Ik ben natuurlijk in de eerste plaats vogelaar en dat zal wel altijd zo blijven. Ben niet zo van het veranderlijke soort. Daarnaast ben ik vanouds een beetje van de plantjes. Heb daarin tijdens mijn studie een gedegen opleiding gehad, al is veel kennis in de loop der jaren weggelekt. De laatste paar jaar ben ik me ook wat meer gaan verdiepen in vlinders en libellen, iets wat je ‘s zomers bij meer vogelaars ziet. Dat dat zou zijn om de zomerse leegte op vogelgebied op te vullen, is als argument al lang bij het oud vuil gezet, ik hoef maar de reeks aan leuke soorten (vogels) van de afgelopen weken in herinnering te brengen. (Ik zal dat niet doen.) Maar het verschijnsel doet zich desondanks voor.
Als vlinderaar en ‘libelleraar’ (hoe noem je zo iemand?) ben ik overigens nog maar een beginner. Afgelopen nacht op natuurcamping Thyencamp te Laaghalerveen, Drenthe, heb ik me gestort op een groep waarin ik nog niet eens een beginner ben: de nachtvlinders. Daar weet ik nog helemaal niets vanaf. Ik was getuige van een nachtvlinder-event, met wit laken en felle lampen temidden van het omringende duister. Na een felle hoosbui aan het begin van de avond die de halve camping onder water had gezet, bleef het de hele nacht droog en zwoel, wat ideaal bleek voor het aantrekken van een enorme variatie aan (onder andere) nachtvlinders. En ik moet zeggen: er gaat een wereld voor je open! Een wereld waarvan je voorheen alleen af en toe het hinderlijke gefladder van onzichtbare wezens rond je hoofd had meegekregen, of de aanwezigheid van een vies, duister beest dat in het donker per ongeluk in een hoek van de slaapkamer verzeild is geraakt. En het moet gezegd: het is een fascinerende wereld. Meer dan tweeduizend soorten waarvan je niet eens wist dat ze bestonden.
En wat een verrassende rijkdom aan kleuren en patronen. Het prachtige geel van gele eenstaart en van geelschouderspanner, het subtiele rood van kleine beer of de geraffineerde zwartwit-tekening van peper-en-zoutvlinder. Verrassend, want wat heb je daaraan in een wereld waarin je niets ziet? Wat zie je dan van die kleuren en die patronen? En als je ze niet ziet, hoe hebben die kleuren dan kunnen evolueren? Welk voordeel brachten ze? Of zien zij iets in het donker wat wij niet zien?
Vragen, vooralsnog onbeantwoord.
Fascinerend zijn soms ook de namen die we deze geheimzinnige wezens hebben gegeven. Smalvleugeldwergspanner, berkenbrandvlerkvlinder, open-breedbandhuismoeder, witstipgrasuil, liesgrassnuitmot, schildstipspanner en puta-uil: voor minder dan vier lettergrepen doen we het niet, afgezien van die laatste dan. De fantasie die hier aan het werk is geweest, was onuitputtelijk. Maar ja, je moet wat, als je meer dan tweeduizend soorten te gaan hebt.
Hoogtepunt van de avond was het groot avondrood: een forse nachtvlinder van roze en olijfgroen die diep in de nacht de arena betrad en aller bewondering opeiste. Wat een beest, en wat een kleuren! Dat ik al die jaren niet eens van zijn bestaan wist! Het was de 35e lifer van de avond. Kom daar bij de vogels nog maar eens om.
22 juli 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten