In een boomtop zitten een paar appelvinken, met hun kolossale snavels snoepend van het laatste restje groen dat nog aan de bomen hangt. Een paar kleine zwanen over, een zilverreiger hoog koersend terwijl tegelijkertijd twee ter plaatse in het veld. Een flinke groep kramsvogels ook en nog een laatste veldleeuwerik op weg naar het zuiden. De trek is inmiddels grotendeels tot stilstand gekomen, al kunnen morgen zomaar weer de ganzen vliegen, met honderden soms, of wat groepjes zwanen, of wie weet, met heel veel geluk, een paar kraanvogels. Maar daar staat eigenlijk de wind niet naar, dat zal ook deze herfst wel weer een wensdroom blijven. Voorlopig neem ik genoegen met die paar appelvinken, die paar kleine zwanen, die zilverreigers en die eenzame veldleeuwerik.
De winter staat alweer voor de deur. Je merkt dat aan de stilte in het bos en aan de leegte boven je hoofd waar nog slechts af en toe een eenzame graspieper of lijster doorheen vliegt. Aan de kaalte die alweer aan de bomen ontluikt. Aan het zilverachtige vernisje van rijp dat de kou van afgelopen nacht heeft achtergelaten. Het is de gang der seizoenen die je op zo’n moment ervaart, die voortdurende cirkelgang van de natuur, jaar na jaar, het klappen van de zweep, het malen van de molens en in een bredere context uiteindelijk natuurlijk de voortgang van de tijd, van het leven zelf, en op zo’n moment verzoen je je weer met alles waarmee je je maar verzoenen kunt. Met je eigen middelmaat, immers de standaard, de mensheid bestaat grotendeels uit middelmatigen, de wereld draait op middelmaat, dat is bijna een wiskundig principe. De briljante types die je zo vaak op televisie ziet, zijn in het dagelijks leven hoge uitzondering.
Het is eerlijk gezegd best een troostrijke gedachte.
11 november 2016
Meer uit het Utrechtse: Pluk riet
11 november 2016
Meer uit het Utrechtse: Pluk riet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten