dwerguil na. Voor de zoveelste keer zwijgt het bos. Het zwijgt in alle talen. We zijn inmiddels niet anders gewend, of het nou om spechten gaat of om uilen. Maar dan, eindelijk, antwoordt dwerguil. Een echte. Eerst nog ver weg, daarna steeds dichterbij, eerst uit de ene bosrand, daarna uit de andere. Tenslotte wordt-ie ook nog gezien, klein en schemerig bij de bosrand. Het is inmiddels zo goed als donker en tijd om over te schakelen op die andere uil. En ook die kan onze lokroep dit keer niet weerstaan. Een paar keer klinkt uit de diepte van het nachtelijk bos die roep die de vogelgids omschrijft als ‘een diep, enigszins koerend wo-ho … wo-ho-uh wo-ho’. Ik hoor het er niet in, maar toch was het onmiskenbaar de oeraluil. In al zijn bescheidenheid toch een magisch moment.
Four down, none to go.







Woensdag 10 april werd, ik verklap het maar alvast, een legendarische dag. ‘Moeite voor doen’? ‘Hard zoeken’? ‘Vrijwel elke soort kostte tijd’? Vandaag niet! Vandaag hadden we de goede soorten voor het opscheppen.
Het was een koude dag, een winterse dag. Toen we ’s ochtends in alle vroegte ons vakantiedorp verlieten, waren de velden en de bosranden fraai berijpt. Verderop was er zelfs heuse, verse sneeuw. De winterse landschapjes die dat tot gevolg had, zouden op een kerstkaart niet misstaan. Maar vooral een legendarische dag. We gingen op weg naar de baltsplaats van de korhoenders, in het hoogveen van Läänemaa. Onze eerste korhoen vonden we al op een bijna Hollands-groene weide. Verderop, op veel schralere gronden, telden we er al gauw meer dan de tien die ons in de voorbereidende stukken beloofd waren. De Holterberg in zijn beste dagen kon er niet aan tippen. Baltsend, springend en bolderend zaten de hoenders bijeen in het veld. Hennen konden we niet vinden trouwens, niet één. Schijnen zich er pas wat later, later op de dag maar ook later in de lente tegenaan te gaan bemoeien. De bonussen mochten er ook zijn deze ochtend: alom zingende veldleeuweriken, een jagende man blauwe kiekendief, een paar kraanvogels en een prachtig smelleken op een paal tussen de korhoenders.
Dieper in het veen vonden we nog veel meer korhoenders, en sommige behoorlijk dichtbij. We vonden hier ook klapekster, en ruigpootbuizerd. Een vogel in een boomgroep, daarna rond vliegend, jagend en biddend en tenslotte in een laag wilgje dicht langs het weggetje, en een tweede bij de boomgroep waar de eerste net vandaan was gekomen. En toen, we waren weer een stukje doorgereden: grote roofvogel vlak voor ons boven de bosrand. Witte staart, donkere eindband: ruigpootbuizerd, schoot het even door ons heen. Heel even maar, want veel groter. En die kalme vlucht, die lange vingers, die witte banen op de ondervleugels, die ver uitstekende kop en die forse, arendachtige snavel: dit was geen ruigpootbuizerd, dit was een steenarend. Uitgerekend de vogel die we vorig jaar in Extremadura (als enige) hadden misgelopen, kregen we zomaar in de schoot geworpen. En hoe! Enige tijd hing-ie zelfs laag recht boven ons. Een paar keer verdween-ie achter de bosrand om daarna weer terug te keren. Uiteindelijk verdween-ie voorgoed en liet ons in verbijstering achter.
Dit zijn de momenten die je nooit vergeet, nooit wilt vergeten. Dit in tegenstelling tot de momenten later vanochtend toen we weer eens vergeefs stonden te luisteren aan de rand van oude sparrenbossen. Fraaie oude besneeuwde sparrenbossen. Roepjes van taigaboomkruiper, witgatje in baltsvlucht boven ons, kuifmees maar geen specht te bekennen.

Het middagprogramma was ook leuk: naar een door riet omzoomd meer in de omgeving, met hoempende roerdomp, vier fraaie roodhalsfuten, zeearend en foeragerende reuzenstern. In de context van deze dag was het bijna gewoontjes. ’s Avonds gingen we nog één keer op zoek naar uilen. Maar op weg naar de uilen werden we ernstig opgehouden: twee elanden stonden voor ons langs het weggetje. Helemaal vrij zichtbaar, minuten lang. En elanden mogen dan dezer dagen hun gewei kwijt zijn, mythische beesten blijven het. Het duurde wel een kwartier voor ze het bos in trokken en we verder konden. Het schemerbos in. Baltsende houtsnip. Een late merel, keffend. Stilte. Dan een ingehouden kreet van Pip, onze Estse gids. Hij wijst: op een tak die half boven het pad hangt, zit een …, een …, een propje is het, niets, een minuscuul bolletje veren. Maar wel een bolletje veren in de vorm van een uiltje, een minuscuul uiltje en dat maakt de avond, deze dag definitief een legendarische, want: dwerguil! Op amper vijf meter. Roerloos kijken we toe. We durven nauwelijks adem te halen, bang hem aan het schrikken te maken. Heel voorzichtig worden kijkers opgericht en voor ogen geplaatst en dan zien we … dwerguil bijna kijkervullend in beeld. Geluidloos staan we te juichen daar op dat schemerige bospad. Dan vliegt-ie toch op, maar een paar meter verder zien we hem alweer terug. We zien nu zelfs een tweede! Enige tijd hebben we zicht op twee dwerguilen maar dan verdwijnt de tweede uit beeld en moeten we het weer met alleen de eerste doen. Die lijkt zich in het geheel niet bewust van onze aanwezigheid en zo hij dat wel is, dan stoort hij zich daar in het geheel niet aan. Intussen staan ook enkele telescopen gericht en door die telescopen zijn we er tot in detail getuige van hoe hij een muis sloopt, opeet en af en toe wat restjes laat vallen.
Het is een briljante afsluiting van deze reis. Ja, afsluiting. Dat we even later in de verte nog wat piepjes horen die worden toegeschreven aan vrouw oeraluil, dat doet er niet meer toe. Dat we de volgende ochtend vroeg op Pöösaspea staan, landtong die als een dolk in de Oostzee steekt, of is het hier al de Finse golf? het is van geen belang. Brilduikers, ijseenden, twee roodkeelduikers naar oost: voetnoten. Zelfs een passerende visarend boven de grassteppe een stukje het binnenland in, is bijzaak. We zien nog een van de vele Sovjet-restanten die Estland rijk is, getuigen van een verleden dat men hier misschien liefst vergeten zou: een oude bunker met een versleten communistische ster boven de poort. En onderweg naar het vliegveld houden we nog één keer een korte stop bij een oud sparrenbos waar we nog één keer vergeefs op drieteenspecht wachten. Zodat het verhaal van de spechten toch nog het laatste woord heeft.

11 april 2019


Meer buitenlandse zaken: Schotland

Geen opmerkingen:

Een reactie posten