donderdag 23 juni 2016

De bank van Kees

Al een maand lang geen lifer: ik begin ontwenningsverschijnselen te vertonen. Het zweet breekt me uit, koorts zet me in lichterlaaie, dorst, honger, ik dacht al, hoe komt dat toch? Maar al een maand lang geen lifer, dus. Hoe heb ik ze door kunnen komen, al die weken zonder? Nou ja, door eropuit te gaan natuurlijk. Niet voor weer een lifer, dat zal er wel even niet inzitten, maar wel om (afgezien van wat verdere ommetjes waar ik de eventuele lezer in dit kader niet mee zal vermoeien) ook de eigen omgeving weer eens in ogenschouw te nemen. Af en toe moet men terug naar het gewone, naar de basis, terug naar waar het allemaal begonnen is, en telkens weer begint. Ik heb dat altijd gedaan, en zal het altijd blijven doen. Terug naar de eigen regio, naar de bossen en de heidevelden, de veenweiden en veenmoerassen, de rivieren met hun uiterwaarden, naar de jungle van Utrecht, die lappendeken met voor elk wat wils. Om daar weer de anekdotes in het landschap te ontdekken, de eigenaardigheden die hun eigen verhaaltjes vertellen en die je anders al te gemakkelijk over het hoofd zou zien. Zo staat er langs de weg van Utrecht naar Westbroek, uit de tijd dat daar nog voetbalvelden waren, een voetbalkantine die steeds verder ontkleed raakt en nog slechts een naakt en tochtig omhulsel is van niets meer. Ook ken ik een schuurtje dat in een proces van jarenlang verval uiteindelijk geƫindigd is als een berg puin waarin alleen een schoorsteen nog recht overeind staat. Van die dingen. En als je enige moeite doet, geeft die jungle van Utrecht nog best aardige verrassingen prijs.
Zo waren we op een herfstige lentedag waarop we vooral angstvallig de buienluchten in de gaten hielden in Waverhoek, toen ineens een zwarte wouw opdook, hoog in een boomtop ging zitten en zich uiteindelijk ook nog mooi liet zien toen-ie steeds hoger cirkelend naar noordoost verdween. En zo hoorde ik op een ochtend in de Gagelpolder ineens een grote karekiet die zich daar een dag lang ophield. Zeldzaam tegenwoordig, niet alleen in de provincie. Een steenuil in diepe avondschemer op een boerderij bij Westbroek, kwartels roepend in nachtelijke polder langs de Korssesteeg: ook kleine anekdotes, eigenaardigheden die hun kleine verhaaltjes vertellen. En toen op een ochtend, gewoon overdag, langs de Kooidijk mijn aandacht werd getrokken door bedelgeroep van (twee, dacht ik) juveniele ransuilen, niet heel gebruikelijk op dat tijdstip, stond ik ineens naar een prachtige adulte ransuil te kijken, vrij zichtbaar midden in een forse struik.
Allemaal niet zeldzaam, maar toch erg leuk en je kunt het allemaal tegenkomen, in het Utrechtse. Wat je tot voor kort ook kon tegenkomen als je in de jungle van Utrecht op zoek ging naar verrassingen, was Kees Rozier. Kees was zo’n vogelaar met wie je met gemak en veel genoegen een uur of meer kon doorbrengen in het veld, kijkend naar en pratend over vogels. Maar met wie je nooit over jezelf of over elkaar sprak. Zoals dat voor zoveel van mijn vogelvrienden geldt. Mensen, dat is nou eenmaal zeg maar niet des vogelaars ding. Daarin staan vogelaars trouwens niet alleen, denk ik. Het schijnt meer iets van mannen te zijn: mannen in de kroeg pratend over vrouwen, mannen pratend over voetbal, mannen pratend over vogels, dieper gaan onze vriendschappen niet en daar zijn we doorgaans wel tevreden mee. Zo kon het gebeuren dat Kees mij nooit verteld had over zijn ziekte. Nou ja, toen ik hem nog tegenkwam was-ie waarschijnlijk zo ziek nog niet, en toen-ie wel zo ziek was, kwam je hem niet meer tegen. Toen moest je hem opzoeken om hem nog eens tegen te komen. Iets wat hij eigenlijk niet erg op prijs stelde, begreep ik van iemand die dat toch had gedaan. In die toestand wilde hij niet gezien worden. Zo kwam het dat de meesten van ons alleen van anderen hoorden over Kees’ ziekte.
Inmiddels is Kees wel zeldzaam. Zeldzamer dan een rode rotslijster, zeldzamer dan een steltstrandloper, zelfs zeldzamer dan een grote kanoet. Gelukkig heeft Kees nu zijn bank. In een boekje waarin vlak voor het einde zijn gedachten staan opgetekend, zegt hij het zelf: zolang ze nog aan je denken, leef je nog voort. Als niemand meer aan je denkt, dan ben je echt dood. Met zijn eigen bank zal Kees nog wel een tijdje voortleven. Dat heeft-ie dus goed voor elkaar.
Vanavond werd de bank van Kees onthuld, aan de Hoogekampse plas, ten oosten van Utrecht. Ook een kleine anekdote, een klein detail dat een klein verhaaltje vertelt.

22 juni 2016


Niet bij vogels alleen: Kale bomen




Geen opmerkingen:

Een reactie posten