Vrijdagochtend Haarzuilens: zeeën van sneeuwklokjes, wolken van wilgenkatjes, zingende vinken, zanglijsters, boomklevers, boomkruipers, noem maar op. En spechten natuurlijk. Grote bonte spechten, bol van de hormonen, roffelden en joegen elkaar na. Kortom, de lente was echt helemaal losgebroken. Want spechten, zanglijsters, sneeuwklokjes, dat is waar wij natuurmensen de lente aan herkennen. Een gewoon mens had het ook zonder al wel door, de terrasjes in de binnenstad zitten er vol van. In de verte riep groene specht. En na een uur zoeken ook eindelijk dat andere spechtenroepje. Nog even speuren tussen de bomen en ik had beet: fraaie middelste bonte specht foeragerend op een oude eikenstam. Nog niet zo lang geleden was mibo een grote zeldzaamheid in Nederland. Al jaren rukt-ie op vanuit het zuidoosten en inmiddels is-ie ook in Utrecht niet meer zo exclusief. Maar het blijft een fijn spechtje. Missie geslaagd dus.
Maar het is ook nog winter. ’s Morgens is het nog bitterkoud en ga de polder in en je ziet hoe daar nog duizenden ganzen de velden bezet houden. Nog lang geen tijd om naar het noorden te vertrekken, wat hen betreft, want daar blijft het ook nog wel even winter. Het is dan ook februari, die heerlijke maand waarin lente en winter zo keihard kunnen botsen. Het kan nog volop winter zijn, maar de eerste voortekenen van een nakende lente geven zich al volop bloot. Of het kan al volop lente zijn, maar de laatste restjes winter laten zich niet een twee drie verdrijven. Het is een geweldige samenloop van seizoenen.
Zaterdag de lente beleefd tussen de boomkwekerijen tussen Hazerswoude en Alphen a/d Rijn, tijdens een etappe van de Groene-Hartwandeling. Volop zon en de ochtendkou inmiddels verdreven. De dikke winterjas vandaag thuisgelaten, trui inmiddels in de rugzak. We bevonden ons in het hart van boomkwekend Nederland en gingen van kwekerij naar kwekerij. Met tussendoor nog enkele mooie restantjes landschap van vóór al die boomkwekerijen, zoals het Zaans Rietveld, tegen Alphen aan, waar we werden getrakteerd op een mooie koereiger uit het boekje, rondstappend tussen drie forse runderen: heerlijk zuidelijk, al bijna zomers tafereel.
Maar zondagochtend, staande aan het Grevelingenmeer bij Battenoord, was het nog winter. Het was bitterkoud, ik had wel een beetje spijt dat ik die dikke winterjas thuis had gelaten, en op het meer dreven wintergasten als middelste zaagbek, pijlstaart en honderden smienten. De flamingo's, een inkoppertje daar, waren echter hartverwarmend. Ik telde er 67: 21 europese en 46 chileense, ik kan er een paar naast gezeten hebben. Het blijft toch een vreemde tegenstelling: enerzijds die mediterrane verschijningen in knalroze en anderzijds dat koele Zeeuwse landschap met zijn onuitgesproken kleurschakeringen. Die horen daar niet, denk je dan, maar precies dat maakt dat je ze toch eens in de paar jaar wilt doen. En als je die flamingo’s maar niks vind, was er altijd nog die waterral die aan de overkant langs de oever sloop, soms onzichtbaar maar af en toe ook geruime tijd fraai vrij in beeld.
Het was de dag van de traditionele delta-excursie met vogelwacht Utrecht. Meestal vindt die in de winter plaats, met bittere kou, een snijdende poolwind en een dikke winterjas, maar vandaag was het met die bittere kou al gauw gedaan en de dikke winterjas werd verder niet meer gemist. Heerlijk lenteachtig was het bijvoorbeeld in de Kwade Hoek, waar massaal de veldleeuweriken zongen. Verder daar vooral kneuen, gras- en oeverpiepers. Van alle leuke soorten die ons beloofd waren, konden we slechts met veel moeite één ijsgors vinden die enige tijd roepend om ons heen vloog, en die was dan ook nog slechts voor een deel van de groep weggelegd. Verder alles hier gemist.
Het was een klein dipje in en verder smetteloze excursie. Aan de Brouwersdam (meestal de koudste plek van Nederland maar vandaag konden we zowat met hemdsmouwen toe) liet zwarte zeekoet zich dit keer gewillig zien. Hij dook veel maar was geregeld lang genoeg boven water om hem fijn in de scoop te vangen. Verder het weliswaar gebruikelijke maar toch ook wel heel plezierige spul, plezierig vooral omdat we daar rond Utrecht altijd zoveel moeite voor moeten doen: paar verre roodkeelduikers, paar geoorde futen en heel wat kuifduikers waarvan sommige mooi dichtbij en soms beide soorten zij aan zij, brilduikers, zwarte zee-eenden en de prachtigste middelste zaagbekken, echte kunststukjes en een specialiteit van de Zeeuwse wateren (hoewel we nog altijd niet in Zeeland waren). Eiders, een reusachtige grijze zeehond, paarse strandlopers en door naar Schouwen. Daar wachtten ons enkele verrukkelijke traktaties. Wat te denken van twee alken vlak langs de dijk op de Oosterschelde? Mooier zag ik ze nooit. Ook niet mis was die roodhalsgans tussen de brandganzen bij de Koudekerksche Inlaag. En dan waren daar nog die vier mooie grote zee-eenden op de Oosterschelde bij Burghsluis. Het zijn de dingen die zo’n excursie tot een succes maken.
We sloten af met het traditionele rondje Prunje. Echte traktaties leverde dat niet meer op maar met onder andere duizenden goudplevieren, een paar kemphanen, pijlstaarten, bontbekplevieren, kluten, kleine zilverreigers en een lepelaar konden we niet klagen. Alles onder het genot van het nog altijd heerlijk lentezonnetje. Over de mislukte poging tot ijsduiker bij Hellevoetsluis zullen we verder zwijgen.
17 februari 2019
Geen opmerkingen:
Een reactie posten