Een paar weken terug was ik in de Biesbosch en dat was eigenlijk geen succes. De meeste leuke dingen die je daar kunt verwachten, liep ik mis. Dus ik dacht: dat moet beter. Met een hele waslijst aan potentiĆ«le nieuwe jaarsoorten plus een mooie zeldzaamheid die al enige tijd op me zat te wachten, ging ik op pad voor een herkansing. Maar eigenlijk liep het vooralsnog ook dit keer niet erg lekker. Natuurlijk, de eerste gele kwikstaarten waren gauw binnen en met enige moeite scoorde ik ook mijn eerste witgatje van het jaar. Maar verder was het sprokkelen. Een flinke opsteker was wel die steenuil: ik ben al zowat een jaar op zoek naar weer eens een mooie steenuil en hier was-ie dan. Zo’n klassieke zoals ik die nog maar zo zelden meemaak: dat je een knobbel ziet in een boom en denkt: het zal toch geen steenuil zijn? En dat het er dan toch een is. Tegenwoordig is het meestal andersom. Maar verder kwam er van mijn ambities vandaag weinig terecht. Kleine geelpootruiter, de afgelopen dagen steevast aanwezig langs de Boomgatweg, was in elk geval voor mij onvindbaar. En intussen wilde ook de beloofde zon maar niet doorbreken en bleef het behoorlijk fris.
Oei, een klaagzang. Mooie waterpiepers prachtig in zomerkleed, een spannende zwerftocht door de polders tussen Werkendam en Hardenhoek die grotendeels tot natuur zijn uitgeroepen en half of helemaal onder water zijn gezet, volop zingende cetti’s zangers natuurlijk, mooie blauwborsten, prachtige gele kwikstaarten, zingende veldleeuweriken en genoemde steenuil: zo erg was het nou ook weer niet. Maar toen, op het uitzichtpunt in de Hardenhoek, de daar beloofde rietzanger en snor allebei hardnekkig bleven zwijgen en de gehoopte zeearend alsmaar uitbleef, kreeg ik toch een lichte neiging tot zelfbeklag. Het was opnieuw allemaal niet voor me weggelegd hier.
Maar toen gebeurde er ineens van alles kort na elkaar. Eerst vloog er een tweede jaars zeearend over. Geruime tijd cirkelde hij op enige afstand maar fraai zichtbaar zijn rondjes en daarna kwam hij bijna recht over me heen, om tenslotte nog geruime tijd in de verte zijn imposante vliegbeeld aan ons te tonen. Een schitterend moment. Vervolgens vlogen er twee zwartkopmeeuwtjes over: heerlijke meeuwtjes altijd weer. Toen zong warempel, heel even, de rietzanger en even later ook de snor. En tenslotte had ik kort maar erg fraai een cetti’s zanger in beeld: ook een gebeurtenis die me zelfs in de Biesbosch meestal niet ten deel valt.
Conclusie: je moet niet te vroeg klagen. Of eigenlijk helemaal niet klagen natuurlijk, tenzij je daar hele goede redenen voor hebt, en als vogelaar heb je die eigenlijk maar zelden. En om dat nog eens te onderstrepen zag ik tijdens een afsluitend rondje Biesboschmuseum - Maltha - Hardenhoek ook nog een mooie visarend in de top van een dode boom. En dat ze dan, ongeveer toen ik op de pont naar de Kop van ’t Land zat, de geelpootruiter bleken te hebben teruggevonden, ergens halverwege Werkendam, ach, dat was dan maar zo. Dat was nu geen optie meer. Was trouwens niet eens een nieuwe jaarsoort voor me.
2 april 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten