‘Snel vergeten, en door!’ was het advies dat ik kreeg na mijn Moeder Aller Dips laatst. Dat vergeten, dat zal zo snel niet gaan, maar ‘door’, uiteraard, je kunt een vis ook niet vragen te stoppen met zwemmen. Vogelen is nou eenmaal wat een vogelaar doet. Dus belandde ik toch weer in een trein, op de vouwfiets en, in dit geval, op de Hondsbossche zeewering, tussen Camperduin en Petten. Want langs de Hondsbossche zeewering is sinds enkele dagen een provençaalse grasmus aanwezig, zeldzame dwaalgast uit het middellandse zeegebied, of wellicht uit Zuid Engeland in dit geval, en dat is een probaat middel om die Moeder Aller Dips een beetje naar de achtergrond te dringen. Je kunt dus met recht spreken van ‘door’: we gaan gewoon weer van de ene zeldzaamheid naar de volgende. Al wandel ik tussendoor ook gewoon in de Gagelpolder of om de Haarrijnse plas, zie in cohorten de leeuweriken en de koperwieken overtrekken, een blauwe kiekendief over de Gagelpolder, een dichtbij langs jagend sperwertje, en onderga zo ook daar de vogeltrek.
In de middag dreigde regen, mogelijk heel veel regen dus enige haast was geboden. De vogel zou zich moeten ophouden in het karige struikgewas aan de voet van de oude zeewering, in het nieuwe duinland dat daar is gecreëerd om Nederland te beschermen tegen stormen, tegen zeespiegelstijging en wat de klimaatverandering verder nog voor ons in petto heeft. Het is een plek met een nog jonge maar robuuste reputatie: we hadden er onder andere al een spannende november-fitis, vermoedelijk van noordoostelijke herkomst, een waarschijnlijke siberische braamsluiper en een grauwe fitis. En nu dus een provençaalse grasmus. Die deed niet moeilijk. Enkele collega vogelaars verderop wezen me de weg en toen ik me bij hen had gevoegd, kwam de vogel al gauw tevoorschijn. Meest zat-ie diep verscholen in de bosjes maar geregeld zat-ie prachtig open en bloot in de top van een struikje. Heerlijke twitch dus weer, voldoende om weer een missertje te kunnen verdragen.
Ook over de Hondsbossche zeewering intussen volop vogeltrek: grote groepen vinken, groepen veldleeuweriken, graspiepers, koperwieken, allemaal naar zuid. Na de wat stille weekends op de Waddeneilanden eerder deze maand is de trek inmiddels helemaal los. Die grasmus vertegenwoordigt natuurlijk ook een beetje de neerslag van die trek, zoals ook de meesjes die door het kreupelhout kropen en de merel die zich hier even vertoonde. Al baren die minder opzien, ook zij zijn afkomstig van elders. Al weet niemand van hoe ver, kan natuurlijk ook een achtertuin in Petten zijn.
Na een tijdje iets anders gaan doen: naar zee in de hoop op een glimp van de bultrug die hier al enkele dagen af en toe gezien wordt. Intussen nog meer trek. Bij het oversteken van de buitenste zeereep ineens een smelleken, kort jagend tussen wat spreeuwen en daarna door naar noord. Weg was-ie weer, zo snel gaat dat soms. En over zee roodkeelduikers, zeekoeten en aan de horizon af en toe wolken van zwarte zee-eenden. Twee keer een kleine jager over zee: altijd een hoogtepunt. En tussen de roodkeelduikers één keer een afwijkend beest: forser, zwaarder, met een rechtere snavel en donker en contrastrijk getekend: parelduiker.
Ja, de trektijd is en blijft toch de tijd waarin alles kan. Al kan er evengoed niks. Van de bultrug geen spoor, in de Putten kwam ik niet verder dan een zwarte ruiter in een groepje tureluurs, een mooie sperwer ter plaatse en vier lepelaars, en in de bekende bosjes in Petten op wat meesjes na louter stilte. Inmiddels was de regen begonnen en door de regen fietste ik naar Schagen.
31 oktober 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten