zondag 15 mei 2016

418: Grote kanoet

Alweer naar Texel: voor de vierde keer in ruim een maand. Voor, als het allemaal goed gaat, mijn zesde lifer binnen vijf weken! Zes lifers in vijf weken: dat zijn bijna hallucinerende cijfers die herinneren aan je vroege jeugd. Toen had je nog weleens zes lifers op een dag, maar dat is heel lang geleden. Er gebeuren rare dingen de laatste tijd. De geweldigste soorten, de een nog zeldzamer dan de ander, vallen als rijpe appeltjes van de denkbeeldige bomen en wij twitchers hollen er maar achteraan. Soms denk je: is het niet wat veel allemaal? Ja, het is wel wat veel allemaal en soms heb je even de neiging dit keer maar eens te passen. Maar een grote kanoet, nog zeldzamer dan de steltstrandloper van eergisteren, die kun je toch niet laten lopen? Dus sta ik voor de vierde keer in ruim een maand aan dek van de Dokter Wagemakers, trotseer de koude noorderwind en tel mijn zegeningen. Mocht het niet gaan lukken vandaag, ach, met vijf lifers binnen vijf weken, zeven al dit jaar, heb ik natuurlijk niets te klagen en waar zou ik sowieso over klagen? Mocht het wel lukken, ja, dan is dergelijke relativering natuurlijk niet aan de orde, dan is het mijn achtste dit jaar en bovendien een onwaarschijnlijk zeldzame, zo zeldzaam dat de ANWB-gids, standaardwerk voor vogelaars, er slechts een kort stukje achteraan in het boek aan wijdt. Relativering gedijt natuurlijk vooral bij tegenvallers.
Het voorafje is smakelijk. Dwergsterntje in de Molenkolk, noordse stern in de Ottersaat, steltkluut en temmincks strandloper in Dijkmanshuizen en in het grasland achter Utopia tussen de daar nog steeds bivakkerende rotganzen een betrekkelijk zeldzame zwarte rotgans. Vandaag is het allemaal bijzaak. Nog verder naar het noorden moeten we, tegen de koude noorderwind in, want op de waddendijk bij de Volharding moeten we zijn, nog voorbij De Cocksdorp, waar je zicht hebt op de hoogwatervluchtplaats waar gistermiddag de grote kanoet is ontdekt. Onderweg ontmoet ik enig pessimisme: mensen zijn al vanaf vanmorgen vroeg vruchteloos aan het zoeken maar, zo wordt me verteld, de koude noorderwind heeft het water zo hard de Waddenzee in gestuwd, dat de meeste platen al onder water staan terwijl er van de kanoet nog geen spoor is. Helemaal plausibel komt mij dat eigenlijk niet voor: ik zie tot ver op het wad nog best wat zandbanken die afgeladen zijn met steltjes die allemaal de komende uren nog naar de Volharding zouden kunnen verhuizen. Onderweg zie ik mooie vluchten over het water scheren dus voor al te groot pessimisme lijkt het me nog wat vroeg. En als dan inderdaad de eerste melding binnenkomt: ‘vogel bij de Schorren opgevlogen naar noord’, spoed ik me richting de Volharding.
Als ik daar aankom, zitten we er nog maar met een man of twintig in de luwte van de dijk. Maar nadat de vogel door enkele gelukkigen heel kort gezien is (ik was helaas niet een van hen), stromen de vogelaars massaal toe en al gauw zitten we met zeker 150 te kijken naar hoe diverse groepen steltjes over de Waddenzee komen aangevlogen en de zandplaat tegenover steeds voller raakt. Het zijn vooral rosse grutto’s die de plaat bezet houden, een paar duizend rosse grutto’s, de meeste fraai in zomerkleed. Daarnaast zien we onder meer kanoeten, bonte strandlopers, drieteenstrandlopers, zilverplevieren en dwergsterns. Het is een geweldig spektakel. Waar heb je eigenlijk die grote kanoet nog voor nodig? Ze krioelen door elkaar heen en om de haverklap gaat de hele boel massaal de lucht in. De herschikking die dat elke keer oplevert biedt perspectief, denken we, want die grote kanoet willen we natuurlijk toch. Maar wordt vooralsnog niet teruggevonden. Pas na pakweg anderhalf uur is-ie heel even te zien, als ik de mensen om me heen moet geloven: een paar tellen krijgen sommigen hem min of meer herkenbaar in beeld. Maar dan vliegt de boel alweer op en verdwijnt de vogel onzichtbaar achter een duinrandje midden op de plaat. Naarmate op de plaat de rust toeneemt, neemt onder ons de onrust toe. De meeste van ons hebben de vogel nog geen seconde in beeld gehad. Af en toe wordt er iets geroepen van honderd meter verderop en hollen we met zijn allen die kant op. En even later weer terug, telkens in de hoop vanuit een ander standpunt wel zicht op de vogel te krijgen. Lange tijd vergeefs. Even wordt de vogel weer vrij gezien en in de groep klinkt het gejuich van de vogelaars die hem tijdig in de smiezen hadden, maar opnieuw verdwijnt hij achter het lage duintje.
Dan, het water is alweer aan het zakken en de groep overtijende stelten begint zich iets meer te verspreiden en biedt daardoor iets meer ruimte, dan wordt de vogel eindelijk teruggevonden. En nu is-ie wel langdurig en geregeld helemaal vrij zichtbaar. Het is nog steeds vrij ver maar door de telescoop en inmiddels met het zonnetje in de rug is hij goed herkenbaar: een forse, wat plompe strandloper met een bijna zwartachtig front van borst en voorhals, een gespikkelde witte buik en opvallende rode plekken in de dekveren op de rug. Een zeventje geef ik hem, maar eigenlijk doet die zeven hem geen recht want dat moment van herkenning, dat besef oog in oog te staan met een vogel die van zo ver afkomstig is, het besef iets te zien dat je nog nooit eerder gezien hebt, dat is wel het dubbele aantal punten waard. Hoe dan ook heb ik het ermee te doen en ik heb er vrede mee. Ik haast me naar mijn fiets om de boot van 7 uur te halen. Wat met de koude noorderwind achter gemakkelijk lukt.

14 mei 2016


Meer: Nr 9

Geen opmerkingen:

Een reactie posten