dinsdag 25 januari 2022

Een geelsnavelduiker te Stellendam

Een geelsnavelduiker te Stellendam was een heel prettige aanleiding om weer eens een rondje Delta te doen. Kwestie van het nuttige met het aangename verenigen. Want voor je het weet komt het er niet meer van, in deze barre coronatijden, en dat zou jammer zijn want ik hecht erg aan een jaarlijks tochtje langs de vette kleiakkers, de verzopen velden, de brede wateren en de slingerende dijkjes van de Zeeuwse en Zuid Hollandse delta, altijd omkaderd door honderden kilometers populierenlaan, strak gespannen aan de horizon.
Meer dan één tochtje mag ook, minder liever niet.
Al onderweg de altijd zo vurig gewenste, geruststellende melding: vogel was nog aanwezig. Dus dat zou wel goedkomen. Zo vanzelfsprekend was dat niet geweest. Het was niet zozeer het vertrek van de vogel dat werd gevreesd, maar dat-ie de ochtend niet zou halen. Want het verhaal ging dat-ie handtam was, maar wat sukkelig ronddobberde, lusteloos langs de kade dreef en zich maar weinig aantrok van de aanwezige toeschouwers. Kortom, erg fit oogde hij niet. Uiteindelijk konden ook wij dat vaststellen, al kostte ons dat wat tijd en moeite. Aangekomen op het noordwestelijke havenhoofd konden we geen duiker vinden maar zagen we wel aan de overkant de fotografen staan. Effe omrijden dus. Daar aangekomen zagen we de vogel aan de overkant ronddrijven, vlak langs de kade van het havenhoofd waar we zojuist nog gestaan hadden. Terug dus. En terug op het havenhoofd zagen we, u raadt het al, de vogel aan de overkant ronddrijven, vlak langs de kade waar we zojuist nog gestaan hadden. Weer terug vonden we geen optie meer. Uiteindelijk zagen we de vogel vlakbij ronddrijven aan de oostkant van de haven, onder andere op slechts enkele meters afstand tussen de vissersboten. ‘Magistraal’ en ‘wat een bakbeest’, moet je dan zeggen, en dat was het ook, maar het was ook een beetje ontluisterend, zoals ons al was aangekondigd: heel veel leven zat er zo te zien niet meer in het beest. In het begin hadden we hem nog wel een paar keer zien duiken en dan denk je, niet veel mis mee. Maar nu deed-ie niets anders dan een beetje ronddobberen en af en toe zijn kop in het water steken. Dat je staat te kijken naar het stervensproces van een monument, dat voelt een beetje dubbel, al blijft een geelsnavelduiker een geelsnavelduiker: diezelfde gele wipsnavel, datzelfde kolossale torpedolijf diep in het water, diezelfde poten als een buitenboordmotor. En pas de 43e voor Nederland, mijn derde ooit.

Tussendoor nog enige tijd vanaf het havenhoofd over de slikken van de Kwade Hoek staan uitkijken. Zilverplevieren, bonte strandlopers, prachtige middelste zaagbekken, tientallen kluten, allemaal nog nieuw voor het jaar (zelfs tureluur en scholekster) want het is immers pas januari. Daarna naar ‘Vogelobservatorium Tij’, wegens amerikaanse smient. Waarom dit werkstuk niet gewoon ‘vogelkijkhut’ genoemd mag worden, was ons meteen duidelijk: ‘Tij’ was niet zomaar een vogelkijkhut maar een architectonisch hoogstandje. Een fraai vormgegeven, kunstig geconstrueerde eivormige constructie, een bezienswaardigheid die vast hoge ogen gooit in hippe architectuurcompetities. De architect moet wel een echte kunstenaar zijn. Maar een vogelaar is hij niet. Niet iemand die begrijpt wat de vogelobservator wenst. Ergens in de communicatie tussen Natuurmonumenten, Vogelbescherming en het architectenbureau moet dan ook iets fout gelopen zijn want anders had er toch wel iemand aan de bel getrokken? Als Vogelobservatorium was dit kunstwerk, ondanks de lovende woorden van Natuurmonumenten zelf, volstrekt onfunctioneel. Want wat wil je in een Vogelobservatorium? Naar buiten kijken. Maar de kijkgaten zijn te smal, veelal te laag geplaatst en te klein in aantal. De omkransing door houtachtige sprieten doet het kijkgemak ook geen goed en de ruimtes bij de kijkgaten zijn te krap zodat iedereen elkaar in de weg staat. Zelfs als je alleen in de hut bent allemaal buitengewoon onhandig. Als je met tientallen op zoek bent naar een amerikaanse smient tussen de honderden smienten, is de situatie hopeloos. We zijn er betrekkelijk gauw weer weggegaan, zonder amerikaanse smient.
Nee, dan de Brouwersdam! Geen last van een Vogelobservatorium om je heen dat je het zicht ontneemt, gewoon onbelemmerd turen over zee. Naar baltsende middelste zaagbekken. Naar diverse roodkeelduikers, meest vrij ver maar door de kalme zee toch goed zichtbaar. Ertussen viel daardoor ook parelduiker op. Af en toe eentje heel duidelijk, maar diverse andere vond ik er bijna net zo parelduikerachtig uitzien dus ik denk dat het er misschien wel een paar meer waren. Kuifduikers, zwarte zee-eend, eider, paarse strandloper, alk, allemaal niet ongebruikelijk langs de Brouwersdam maar kuifduiker bijvoorbeeld had ik sinds mijn vorige bezoek aan de delta, ruim een jaar geleden, niet meer gezien.
We sloten af met de Prunje, de uitgestrekte tot plasdrassigheid omgevormde voormalige kleiakkers bij Serooskerke op Schouwen-Duiveland waar de natuur haar gang kan gaan en de vogelscharen immer overvloedig zijn. Ook vandaag: duizenden goudplevieren, tientallen kluten en lepelaars, prachtige kleine zilverreigers, nonnetjes, pijlstaarten, rotganzen, een groenpootruiter, een zwarte ruiter, ja, opsommingen zijn saai maar het is wel de beste manier om de Prunje en met de Prunje de vette kleiakkers, de brede wateren enzovoort alle eer aan te doen die ze verdienen.

23 januari 2022







Geen opmerkingen:

Een reactie posten