Bittere kou, harde oostenwind en een gevoelstemperatuur van -10 naar men zegt en ik ben geneigd dat te geloven: als we dit in januari hadden gehad, was die Elfstedentocht er echt wel gekomen. Maar het is maart en nabij Spijkenisse (of all places!) bevindt zich al enkele dagen een bronskopeend. Zeldzaam, en alweer twintig jaar geleden dat ik die nog eens zag. Maar wel een eend, met alle discussie over herkomst van dien. Eenden zijn net god: je hebt de gelovigen en je hebt de ongelovigen die niet geloven dat ooit een eend vanuit een ver land deze kant op kan dwalen en dat daarom elke zeldzame eend wel vanachter slot en grendel afkomstig moet zijn. Ook inzake eenden behoor ik tot de agnosten maar zelfs de meeste gelovigen kunnen voor zo’n exotische eendenwoerd maar zelden hetzelfde enthousiasme opbrengen als voor een of ander saai klein bruin gevalletje van vaak veel minder ver maar van onberispelijke herkomst.
Een eend dus: wat te doen?
Ach, toch maar erheen. Want zoals altijd in dit soort gevallen zal ik daar vast geen spijt van krijgen.
Trein naar Rotterdam, metro naar Spijkenisse De Akker. Vooraf nog even een plattegrondje geraadpleegd: er was een Vogelenzanglaan en over het water rechtsaf een Jan Damenweg die uitkwam op een Lageweg aan de rand van het dorp. Ter plaatse onderga ik de werkelijkheid die achter die abstracties schuilgaat en hoe doorsnee, hoe alledaags ook, dat heeft altijd iets van een avontuur, voor wie qua avontuur niet meer gewend is dan Spijkenisse natuurlijk. Uiteindelijk sta ik aan de rand van het polderland met enkele dapperen deze verlaatte winter te trotseren. Bittere kou blaast ons in de rug en de straffe oostenwind doet ons bijna wankelen. Gevoelstemperatuur van -10? Niemand hier die dat wenst te betwisten. Maar lente: langs de slootkant bloeit klein hoefblad en in het land staan wat grutto’s te bibberen.
Wat die eend betreft: die was meteen binnen. Ik hoorde van een van de aanwezigen dat men zojuist anderhalf uur had moeten wachten maar ik trof het beter: ik was er nog maar net en daar zwom-ie al de sloot over. Binnen! Maar in een mum van tijd was-ie alweer verdwenen in een zijsloot. Dus moest er weer gewacht worden en werd er toch weer enig geduld van ons gevraagd. Als je tenminste met die kortstondige aanblik geen genoegen wenste te nemen.
Grutto’s, nabij een mooie ijslandse, wulpen in de verte, twee grote zaagbekken over, en toen, een half uurtje later, zagen we hem opnieuw de sloot over zwemmen en weer in dezelfde zijsloot verdwijnen. Daarna zagen we hem nog een paar keer tussen de smienten op het weiland langs diezelfde zijsloot, waar telkens de eenden de kant op klommen om even later om onduidelijke redenen weer in de sloot te verdwijnen. En korte tijd was hij zichtbaar tussen de smienten midden in de sloot waar we wel zicht op hadden, waarna hij weer in de luwte verdween van steeds dezelfde zijsloot. Telkens op enige afstand en telkens vrij kort en daarna zagen we hem weer geruime tijd niet. Maar op het eind, toen ik terugkwam van een uitstapje vergeefs op zoek naar beter zicht, zat-ie ineens recht voor ons tussen de smienten op het weiland. Een stuk dichterbij en af en toe vrij zichtbaar. Een mooie eend, wars van alle bedenkingen die wij daarbij hebben. En ongeringd, naar verluidt, met gaaf verenkleed, relatief schuw en in betrekkelijk onverdachte omgeving en onverdacht gezelschap: niets lijkt aanvaarding in de weg te staan. Natuurlijk blijven ook dan de vraagtekens recht overeind want nee, zeker weten doe je het nooit. Maar met een beetje goede wil kun je in elk geval de illusie koesteren dat je staat te kijken naar een zeldzame gast uit oost SiberiĆ«, wat in elk geval aardig in overeenstemming is met de winterse omstandigheden ter plaatse. En dat is het toch waarvoor we enkele uren die kou hebben doorstaan. Hij was het waard, maar nu was ik er klaar mee. Tijd voor de warme metro terug naar Rotterdam.
23 maart 2013
Meer: Lof der nutteloosheid
Geen opmerkingen:
Een reactie posten