… weer eens een dagje naar het Gooi geweest. Aanleiding was een koereiger in de Bovenmeent. Die liep ik nog bijna mis. Kon ‘m nergens vinden maar toen ik even Waarneming raadpleegde, bleek-ie vanochtend gezien te zijn op de plek waar ik een klein uurtje eerder nog gestaan had, verderop in de nieuwe plasdras langs de Melkmeent. Opnieuw daarheen: bleek-ie daar vlak langs de weg open en bloot door de vegetatie te lopen banjeren. Op amper tien meter, mooi tintje rosse of beige of hoe noem je dat op borst en kruin: een prachtbeest. Maar zo had-ie er een uurtje eerder niet bijgelopen.
Verder is ook de Bovenmeent niet meer wat-ie ooit geweest is. Bijna alles is er ofwel droog en flink verruigd, ofwel nat en dan te diep. Die fijne en altijd zo vruchtbare afwisseling van drassig land en ondiep water, ook hier wordt die alsmaar schaarser. Ik had nog wel twee verre zwarte ruiters en een handvol kluten, maar verder maar bar weinig steltjes. Wel eenden want die kunnen wel wat met water: pijlstaarten, slobeenden, krakeenden, wintertalingen, maar dan weer geen zomertalingen. Purperreigers, grote zilverreigers, snor en sprinkhaanzanger, twee mooie lepelaars, blauwborst, ja, er was natuurlijk altijd nog wel wat te beleven. Waarschijnlijk ben ik verwend.
Door het Spanderswoud en over de natuurbrug richting Westerheide. Op en rond de Aardjesberg niet één beflijster en ook al geen paapjes. Ja, het blijft moeizaam deze lente, het blijft zwoegen. Bijna niets gaat vanzelf. Wie herinnert zich niet vorig jaar om deze tijd, toen zich de ene zeldzaamheid na de andere aandiende? Ja, waarschijnlijk ben ik verwend. Wel een hele mooie koekoek hier, en diverse gekraagde roodstaarten. Zingende veldleeuweriken, die heb je hier nog en die zijn natuurlijk veel meer waard dan die ene forsters stern of grote kanoet vorig jaar op Texel. Verderop ook boomleeuwerik, twee tapuiten ook nog en op de terugweg in de Zanderij Crailo een best wel fraaie witoogeend. Al met al had ik niets te klagen.
Waar je nog wel volop van die fijne en altijd zo vruchtbare afwisseling van drassig land en ondiep water hebt, is Waverhoek. En dat merk je. We waren er zondagochtend op excursie met vogelwacht Utrecht: tientallen kluten, een groepje kemphanen, diverse zwarte en groenpootruiters (vooral sommige zomerkleed zwarte ruiters waren adembenemende schoonheden), kleine plevieren, hier wel twee mannetjes zomertaling, een watersnip, teveel om op te noemen. Dan wel geen koereiger hier, maar verder was er veel meer te beleven. Een onzichtbaar porseleinhoen riep vanuit een rietbosje. Zeven regenwulpen over ons heen naar noord. Twee tapuiten. Snor, sprinkhaanzanger, overal rietzangers, prachtige blauwborsten en ver weg eindelijk mijn eerste gierzwaluw.
Die gierzwaluw verdient nog een paar woorden. Al geruime tijd wachtte ik op mijn eerste van het jaar. En niet alleen op mijn eerste gierzwaluw trouwens. Ook koekoek wilde maar niet lukken (tot gisteren). En kleine karekiet: mijn eerste had ik al een week terug maar ze willen maar niet doorzetten. Tussen al het rietzangergeweld vandaag niet één. Na een voortvarend begin lijkt het voorjaar een beetje vast te lopen. De stroom aan nieuwe lentevogels is gestokt. Daar zullen het koude weer en de venijnige noordenwinden wel niet vreemd aan zijn. Maar vandaag dus eindelijk mijn gierzwaluw. En in de Groene Jonker, een kilometer of vijftien verderop, ineens een stuk of vijf boven ons. Verderop zwermden er zelfs een stuk of twintig in de lucht. En kort daar weer na foerageerden er zeker dertig boven de plas en klonk ook dat heerlijke gieren van ze, een fijne lentebode, en het is nog helemaal niet gezegd dat dat dezelfde waren als daarvoor. Die dynamiek, dat er het ene moment niets is en ze je het volgende met tientallen om de oren kunnen vliegen, dat vind ik zo geweldig aan de vogeltrek. En dat je dan ineens, na weken wachten, de koekoek hoort, in al zijn simpelheid ook al zo’n fijn lentegeluid. En dat je dan vanuit de auto op weg naar huis zomaar nog een gierzwaluw ziet vliegen: dat je daar nou zo hard naar had lopen zoeken! Ineens lijken ze overal te zijn.
Verder in de Groene Jonker net als eerder te Waverhoek zwarte en groenpootruiters, zei het een paar minder, maar juist veel meer kemphanen, in alle soorten en maten waaronder alweer diverse carnavalesk uitgedoste mannen. En mooie dwergmeeuwtjes, een paar zwarte sterns, fraaie zwartkopmeeuwtjes over ons heen, een grote groep grutto’s met mooie ijslanders ertussen, een oeverloper en een bontbekplevier. Onder meer. En een juveniele slechtvalk die de hele massa eenden en steltjes op de plas de lucht in joeg.
23 april 2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten