maandag 27 augustus 2012

Wind

Er stond een stevige zuidwesterstorm vandaag. De den in onze voortuin schudde ervan. In die den zat een ekster en je zag die ekster wankelen en wiebelen; je zag hem zijn best doen zijn evenwicht te bewaren, even een vleugel uitslaan als om zich vast te grijpen, en je zag hem telkens weer omver geblazen worden. Tot-ie uiteindelijk maar weg vloog.

Zojuist ook even in de Gagelpolder geweest. Indrukwekkend, op een bepaalde manier. De wind die zucht, die loeit, die steunt en kreunt en kraakt en piept. Een blauwe reiger vloog over, wankelend en wiebelend, graaiend bijna met die vleugels alsof-ie zich aan de wind wilde vastklampen, voortgeblazen, alle controle kwijt. Je zag hem haast denken ‘was ik maar nooit opgevlogen’. Hoe moest dat in godsnaam eindigen? Hoe moest-ie heelhuids weer aan de grond komen? Hij leek te proberen bij de bosrand neer te strijken maar vloog toch maar verder en kon nog maar net de graaiende takken ontwijken. Hoe het is afgelopen, is onbekend.
Alles om je heen beweegt op zo’n dag, en alles maakt geluid. Het is bijna oorverdovend, maar op een of andere manier is het tegelijk heel stil. Vogels krijg je niet te horen, en nauwelijks te zien. Hoewel: toch nog een grote zilverreiger over en zelfs een bokje dat vlak langs me heen wegvloog. Weggeblazen door de wind of, waarschijnlijker, opgejaagd door een hond aan de overkant van het plasje.

8 januari 2005


Meer uit het Utrechtse: Verscheidenheid.html

Herkansing


Zo was er die krekelzanger: half mei misgelopen bij Delft, een paar dagen later al een nieuwe kans in Amsterdam. En de bergfluiter: begin mei moeten laten lopen bij Arnhem, in juni tegen alle verwachtingen in alsnog binnengehaald op Veluwezoom. En die witwangsterns: tellen die ook? In mei eerst gedipt in de Groene Jonker, een paar dagen later daar alsnog gezien maar misschien waren dat toch gewoon dezelfde en dat is toch anders. Hoe dan ook, 2012 is wat mij betreft het jaar van de herkansingen. Kortbekzeekoet paste helemaal in deze jonge en zeer verheugende traditie. Eind juli dook die ineens op bij Lauwersoog: razend zeldzaam en voor mij uiteraard een nieuwe soort. Met honderden hebben ze er gestaan, de twitchers, ik zie het voor me maar helaas, zelf was ik toen op vakantie. Men moet ook nooit op vakantie gaan natuurlijk maar akkoord, die dingen gebeuren. Maar toen vermoedelijk dezelfde vogel zaterdag ineens werd herontdekt bij Den Helder, moest ik dus wel op pad. Want wat je noemt een herkansing!

Een spoedactie dus. De trein van 7.10 uur: het begin van een schitterende zomerdag. Zonovergoten, warm en met een zwak oostenwindje dat me in volle vaart vanaf station Den Helder zuid naar zee bracht. Even geen tijd voor de geoorde futen in het duinmeertje. Bij fort Kijkduin het strand op. Niemand te zien behalve wat reguliere dagjesmensen. Gisteren zat de vogel iets ten zuiden van het fort dus ik dacht: als ik in zuidelijke richting moet gaan zoeken, kan ik het beste in het noorden beginnen. Logisch? Ach, hoe dan ook, even ten noorden van de plek vond ik ze: vogelaars die met telescopen op zee stonden te turen. Dat kon niet missen. En inderdaad: op zee, op hooguit enkele tientallen meters afstand, een forse, wat logge zeekoet met korte, dikke en stompe snavel. Kortbekzeekoet was binnen. De vogel zwom langzaam naar noord en vanaf een soort van golfbreker naderde hij tot amper 10 meter. Ook het subtiele streepje aan de snavelbasis en het in een punt uitlopende wit op de borst waren van daar mooi te zien. Alle kenmerken gezien: altijd erg bevredigend. Een volmaakte waarneming dus, waarna het nog geruime tijd gezellig napraten was op de dijk.
En dan de bonussen van vandaag: ook niet mis! Geoorde futen op het duinmeertje: ik tel drie adulten en zeven jongen. De grote sterns boven zee. Fraaie krombekstrandlopers en kleine strandlopers en meer op ondergelopen bollenveldjes. En op de terugweg bij Schagen eindelijk weer eens fatsoenlijk lachsterns gevonden. Een zeer tevreden mens zat daarna in de trein terug naar Utrecht.

Maar anderhalve dag later is de vogel dood. Dat geeft een beetje een raar gevoel. Mag ik met terugwerkende kracht nog wel gelukkig zijn met mijn waarneming van gisteren? (Mag ik ‘m nog wel tellen? schiet het door me heen! Natuurlijk mag ik ‘m tellen, stel ik mezelf gerust.) Hebben we dan naar een stervende vogel staan kijken? Daar zag het zondag helemaal niet naar uit, vond ik, wat anderen er ook van zullen zeggen. Een zeekoet die enige tientallen meters uit de kust kalmpjes op een kalme zee dreef, dat heb ik wel vaker gezien. Hij dook veel, stond af en toe met de vleugels te klapperen, weinig mis mee. En dat kleine beetje olie? Ik kon het nauwelijks zien. Ik heb ze wel veel erger meegemaakt. Maar die zijn waarschijnlijk ook allemaal dood. Er wordt sowieso veel gestorven in de dierenwereld, ook waar de mens niets mee van doen heeft. Verreweg de meeste van de vogels die ik ooit gezien heb, zijn inmiddels onherroepelijk dood. In die zin is deze kortbekzeekoet er een van vele.

13 augustus 2012


Meer: Sibopi

zaterdag 25 augustus 2012

Steppekiek


Na vijf dagen Emmen is het tijd voor mijn tweede twitch. Tijd om nog één keer de genoeglijkheid van de camping, de vertrouwdheid inmiddels van Emmen e.o. te verruilen voor de wereld van het harde vogelen, van de fanatieke twitcher. Speuren naar een steppekiek, da’s toch eigenlijk een heel ander leven dan vakantie vieren op de camping.
Maar alles geleidelijk. Eerst op de fiets door het bos naar Valthe. Langs de Jodenschuilplaats in het bos, uit 40-45, met zijn eigen aangrijpende verhaal waarin de held helaas het leven liet. En langs enkele hunebedden, uit ± - 5.000, waarvan de verhalen inmiddels zijn vervlogen en vervangen door historische speculaties. Veel geschiedenis, hier in Drenthe, en die stemt telkens weer tot nadenken. En veel geelgorzen, natuurlijk geelgorzen, en zwarte mees. Na Valthe naar Exloo en na Exloo de lage landen in, richting Buinen en Buinerveen. De akkers en de natte laagtes inmiddels bekend, evenals de plasjes, de ruige landen en de rietvelden: terug in een andere wereld, die van een vogelexcursie vorige maand. De steppekiek toen nog juveniel, zonder enige adulte kenmerken. Inmiddels is-ie door geruid naar een subadulte man waarin al duidelijk kenmerken van een glorieus volwassen mannetje zichtbaar zijn. Aldus de foto’s. De werkelijkheid blijft nog even beperkt tot een paar grote zilverreigers, watersnippen en veldleeuweriken, gele kwikstaarten en geelgorzen, roepjes van kwartel, diverse bruine kiekendieven en roodborsttapuit. Steppekiek vooralsnog onvindbaar.
Een medevogelaar wijst me de plek waar hij hem zojuist nog uitvoerig heeft zien jagen. En laat me de bijbehorende foto’s zien: jaloersmakend. Maar ook daar blijft de vogel vooralsnog onvindbaar. Wel een goudplevier tussen de kieviten. Nog een paar vogelaars zijn op zoek, maar allen vooralsnog vergeefs.
We zijn nog maar met twee als we een min of meer slanke roofvogel op een paal ontdekken. Een goede kandidaat, maar afstand en tegenlicht maken een zekere determinatie onmogelijk. Geruime tijd houden we hem in de gaten zonder dat-ie zicht verroert. Dan, eindelijk, gaat-ie vliegen en is steppekiekendief binnen. Een stuk dichterbij gaat-ie weer zitten en even later, nog altijd veel dichterbij, gaat-ie weer een stukje vliegen. Duidelijk zichtbaar zijn het grijs in de vleugels en de wigvormig naar binnen stekende zwarte vleugelpunten. Het is een mooi, elegant beestje in een voor mij nieuw kleed: de moeite van de reis ruimschoots waard. Dan verdwijnt hij achter een akkerrand en komt tijdens mijn aanwezigheid niet meer tevoorschijn. Nog wel een mooie adulte man grauwe kiekendief, daarmee is de koek op.

Later beland ik in Borger, waar ik ooit, 35 jaar geleden, met de familie op vakantie was. Dat levert een mooi stukje moderne geschiedenis op: waar vroeger het hunebed stilletjes in het bos lag, maakt het nu deel uit van een hunebedcentrum, met café-restaurant, terras, ‘kenniscentrum’, stenentuin en veel bezoekers. Het oude openluchttheatertje aan de andere kant van de weg lijkt me inmiddels voorzien van nieuwe bankjes, mag ook wel natuurlijk na zoveel jaren, met rugleuningen. De Joodse begraafplaats, het derde element van mijn toenmalige dagelijkse ommetje, lijkt onaangeroerd en ligt er nog net zo als destijds: eenzaam, stil, de grafstenen vervallen en omgeven door een kring van monumentale beuken. Ook los van de nostalgische gevoelens een mooie plek.

26 juli 2012

Knooppunten

Het is niet zo dat je veel indruk maakt bij vrienden en bekenden als je vertelt dat je op vakantie bent geweest in Drenthe. Vanmorgen op Lentevreugd gingen de verhalen over Brazilië (440 soorten!) en Ethiopië. Ik doe er dan beschaamd het zwijgen toe. Maar toch, ik zal het maar bekennen: ik heb ervan genoten. En zo heerlijk gemakkelijk ook: geen uren wachten op vliegvelden en geen zorgen om het missen van je aansluiting want over een half uur gaat er weer een trein.
En daarbij: het is ook leerzaam om af en toe je ambities in toom te houden.

Afijn, mijn eerste avond in Drenthe: fietstochtje door de velden rond Emmen. Het was zo’n beetje bij knooppunt 89: een schietbaan van Stichting Schiet- en Jachtsportcentrum Emmen, een motorcircuit, een omheind en geasfalteerd terrein van de NAM. En rondom uitgestrekte, saaie en rechte akkers. Veel uitgestrekte, saaie en rechte akkers vanavond. Nog niet helemaal het goede vakantiegevoel. Maar toch: zoveel geelgorzen, zoveel gele kwikstaarten, dan moet er toch iets goed zijn aan dit land.
Verderop, tussen 98 en 53, een bordje ‘Natuurgebied’: hoera! En warempel: een watertje langs wilde oevers, wat riet, bloemrijke graslandjes. Kleine karekiet. Knuppelbruggetje door de nattigheid. Grauwe vliegenvanger. En een veldje met twee roestige doelen, de netten half vergaan en het gras ertussen hoog opgeschoten en vol uitgebloeide paardenbloemen. Hier is sinds lang niet gevoetbald.
Verderop nog een paar aardige stukjes tussen alle uitgestrekte, saaie en rechte akkers. Bij knooppunt 65 bijvoorbeeld: een wuivende ruigte, een half vervallen kanaal en een roestige oude spoorbaan. En tussen 56 en 50 het Oosterbos, met achter een smalle bosrand natte heide en hoogveen met plasjes met wollegras en zonnedauw. In de berm mooie vegetatie met ogentroost en tormentil, en in de schemer zang van sprinkhaanzanger.

Maar het waren toch vooral die uitgestrekte, saaie en rechte akkers, die mijn eerste kennismaking met onze tijdelijke omgeving bepaalden. Dit is het gebied van de ontginningen, product van de veenkoloniale tijd. Eindeloze rechte wegen langs maisakkers, aardappelakkers en graanakkers langs linialen getrokken, tot aan de horizon. Tot aan de windmolenparken in Duitsland. Het enige dat hier het zicht onderbreekt zijn de elektriciteitsmasten die hun draden dwars over het landschap torsen, kaarsrecht en wars van alle landschappelijke onregelmatigheden beneden die er trouwens toch niet zijn. Aan de horizon hier geen kerktorentjes die elders in Nederland de dorpen aankondigen. De dorpen hebben er geen, althans, niet hoog genoeg om boven de horizon uit te steken. De dorpen hier zijn meest zielloze producten van eeuwenlange armoede en moderne efficiëntie, zonder hart, zonder oude dorpskern. Zo waren we in Klazienaveen: dat wens je je ergste vijanden niet toe. Lintdorpen als Nieuw Weerdinge: slechts tijdelijke verdichtingen van de bebouwing langs landwegen die na het dorp onaangedaan voortgaan. Zonder plaatsnaambordje zou je nauwelijks door hebben dat hier een dorp was. Valthermond zou nog veel verschrikkelijker zijn, heb ik uit betrouwbare bron vernomen. En Stadskanaal is niet ver weg.
Emmen is het ware centrum van deze streek: een uit zijn voegen gegroeid dorp dat in de kern nauwelijks meer is dan Klazienaveen en Bargercompascuum. Een aardig kerkje met dorpspleintje, dat dan weer wel, en een stukje nieuwbouwcentrum met wandelgebied en terrasjes, dat er overigens heus wel gezellig uitziet, maar verder wijzen de meeste richtingbordjes naar de openbare toiletten, blijkbaar de belangrijkste bezienswaardigheden van de stad.

Dit is echter, is mij inmiddels duidelijk, slechts één aspect van de streek. Daartegenover staat een ander Drenthe: het Drenthe van de zandgronden. Hier zijn de bossen en de heidevelden. Hier is het land glooiend en krom. Bochtige weggetjes voeren langs bosranden en kleine akkertjes van het ene landgoed naar het andere, en waar de bosranden het toelaten zie je hier ineens wel kerktorentjes aan de horizon. Hier hebben de dorpjes een echte kern, met een mooie oude kerk aan de brink. Vergelijk Rolde met Klazienaveen en je snapt onmiddellijk het verschil.

En ingeklemd tussen die twee vormen van Drenthe, bevinden zich her en der de laatste restanten van het oude, onontgonnen hoogveen. Meest kleine snippertjes maar er is ook de uitgestrektheid van het Bargerveen. En snippertje of uitgestrektheid, steeds bloeit er de dophei en wappert er het wollegras. Steeds zijn er de veenplakken, en steeds zijn er de vennetjes, af en toe aaneengesmeed tot uitgestrekte wateren. Veenmos, zonnedauw, en in de bermen naast het fietspad bloeit, alsof het maar gewoon is, de ogentroost. Het is een wereld waar je kunt dwalen en verdwalen en kunt vergeten dat je in Nederland was. Al zul je er wel nooit vergeten dat je in Drenthe bent.

Binnendoor naar Weerdingen
‘Vakantie als een soort eindetijdsbeleving’, noteerde ik in de trein onderweg naar Emmen. Tsja …daar komt nog even geen vervolg uit voort. Die bewaar ik voor later. Nu dit:
Aan het eind van een warme zomerdag …
(… zo zeldzaam de afgelopen weken, zo talrijk de afgelopen dagen: precies op de dag dat we naar Drenthe vertrokken klaarde het op, als bij Moses die voor de Dode Zee stond)
(… met zijn allen met de fiets naar, of all places, Nieuw Weerdingen! en in ploegen van twee terug via terrasje met rode parasols en ijs te Weerdingen. Daarna …)
… even in mijn eentje een kleine verkenning van de nabije omgeving. Een half verhard weggetje op gepaste afstand van de grotere wegen. Als een variant op Dokter Bibber probeer ik zo lang mogelijk uit de klauwen van de bewoonde wereld te blijven. Een stukje bos, het bos uit onder schaduwrijke bomen door het veld in, langs een paardenweitje, een ruigteveldje en een hooilandje, een elektriciteitsmast, een haag die het land doorkruist, een paar losse bomen hier, een bosrand daar, een boerderijtje en meer zulks. Alles klein (nou ja, behalve die elektriciteitsmast), alles gewoon, ook de vogels. Al zingt ook hier de geelgors.
Het is een les in nederigheid, een oefening in het in toom houden van je ambities. Dat is toch een beetje zoals ik me deze vakantie had voorgesteld: niets te hoeven, niet amechtig op zoek naar het zeldzame (nou ja, gisteren naar de slangenarend op het Dwingelderveld geweest, en binnenkort staat natuurlijk ook de steppekiek van Exloo nog wel even op het programma maar verder …), gewoon afwachten wat er komen gaat, uitkijken naar het gewone, naar wat hier alledaags is. Het kleine, de details. Een bordje met ‘Zone 30’, alsof vóór dit bordje hier iemand het in zijn hoofd zou halen om harder te rijden. En zo ben ik bijna ongemerkt weer in de bewoonde wereld beland. De bermen weer gemaaid, de huizen weer in het gelid, en langs de plantsoenen poepscheppen voor de hondenuitlaters. Verderop vind ik een terrasje met rode parasols: hebben we hier niet vanmiddag in ploegen van twee ijs gegeten? Kijk aan: terug in Weerdingen.
En zo begin je stap voor stap je omgeving te doorzien.

Vooruitgang
‘Vakantie als een soort eindetijdsbeleving’, noteerde ik in de trein onderweg naar Emmen. Wat ik daarmee bedoelde is dat je (ik in elk geval, als het goed is) op vakantie voor even heel het dagelijks leven, alle dagelijkse beslommeringen, alle zorgen van voor en na de vakantie op een zijspoor kunt rangeren, even uit je denken kunt bannen, doen alsof ze niet bestaan, alsof deze vakantie het laatste is dat je meemaakt en alle zorgen over daarna er dus niet meer toe doen. Twee weken lang eindigt de tijd als het ware aan het einde van de vakantie.
Een zekere kop in het zand-reflex is me nooit vreemd geweest. Kan ik ook hebben als ik een grijze wouw zie of een langstaartklauwier: dat voor even heel die crisis en alle ellende op de wereld er helemaal niet toe doen. Wie kent dat trouwens niet? Niets menselijks is mij vreemd. En zo ben ik toch maar 50 jaar door dit leven gerold en al kun je mij daarbij misschien niet bijzonder succesvol noemen, ik ben maar een gewone Piet modaal, ik ben er eigenlijk best tevreden mee.
En zo is de mensheid door duizenden jaren geschiedenis gerold en wat is het resultaat? Natuurlijk kun je daar heel cynisch over doen maar al met al hebben we het er nog zo slecht niet vanaf gebracht. De rampen waren af en toe niet van de lucht en de problemen zijn ook in het heden niet gering, maar enige vooruitgang kan ons toch niet ontzegd worden. We hebben het niet slecht, vergeleken met de holbewoners destijds.
We waren vandaag in het Veenpark bij Bargercompascuum, een wuivende ruigte, een half vervallen kanaal en een roestige oude spoorbaan, en daar konden we die vooruitgang van nabij aanschouwen. Het ging er over arbeiders die in het zweet des aanschijns voor een habbekrats lange dagen ploeterden in het veen. Over gezinnen die woonden in plaggenhutten niet groter dan een achterkamertje in een hedendaagse doorzonwoning. In de zomer een benauwde broedstoof, in de winter een vochtige, tochtige en koude schuilplaats waar je je de barre winters van die dagen nauwelijks van het lijf kon houden. Over kinderen die van school moesten om voor hun broertjes en zusjes te zorgen omdat pa en ma samen in het veen moesten werken om nog net genoeg te verdienen om het hoofd boven water te houden. Allemaal voorbij. En natuurlijk kun je vraagtekens zetten bij sommige aspecten van de vooruitgang zoals de kiloknaller, de marktwerking in de zorg en het TROS muziekfeest op het plein, maar gemiddeld zijn we er toch wel op vooruitgegaan sinds die dagen.


10 augustus 2012


Niet bij vogels alleen: Mook - Molenhoek





Mens en natuur

Ik lees in Koos van Zomerens ‘Naar de Natuur’. Daarin onder andere een betoog over mens en natuur, waarin hij vooral Rob Bijlsma aan het woord laat. Een paar citaten maken duidelijk hoe Bijlsma erover denkt. ‘Je moet geen compassie hebben met de mensen maar met de natuur. Natuurgebieden zijn er voor de dieren, mensen moet je daar weren.’ ‘… dat mensen uit natuurgebieden geweerd moeten worden, omdat de natuur het uitgangspunt moet zijn.’ Maar het ideale natuurgebied is dan zeker ook afgesloten voor Rob Bijlsma? ‘Nee,’ zegt hij zonder de minste gêne. ‘Ik mag daar komen. Ik doe er wat mee.’

Compassie met de natuur. Met welke natuur? vraag ik me dan meteen af. Met, om maar wat te noemen, het vossenjong of met het gruttokuiken? Met de leeuw of met de antilope? Want compassie is toch iets individueels? Je hebt toch geen compassie met een abstract begrip, met een theoretisch concept?
Een steriel standpunt, noemt Van Zomeren de visie van Bijlsma. ‘Je kunt je in Nederland geen natuurbescherming meer voorstellen zonder gebruik van publieke middelen, en ja, het woord zegt het al, publieke middelen.’
Het is het pragmatische standpunt dat Koos van Zomeren hier vertolkt: zonder publieke steun, zonder draagvlak geen natuurbescherming, geen natuur. En hoe creëer je dat draagvlak? Duidelijk, punt gemaakt.
Mijn bezwaar tegen de houding van Bijlsma gaat verder.
Waarom zouden we eigenlijk iets met natuur? Waarom willen we überhaupt draagvlak creëren? Waarom laten we het er niet gewoon bij? Hup, asfalteren die zooi!
Omdat natuur waarde heeft, misschien?
Maar voor wie heeft natuur dan waarde?
Voor ‘De Natuur’ zelf? Voor dat abstracte begrip, dat theoretische concept? ‘De natuur’ heeft geen mening. ‘De natuur’ heeft geen gevoel. ‘De natuur’ kan geen waarde aan iets toekennen. Voor ‘De Natuur’ maakt het niks uit of zij er een is met orchideeën en paapjes, of een met raaigras en nijlganzen.
Ja, dieren, voor dieren heeft de natuur waarde. Vanzelfsprekend. Voor een vos bijvoorbeeld heeft een polder vol jonge grutto’s grote waarde. Die jonge grutto’s zullen dan weer minder waarde hechten aan een polder vol met vossen. Allebei natuur: tegenstrijdige belangen, daar kunnen we niks mee. Wat moet je met je compassie met de natuur? Is dat compassie met de vos? Of met de grutto?
Dan blijft de mens over. De mens kan genieten van de natuur. De mens kan plezier beleven aan de natuur. Ik noem maar wat. En dat is precies wat ik zo node mis in het standpunt van Rob Bijlsma. Waar is de lol gebleven? Waar is het plezier gebleven dat we zouden kunnen hebben in de natuur? Het is allemaal zo streng, zo ouderwets calvinistisch. Natuur is leuk mensen, natuur is mooi, aan natuur kun je enorm veel plezier beleven. Natuurlijk weet ik ook wel dat er heel veel gruwelijks plaatsvindt in de natuur, dat het romantische beeld dat veel mensen van de natuur hebben, ver van de realiteit af staat. Maar juist daarom: waarom zouden we dan ons best moeten doen om die natuur te beschermen, te behouden, als het niet is omdat ze zo mooi kan zijn, omdat we er zo van kunnen genieten?
De natuur waar Rob Bijlsma zich druk om maakt, de natuur die Rob Bijlsma waardevol vindt, en Koos van Zomeren, en ik, heeft geen enkele waarde als er geen mensen zijn als Rob Bijlsma, Koos van Zomeren en ik en hopelijk nog vele anderen, die het die waarde toekennen. Dan kon het net zo goed raaigras en nijlganzen zijn in plaats van orchideeën en paapjes, niemand die het verschil merkt. En als die mensen onvoldoende de gelegenheid krijgen (of nemen) om die waarde te onderkennen, om van die natuur te genieten, dan verliest die natuur haar waarde. En dan ben je gauw uitgepraat. Kun je wel prachtige, zeldzame en kwetsbare natuur creëren, kun je wel je best doen om iets waardevols in stand te houden, maar wat schiet je ermee op als er niemand gaat kijken? Als niemand er lol aan beleeft? Wie zou dan die waarde moeten toekennen, als de mensen het niet doen? Wie zou de natuur mooi kunnen vinden, wie zou van de natuur kunnen genieten, als de mens dat niet doet? Aan een vos of aan een grutto hoef je niet te vragen hoe mooi ze de natuur vinden. Die zijn vooral geïnteresseerd in elkaar, als lekker hapje, of als gevaarlijke kuikendief.

17 februari 2012


Niet bij vogels alleen: Knooppunten

donderdag 23 augustus 2012

Drie provinciën

'Moge ik nog vele witwangsterns dippen', schreef ik een jaar geleden. Nou, gedipt heb ik ze, meerdere keren, maar dat is nu voorbij. De witwangstern houdt weer van me. Vandaag zag ik er misschien wel 30, nestelend, foeragerend en af en toe tot op enkele meters afstand. En dat gewoon in Nederland! Je houdt het niet voor mogelijk.
Het was in zo’n typisch product van Nieuwe Natuur in Nederland, zo’n perfect stukje reclame voor natuurontwikkeling hier te lande. Je zou dan zeggen: laat het een ieder zien! Temeer omdat de vogels veilig vanaf een fietspad te bezichtigen zijn en zelf vrijwel onbereikbaar zijn achter natte draslanden met plasjes vol geoorde futen, ook nog. Wat wil je nog meer? Maar nee, geheim zijn ze, en geheim moeten ze blijven. Al is de plek bij de meeste vogelaars alom bekend, omdat in de beginperiode nog niet aan broeden werd gedacht en de vogels nog openbaar waren. Maar juist niet bij het grote publiek, juist niet bij de mensen van wie je het moet hebben, wil je geld en ruimte kunnen blijven investeren in het ontwikkelen van mooie natuur in ons steeds dichter bewoonde en ontwikkelde land waarin die natuur meestal steeds meer in de verdrukking komt.
Afijn, er zullen vast hele goede redenen voor zijn waar ik geen weet van heb.
Genoeg geklaagd, wij genieten er goed van want nestelende witwangsterns, dat is heel bijzonder voor Nederland. Met tientallen waren ze neergestreken tijdens de influx half mei. Dat gebeurde toen op meerdere plaatsen, hoewel nergens zoveel. Maar hier zijn ze blijven hangen, en aan het broeden geslagen. Een unieke gebeurtenis, want het aantal broedgevallen de afgelopen eeuw is denk ik op de vingers van één hand, misschien twee, te tellen. En dan hebben we het over eenlingen, en soms ook tweelingen natuurlijk. Dit hier, dat maak je normaal alleen mee in Oost-Europa, of in Zuid-Europa, misschien nog ergens in midden Frankrijk maar dichterbij niet.
Het was de perfecte start van wat een modelexcursie van vogelwacht Utrecht zou worden naar drie provincies. Van de plas en de dras van Groningen ging het naar de hogere gronden van Friesland: het Fochteloërveen. Bosranden, uitgestrekte vlaktes, zingende geelgorzen en boompiepers: in alles een heel anders stukje Nederland, hoewel nauwelijks een steenworp verderop. Vanaf de uitkijktoren zagen we ook drie kraanvogels: beeldmerk van het gebied, en die gaven het veen het ongerepte karakter dat het vanouds past. Ver weg maar toch prachtig, zeker ook toen ze waren opgevlogen en, nog altijd op gepaste afstand, voor ons langs vlogen.
Formeel ook geheim trouwens, de kraanvogels van het Fochteloërveen.
Na het hoogveen van Friesland het laagveen van Drenthe: Diependal. Door een tunnel door de oude vestingwerken bereikten we de kijkhut midden tussen de plasjes en het eerste wat we zagen was roodhalsfuut. Uiteindelijk vonden we er zeven, alle fraai in prachtkleed, ook weer iets wat je in Nederland niet vaak meemaakt.
We sloten af met een stukje midden Drenthe, tussen Buinen en Exloo. Niet het allerfraaiste stukje Drenthe, hoewel er tussen de aardappelvelden flinke stukken nat en verwilderd waren en af en toe de hooilanden golfden in de wind. Maar wel de plek waar al enkele weken een eerstejaars steppekiekendief aan het overzomeren is. Een eerste rondje door het gebied leverde niet meer op dan enkele bruine kiekendieven. Net zo’n beetje terug bij ons beginpunt zagen we een fraaie man grauwe kiekendief. Minder zeldzaam, maar zeker zo mooi als de beoogde steppekiek. En uiteindelijk ontdekten we, eerst nog ver weg, een ‘ringtail-kiekendief’ (genoemd naar vrouwtje of juveniel blauwe, grauwe en steppekiekendief die alledrie gekenmerkt worden door een opvallende witte stuit, als een ring om de staart) die zich dichterbij steeds nadrukkelijker ontpopte als de gezochte steppekiek. Jawel, ook deze gelukt vandaag, soms heb je van die dagen dat alles goed gaat. Ook deze liet zich schitterend zien, dichtbij jagend boven de akkers. Zelfs op zeker moment in één kijkerbeeld met de grauwe kiek: een perfecte afsluiting van een perfecte dag vogelen.

17 juni 2012

Alpe d’Huez in de polder


Een paar weken terug schreef ik met enige gepaste trots dat ik met stevige tegenwind in één uur en twintig minuten van de veerhaven van Texel naar De Cocksdorp was gefietst. Vandaag stond de wind zuidwest en waren we nog veel sneller in (en voorbij) De Cocksdorp. Hoe lang we over de terugweg gedaan hebben, ga ik niet vertellen. Dat ben ik vergeten. Ons vertrek van de noordpunt van het eiland was zo lang geleden, dat het in vergetelheid is geraakt.
Met windkracht 7, minimaal, pal tegen helemaal terug naar de veerhaven: dit was ons eigen Alpe d’Huez. Alpe d’Huez in de polder. Af en toe kwamen we nauwelijks meer vooruit, voetje voor voetje bijna vochten we ons langs de waddendijk. Van boerderijtje naar boerderijtje, van bosje naar bosje. In het begin hadden die nog voor enige verlichting gezorgd, maar later boden ze geen enkel soelaas aangezien de wind toen echt recht voor stond en ongehinderd over het weggetje kwam aangestormd. Onbarmhartig, zonder mededogen. Af en toe slingerden we over het fietspad, af en toe werden we letterlijk omver geblazen, hoe sterk is de eenzame fietser, maar opgeven was natuurlijk geen optie, zoals ons dat nu eenmaal door hedendaagse goeroes is ingepeperd. Uiteraard niet, want we moesten met de boot mee.
En waarom dit alles?
Vanwege een kleine kokmeeuw die al enkele dagen rondhangt op de noordpunt van Texel. Maar wel ontzettend onregelmatig, volstrekt onvoorspelbaar, meestal maar kort ter plaatse en vaak urenlang zoek. Eerlijk gezegd had ik er een hard hoofd in, maar je moet wel hè.
Even ten noorden van De Cocksdorp vonden we een groep meeuwen op de akker. Het was de juiste plek en de juiste groep meeuwen, maar de juiste meeuw zat er niet tussen, voor zover we konden zien.
Even verderop was het plasje bij de Robbenjager, waar-ie ook regelmatig gezien wordt. Hier echter geen enkele kleine meeuw ter plaatse. Louter enkele zilver- en mantelmeeuwen.
Dan maar naar het renvogelveldje, de plek bijna onder de vuurtoren waar ooit in een grijs verleden (nog langer geleden dan ons vertrek vanmiddag van de kop van Texel terug naar de veerhaven) een paar uur lang een renvogel gezeten heeft. Dit is naar verluidt de derde vaste plek van de kleine kokmeeuw maar ook hier was-ie niet te vinden.
Dat werd weer een geduldzaak, op zijn best. We maken ons al op voor een lange middag wachten als ineens het bericht doorkomt: NU TER PLAATSE!!! Witte Hoek oost (het is het akkertje waar we zojuist begonnen zijn met zoeken). Tijd: 13.29. Het is inmiddels net half 2 geweest: vers van de pers dus. Gezien de ervaringen van de afgelopen dagen is haast geboden. We stappen in de auto van een aanwezige vogelaar die ons een lift aanbiedt, snellen naar het zuiden, stormen de dijk op, zetten de telescopen neer en: kleine kokmeeuw!
In de akker vóór de grote groep meeuwen van een uurtje terug, met een paar gewone kokmeeuwen om zich heen. Het eerste wat opvalt: wat is-ie klein! Echt een maatje kleiner, en fijner ook, dan de gewone kokmeeuwen om hem heen. Hij zit meest half verscholen tussen de vegetatie maar soms, als-ie zich even verheft, zich strekt, is-ie goed te zien. Vooral het hoofdje: een lief hoofdje. De snavel fijn en geheel zwart, de oorvlekken markant en wat grijs in de nek: ja, het is ‘m!
Hiermee moeten we het doen. De vogel wenst zich verder niet te verroeren, legt na enige tijd de kop in de veren en lijkt op korte termijn geen aanstalten te maken om te vertrekken. We worden terug naar onze fietsen gebracht en fietsen tegen de wind in terug naar de plek. Daar blijkt de vogel net gevlogen, pal over de waarnemers heen het wad op. Oei, dat had ik toch graag nog even meegemaakt.
Waarna onze beklimming van Texel zoals hierboven al aangestipt, een aanvang neemt. Een loodzware klim, maar wel met kleine kokmeeuw op zak en dat helpt enorm, kan ik u verzekeren.

8 juni 2012


Meer: Herkansing

Gek


Laten we één ding onomstotelijk vaststellen, laten we er niet omheen draaien: vogelaars zijn gek. Althans, vele van hen. Ik veroordeel dat niet, ik doe daar zelf in bescheiden mate aan mee. Ook ik reis af en toe het halve land af om ergens een zeldzame soort te zoeken. Ook ik wil wel eens, net terug van vakantie in de ene uithoek van het land, de volgende dag meteen in de trein stappen naar de andere uithoek. Ik maak het dan wel niet zo bont als sommige anderen, die bij elke melding onmiddellijk in de auto stappen en blijkbaar tijd en gelegenheid hebben om op één avond een kleine klapekster te doen in Amsterdam en anderhalf uur later in de Ezumakeeg in noordoost Friesland naar een grote franjepoot te staan kijken. Maar ik veroordeel dat dus niet, als ik de gelegenheid had zou ik zo mee gaan.
Maar soms zijn de tijden me te bar. Moet je verdorie je best doen om je niet ongelukkig te voelen met grijze wouw, roodstuitzwaluw, kleine geelpootruiter en woestijnplevier in één maand, omdat je bergfluiter, bairds strandloper, kleine klapekster, grote franjepoot en terekruiter hebt moeten laten lopen. Het gevoel dat je alles mist! Dat je je bijna gedwongen voelt om ook al die beesten te gaan bekijken, maar waar haal je de tijd vandaan? Dan wil je wel eens pas op de plaats maken: tot hier en niet verder! Even een paar dagen niet denken aan al die zeldzaamheden maar gewoon genieten van een paar dagen in de duinen bij Noordwijk. Wel na eerst even die eurokanarie op te zoeken in de Amsterdamse Waterleidingduinen natuurlijk, omdat die toch op de route ligt (vanuit Heemstede met het vouwfietsje). Ja, zo wordt het natuurlijk nooit wat.
(Een beetje therapeutisch is dit schrijven wel, zoals de lezer natuurlijk al had opgemerkt: om me te helpen me te verzoenen met het laten lopen van bergfluiter, bairds strandloper, kleine klapekster, grote franjepoot en terekruiter.)
Maar daarna dus even drie dagen zonder contact met de buitenwereld (nou ja, wel een mobieltje hoor, maar niet eentje die me toegang verschaft tot het soort nieuws waar het om draait in het leven van een vogelaar). Drie dagen van gezelligheid binnen en van bos en duin buiten. Drie dagen van nachtegalen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, ’s avonds laat het mooist. Drie dagen zingende grasmussen, af en toe braamsluiper, heggenmussen en graspiepers. Paar uurtjes in de vroege ochtend trek geteld op de zeereep, met trek van gierzwaluwen: enige tientallen gestaag naar noord, en van boerenzwaluwen, die zowat evenveel naar zuid vlogen als naar noord zodat het de vraag is of het niet steeds dezelfde waren die maar wat heen en weer vlogen. Een boomvalk laag over naar zuid. Op zo’n dag in mei met oostenwind hoop je natuurlijk op iets anders maar ja, het was een boomvalk.

Inmiddels ben ik weer thuis. Gauw de computer aangezet: ha, grote franjepoot zit er nog …

19 mei 2012

woensdag 22 augustus 2012

Tradities


Tradities, die zijn er om in ere te houden. Maar sommige tradities, daar wil je eigenlijk zo gauw mogelijk vanaf. Bijvoorbeeld de traditie dat het op de Top of Holland-vogeldag, jaarlijks rond half mei, altijd koud is, altijd hard waait en nooit helemaal droog is. Altijd van dat weer dat je denkt, voor januari zou het wel aardig zijn. Op zijn best. Op de Top of Holland-vogeldag voelt het aan alsof het hartje winter is. Zo ook dit keer, op mijn derde Top of Holland-vogeldag: een snoeiharde noordenwind maakte het novemberwaardig. Wist je niet beter, keek je niet naar de bloeiende meidoorns en het fluitenkruid en hoorde je niet de tuinfluiters en de wielewalen, dan zou je je hartje winter kunnen wanen. Het is een traditie inmiddels. Maar graag maken we daar een eind aan: graag volgend jaar eens een rustige, windstille en warme lentedag.

Ziezo, dat is alvast één kapstok om een verhaal over de Top of Holland-vogeldag aan op te hangen. Een ander haakje: morinellen. Alle drie de keren dat ik tot nu toe deelnam, speurde ik de voorafgaande dagen het web af op zoek naar leuke soorten in de Top of Holland, en alle drie de keren was er op de voorafgaande dagen geen sprake van morinelplevieren. Helaas, want vooral op mijn eerste Top of Holland-vogeldag stond die erg hoog op mijn verlanglijstje.
Maar alle drie de keren werden ze juist op de Top of Holland-vogeldag gevonden. Twee jaar terug waren ze fantastisch, prachtig dichtbij op de kale akker. Vorig jaar waren ze prima: het waren er heel wat meer maar ze zaten er iets minder mooi bij. Dit jaren waren het verre vlekjes. Deze afnemende trend werd één moment verstoord, toen twee vogels naar ons toe kwamen vliegen en even voor ons in de dichtst bijzijnde akker gingen zitten. Even waren ze mooi, maar al gauw vlogen ze weer op en waren ze weer verre vlekjes.
Maar nog elk jaar tot nu toe werden er dus juist op de Top of Holland-vogeldag morinelplevieren ontdekt. Alsof ze die beesten dagen lang koud zetten, verborgen voor gewone stervelingen, om ons op de dag zelf te verrassen met een traditioneel en bijzonder smakelijk gerecht. Een traditie overigens, die wat mij betreft in stand mag blijven.

De mooiste traditie van de Top of Holland-vogeldag is natuurlijk dat je met in ons geval vier mensen een volle dag lang volledig toegewijd bent aan vogels kijken. Met Ben en met Vincent zoals ook de afgelopen jaren, en met een gastoptreden van Jarinka die me als ‘groentje’ vrijdagavond fijntjes het verschil tussen man en vrouw koekoek wist uit te leggen. Waarvoor nog dank. Om 6 uur ’s ochtends stonden we op de waddendijk bij de Noordkaap, om 9 uur ’s avonds reden we weg bij de Ezumakeeg. Toen Ben na het eten in Schierzicht voorstelde nog even bij de Keeg langs te gaan voor we weer naar het zuiden zouden vertrekken, dachten we allemaal hetzelfde: ‘kijk, that’s the spirit’ of andere woorden van gelijke strekking. Want we waren met mensen die vanavond niet op tijd thuis wilden zijn omdat ze nog een afspraak hadden of nog zoveel wilden doen maar die vandaag niets liever wilden dan zo veel mogelijk tijd wijden aan het kijken naar vogels. Ook al zou dat ons inmiddels geen hoofdprijs meer opleveren want de tijd was om. Wel nog een prachtige kijk op de Keeg in avondlicht, met ineens een heleboel kleine strandlopers, nog één keer een mooie temmincks en drie krombekstrandlopers. Die laatste hadden er twee uur eerder nog niet gezeten.

Dan de wapenfeiten. Opnieuw hebben we de hoofdprijs niet gewonnen. Maar dat geldt voor de meesten. We hebben opnieuw vooral meegelift op de vondsten van anderen. De mooiste was ongetwijfeld de woestijnplevier die al vroeg in de ochtend ontdekt werd op de Punt van Reide. Tot ons geluk, want wij waren in het oosten begonnen en waren ten tijde van de melding nog in de buurt. Dus we konden zo aanschuiven en genieten van een prachtig afgeragde vogel met gesleten veren die uit zijn pak hingen maar wel al met een mooie zacht oranjeachtige borst, en wel op amper tien meter afstand vlak beneden de dijk. Hoe dan ook een prachtige soort en de hoofdprijs was daarmee al wel vergeven. Andere mooie vondsten waren de poelruiter, op het eind van de dag op de hoogwatervluchtplaats langs de waddendijk aan de kustweg, en de zwarte rotgans in de Anjumer en Lioesenserpolder, die zich overigens maar moeizaam liet zien. Kleine en temmincks strandloper en steltkluut in de Ezumakeeg hadden we natuurlijk ook voor het opvegen, al viel dat bij de laatste twee aanvankelijk nog tegen.
Zelf vonden we een mannetje grauwe kiekendief jagend boven de akker. We zullen de enige niet geweest zijn, en wat is eigenlijk een eigen vondst? Het voorkomen van grauwe kiek in de streek is al lang bekend. Min of meer eigen vondsten waren ook de dwergsterns, tot twee keer toe: eerst twee langs vliegend in het Jaap Deensgat, en daarna kort ter plaatse in de noordelijke Keeg. De Engelse kwikstaart bij de hut in het Jaap Deensgat werd ons ook niet aangewezen. Maar uniek zullen we met deze vondsten niet geweest zijn, en punten waren ze sowieso niet waard. Ze waren er niet minder mooi om, en de dag was er niet minder aangenaam om. Uiteindelijk, oh wat een gedrocht van een cliché om mee te eindigen, uiteindelijk waren we natuurlijk allemaal winnaars.

12 mei 2012


Top of Holland 2015

Roodstuitzwaluw


Een roodstuitzwaluw bij De Cocksdorp was aanleiding zo kort na terugkeer uit Limburg meteen naar het andere uiteinde van Nederland af te reizen. Roodstuitzwaluw zou immers nog nieuw zijn op mijn Nederlandse lijst.
In twee dagen van Zuid Limburg naar Texel: naar Nederlandse verhoudingen een flinke reis.
Met een stevige noordooster tegen op het vouwfietsje in 1 uur en 20 minuten vanaf de boot naar De Cocksdorp gefietst: een prestatie waar ik als inmiddels 50+er best een beetje trots op ben. Onderweg vroeg ik me af waar al die vogelmelk in de bermen toch vandaan kwam. Onderweg ook even stilgestaan bij een flinke groep regenwulpen in het land. Maar eenmaal bij De Cocksdorp, eenmaal aan de oevers van de Roggesloot, van de zwaluw geen spoor. Tijdje rondgefietst, hier gezocht en daar gezocht, overlegd met wat medevogelaars maar niemand had ‘m gezien. Wel bescheiden groepjes boertjes af en toe, wel melding van poelruiter en kleine geelpootruiter te Dijkmanshuizen (!), maar geen roodstuitzwaluw.
En ook al geen morinellen kunnen vinden langs de Oorsprongweg. Zo dreigde mijn dagje Texel een beetje op een sof uit te draaien. Nou ja, ik genoot natuurlijk volop. Van de wind in de rug. Van de zon af en toe tussen de wolkenvelden. En natuurlijk van de prachtige rosse grutto’s, zowel op het veld als op het wad; van die paar zomerkleed kanoeten op het wad, van de tapuiten en de gele kwikstaarten, de bruine kiekendieven, de rotganzen en de lepelaars en de kluten enzovoort. Zo echt Texel allemaal, dus een sof was het natuurlijk niet. Maar halverwege de terugweg alweer en wat zeldzaamheden betreft stond ik nog op 0. De roodstuit had ik al wel zo’n beetje opgegeven.

Dijkmanshuizen: daar moest het dan gebeuren. Maar de kijkhut verlaten: geen goed teken. Waren de zeldzame ruiters alweer vertrokken? Was de meute hals over kop naar De Cocksdorp vertrokken omdat daar de zwaluw was teruggevonden? Werd dit weer een klassiek voorbeeld van ‘wrong time wrong place’?
Afijn, ik richt dan toch maar de telescoop en … poelruiter! Tussen een stel kemphaantjes, mooi in beeld.
Zo, die is in elk geval binnen.
En aan de overkant tegen de oever aan een steltje: rank, klein, opvallend scherp ‘gesnipperde’ bovendelen. Anders. En zie ik daar nou gele poten? hoewel meest onzichtbaar want onder water. Even spreidt-ie de vleugels: geen wit; wel een witte, recht afgesneden stuit. Kleine geelpootruiter.
Dat is twee.
Daarnaast zijn ook hier de rosse grutto’s fraai, en de kemphanen, en de vier groenpootruiters met één zwarte ruiter in een hoek.
En dan, inmiddels sta ik er niet meer alleen voor, een uitroep: roodstuitzwaluw! Het kost even moeite maar dan heb ik ‘m ook: toch nog roodstuitzwaluw, rondvliegend, eerst boven Dijkmanshuizen, daarna boven het veld richting Ottersaat. Een zwaluw met lange staartpennen, met rossige stuit en rossig achterhoofd en met opvallende recht afgesneden zwarte onderstaart: in alle opzichten een roodstuitzwaluw. Prachtig. En wat een moment: poelruiter, kleine geelpootruiter en roodstuitzwaluw ineen. Dat zullen we ons heugen!
Als andere vogelaars van elders zijn toegesneld, is de vogel alweer verdwenen. Ik behoor tot de happy few vandaag: ‘right time right place’.

5 mei 2012

382: Vrijdag de 13e

Van vrijdag de 13e verwacht je niets goeds. En toen donderdagavond al honderd-en-vierendertig mensen grijze wouw hadden ingevoerd op Waarneming.nl, wist ik maar al te goed wat er deze vrijdag de 13e mis kon gaan. Dat maakte me wel een beetje zenuwachtig. Blijkbaar hadden honderd-en-vierendertig mensen nog die avond de gelegenheid gehad om naar Keent af te reizen. En gelijk hadden ze, want of er de volgende ochtend een herkansing zou volgen, is in zulke gevallen altijd nog maar de vraag.
Als de wereld verdeeld wordt in mensen met en mensen zonder grijze wouw op hun lijst, ja, dan wil je natuurlijk wel bij de goede groep horen. Want grijze wouw, eind donderdagmiddag ontdekt in de omgeving van Keent in Noord-Brabant, is een soort die je niet graag mist. Dus op de ochtend van vrijdag de 13e samen met Hans het noodlot getart en de vroegste trein genomen, 7 minuten voor 6 uit Utrecht centraal, in de bange hoop dat de vogel vanochtend toch nog een paar uurtjes zou willen blijven. Alle doemscenario’s passeerden de revue. April, volop trektijd, de trekdrang zou ‘m vast niet toestaan langer te blijven hangen dan strikt noodzakelijk. Wat dat betreft boden de schaarse gevallen van grijze wouw tot nu toe weinig vertrouwen. De meeste werden de volgende ochtend niet meer teruggevonden. En anders zijn er wel de verhalen van een vogel die ’s ochtends vroeg, de zon nog maar nauwelijks boven de horizon, nog net door een enkeling werd gezien voordat hij vertrok en nooit meer werd teruggevonden. Wij zouden er niet eerder dan een uur na zonsopkomst zijn.
Op hoop van zegen dus. Wel zagen we in het eerste ochtendlicht met genoegen de grauwe nevelsluiers buiten boven de velden hangen. Nooit eerder was ik zo gelukkig met mist. Het gaf ons toch weer enige hoop: wellicht zou het de vogel er nog even van weerhouden om verder te trekken.

In Ravenstein op de fiets, naar Overland, naar de brug over de wat fors uitgevallen boerensloot die daar loopt als een soort aftakking van de Maas, en daar stonden ze al: vogelaars met hun telescopen, met vele tientallen zij aan zij. En ze wezen ons: …
Grijze wouw!
Oei wat een vogel! Hij zat dan wel niet heel dichtbij, maar toch! Het was half 8, de mist was opgetrokken en we hadden alle tijd. Heerlijk zat-ie daar boven in de boomsingel. Nog mooier werd het toen de vogel na een uurtje opvloog en begon te jagen boven de velden naast de singel. We zagen hem bidden en we zagen hem rondvliegen in die vlucht waarvan de ANWB-gids schrijft: ‘doet tijdens jagen aan velduil denken’. Inderdaad had hij in mijn ogen wel iets uilachtigs. Geleidelijk, van boompje naar boompje, verwijderde de vogel zich. Nog één keer liet hij zich fraai bekijken bij een boerderijtje, daarna vloog-ie strak weg en verdween uit beeld.
We dwaalden nog wat door het gebied en streken bijvangsten op als groene specht, roodborsttapuit, overvliegende witgatjes, boompieper, mijn eerste grasmus van het jaar en drie groenpootruiters, maar van de wouw geen spoor meer. Toen we echter terugkeerden waar we begonnen waren, zagen we daar weer de auto’s en de vogelaars, en de telescopen allemaal gericht op hetzelfde punt. En zo vonden we opnieuw de grijze wouw. En die was mooier dan ooit. Mooier ook dan ik ‘m ooit in Portugal zag. Hij was volop aan het jagen en bidden, dook tenslotte naar het veld en kwam met een muis in zijn poten weer omhoog. Ging op een paaltje in het weiland zitten en nam daar alle tijd om die muis eens lekker te gaan oppeuzelen. Ja, en dan mag het crisis zijn, de tijden somber maar dit maakte dat allemaal tot onbeduidende bijzaak. Want zie toch hoe hij die muis sloopte, in stukjes naar binnen werkte en uiteindelijk zich uitgebreid ging zitten poetsen. Kijk toch dat oogmasker, dat hem het aangezicht geeft van een vrouw van lichte zeden die al haar charmes inzet om ons te behagen. En daar prima in slaagt. Vol in de telescoop, zo fraai in beeld, geen natuurfilm die dat beter kan.
Toen de vogel geen enkele aanstalten leek te maken om zijn show te beëindigen, zijn wij tenslotte maar op huis aan gegaan. Om later te vernemen dat-ie nauwelijks een kwartier later tijdens een opklaring hoog is opgevlogen en strak naar het noorden is vertrokken. Niemand heeft hem daarna nog teruggezien. We zaten er dus met onze angst maar een paar uurtjes naast.
Het was een gedenkwaardige vrijdag de 13e.

13 april 2012


Meer: Alpe dhuez in de polder

Winterswijk

Middelste bonte specht, mibo voor vrienden en bekenden, is een fijn spechtje. Natuurlijk, als de middelste bonte gewoon was en de grote bonte zeldzaam, dan was grote bonte specht een fijn spechtje. Dan had diens vurig rode onderbuik, fiere snavel en strenge blik des vogelaars hart sneller doen kloppen, in plaats van het zachte roze, de fiere rode kruin, het fijne snaveltje en het vriendelijke, open gezichtje van middelste. Maar zo is het nou eenmaal niet, en dus horen we het roffelen van de grote bonte spechten weliswaar met genoegen maar toch tamelijk onaangedaan aan, terwijl het gekekker van de middelste ons doet opveren en aanzet tot een fanatieke speurtocht. Met succes: diverse keren krijgen we de vogel mooi te zien.
Trouwens, ook kleine bonte specht is een fijn spechtje. Niet zozeer vanwege zijn zeldzaamheid, maar vanwege zijn wat verborgen leefwijze. Er zijn er meer van dan je er ziet, en al geldt dat natuurlijk voor allemaal, deze laat zich meestal maar lastig betrappen. Hij roept maar sporadisch, houdt zich vaak langdurig stil, roffelt ook niet altijd zo uitbundig en houdt zich meestal op in de hoogste kruinen. Maar vandaag kregen wij ook dit mini-spechtje fraai in beeld en dat is een groot genoegen. En niet alleen vanwege zijn wat verborgen leefwijze.

We bevinden ons in Bekendelle en het is lente: een gelukkige combinatie. IJs en sneeuw zijn inmiddels nog slechts hele verre herinneringen, ´een stokoude overlevering waarvan niemand wist of zij waar was of niet´, en over de Elfstedentocht … Elfstedentocht? Wat is dat? De zon schijnt en tovert op de bosbodem niet alleen het vrij alledaagse geel van speenkruid, maar ook het veel exclusievere geel van bosgeelster. Ook volop zingende vogels natuurlijk. Temidden van het koor aan min of meer dagelijkse soorten valt af en toe het wat minder gewone riedeltje van vuurgoudhaan op. Hij laat zich geregeld goed zien en weinig vogels, hoe zeldzaam ook, kunnen in schoonheid wedijveren met vuurgoudhaan.
Bekendelle, nabij Winterswijk, is een schoolvoorbeeld van een beekdalbos. Een paradijsje, ver verwijderd van onze alledaagse werkelijkheid, met oude eiken, grillige natte hoekjes, dood hout en open plekken, en een mooie beek die door het bos heen kronkelt. Het is een van de vele nieuwe kolonisaties van middelste bonte specht in (vooral oostelijk) Nederland. Mibo wordt rap gewoner, het zachte roze op de onderbuik en de fiere rode kruin rap minder exclusief. En met mibo komt vaak ook kortsnavelboomkruiper. Die is meestal heel wat lastiger te lokaliseren en bovendien sowieso een stuk minder opvallend, maar het lukt ons één maal om er eentje mooi in de verrekijker te vangen.

Na Bekendelle is het tijd voor een andere beroemde trekpleister van de streek. Niet de geelgors die we meteen bij aankomst bij de steengroeve te zien krijgen. Hij zingt nog niet maar een mooie vogel is-ie. Hoofdzaak hier is natuurlijk de oehoe van Beleef de Lente. De vogel die heel Nederland kan bezichtigen op internet maar die in real life natuurlijk oneindig veel fraaier is. En door de telescoop levensgroot in beeld: kom daar eens om in bijvoorbeeld de ENCI-groeve. Als een leeuw in de dierentuin lag ze lui uitgestrekt op haar rotsrichel. Tien keer dichterbij dan die in de ENCI, door de verrekijker mooier dan daar door de telescoop, en dan hoef je er ook nog niet zo’n roteind voor te klimmen.
Na de oehoe besteden we de resterende uren aan een mooie fietstocht door de grensstreek met Duitsland. Lekker in het zonnetje, en in het voorjaar dat overvloedig over ons wordt uitgestort. Zingende vogels: vinken, roodborst, zanglijster, grote lijster, boomklever, de welluidende appelvink, zelfs geelgors laat zich kortstondig horen. Bloeiende krokussen en hyacinten en klein hoefblad. Rondom de agrarisch-industriële velden ontluikt een landschap als uit een reclamefolder, met bosranden, hagen, boomsingels, hooilandjes, ruigtes en meer, en met wolken van bloeiende sleedoorn. Zeer geschikt allemaal om nog enkele aangename uurtjes door te brengen, voordat de trein ons terugbrengt in onze alledaagse werkelijkheid.

11 maart 2012


En dan nog deze: Valreep
Meer Winterswijk: Winterswijk



dinsdag 21 augustus 2012

2012


En zo stappen we dan 2012 binnen: doemjaar, rampjaar, jaar van de horrorwinter, van de eurocrisis, van de ineenstorting van Europa, het einde van de beschaving zoals we die kennen. Een jaar dat ons niets goeds te bieden heeft, dat ons alleen maar ellende zal brengen, dat ons terug zal brengen naar de middeleeuwen, wat zeg ik? Naar het stenen tijdperk! Je wilt het tegenhouden, blijven hangen in het heerlijke 2011 met zijn langstaartklauwier en woestijnplevier, wat zeg ik? Zomerkleed kaspische plevier! Met zijn hooggebergte in Italië, zijn heerlijke zomerachtige lente en zijn heerlijke lenteachtige herfst. Maar je houdt het niet tegen, tijd wacht op niemand en op een dag is het 2012. En schoorvoetend zet je je eerste schreden in dat verdoemde jaar, ja, je moet wel, en angstig kijk je om je heen, bang ieder moment getroffen te worden door een ramp. Bang de samenleving als geheel en die van mezelf in het bijzonder voor je ogen te zien verkruimelen. Bang de deur uit te stappen en te ontdekken dat de huizen en de straten weg zijn, de winkels verdwenen, de pinautomaten nog slechts hoopjes verwrongen staal.
Maar dan stap je op 1 januari de deur uit en hé, om te beginnen is er helemaal geen horrorwinter! Je zou haast wel zonder jas kunnen. En de huizen en de straten zijn er nog gewoon, alsof er niks aan de hand is. Zelfs de treinen rijden. Op tijd nog wel!
Dus ik neem de trein, voor het te laat is, en reis naar Gouda Goverwelle. Daar is het grijs, dat dan weer wel, en meest miezerig. Op het vouwfietsje door de Goudse Hout verzamel ik de nieuwe jaarsoorten, boomkruiper, blauwe reiger, ja, pas 1 januari immers. In de Reeuwijkse plassen volgen onder andere kuifeend, fazant en krakeend. Ik bereik de surfplas en betreed het uitzichtplateautje: tafeleenden, kuifeenden, diverse dodaarzen en verder weg duizenden smienten. Tussen de nabije kuifeenden ontdek ik twee rosse stekelstaarten. Maar van de witkopeend vooralsnog geen spoor. Kijk, heb je ’t al: 2012!
Akkoord, wel mooi de witoogeend die hier ook rondhangt. Hij zat dichtbij, bij en soms zelfs op een eilandje zodat beide poten zichtbaar waren. Ik kon geen ring ontdekken.
We zoeken het verderop. (We, want we zijn natuurlijk met meerderen. Waar vind je in Nederland nog een zeldzame vogel waar géén vogelaars naar op zoek zijn? Die zul je zelf moeten ontdekken.) Verderop is een uitkijkscherm met zicht op duizenden smienten. Op een stel meeuwen, twee ponten worden me aangewezen. Op brilduiker, slobeend en pijlstaart, allemaal nieuwe jaarsoorten. En warempel: op witkopeend! Toch nog witkopeend. En na een tijdje wordt-ie ook nog gezellig actief. Kop uit de veren, snavel zichtbaar, met dikke bobbel: het beste kenmerk om ‘m van rosse stekelstaart te onderscheiden. Uiteindelijk vliegt-ie op en vertrekt richting zijn oude plek.
Het was een mooi begin van het nieuwe jaar. Misschien, heel misschien zal het met dit rampjaar ook verder nog wel meevallen. Gelukkig nieuwjaar iedereen.

1 januari 2012

Escapisme


De wind was hard, de golven hoog en veel ging schuil in golfdalen of elders waar wij geen weet van hadden. We hadden het ons gemakkelijker voorgesteld. Geregeld ontdekten we een beest dat ons tot dan volledig ontgaan was. Zo zat er ineens een man eider die we al die tijd over het hoofd hadden gezien: toch niet een type waarbij dat gemakkelijk is. De zwarte zeekoet vonden we pas toen een Belgische vogelaar ons had geantwoord: ‘The black guillemot’, in een pokdalig soort Engels zoals alleen Franstaligen dat kunnen uitspreken, ‘maar die zit een klein stukje terug, maar een paar meter uit de kant!’ en hij wees waar wij zojuist nog hadden staan zoeken.
Eenmaal daar terug na even zoeken inderdaad: zwarte zeekoet. En inderdaad: maar een paar meter uit de kant. Veel duikend, af en toe schuilgaand in een golfdal, maar tussendoor steeds fraai te zien, onder andere samen met zeekoet en kuifduiker, al even dichtbij, en op de achtergrond roodkeelduiker.
Zwarte zeekoet langs de Brouwersdam: je moet natuurlijk niet denken dat het enige relevantie heeft. Dat het iets zegt over de staat van de natuur in Nederland, of over de verhouding van de mens tot die natuur, zo’n eenzame vreemdeling verdwaald in Nederlandse wateren. Afval is het, een toevallige afwijking van het gangbare. Maar wel leuk.
Je reinste escapisme: de eurocrisis staat op springen, een onomkeerbare milieucrisis lijkt nabij, Ajax uit de Champions League, je wordt een beetje immuun voor dergelijke onheilsboodschappen. Doe mij dan maar een zwarte zeekoet langs de Brouwersdam. Een momentje om alle somberte weer even van je af te schudden en te bedenken: het leven is mooi! Als we dat maar vaak genoeg doen, als we gewoon ophouden somber te zijn, gaat die somberheid misschien vanzelf over. Vroeger had je een poster: ‘Stel je voor, het is oorlog, en niemand gaat er naartoe’. Misschien is het tijd voor een nieuwe variant: ‘Stel je voor, het is crisis, en niemand doet eraan mee.’

6 december 2011

maandag 20 augustus 2012

Hoek van Holland

Ach, wat zijn al die lijstjes nou helemaal waard? Helemaal niks natuurlijk, maar toch, je houdt ze bij. Het is een leuk spelletje en als je dan op het punt staat je persoonlijke jaarrecord te verbeteren, dan probeer je toch ergens een nieuwe voor je jaarlijst vandaan te halen. We hebben nog ruim een maand te gaan natuurlijk maar toch: beter vandaag dan morgen. Maar waar haal je nou een nieuwe jaarsoort vandaan bij amper 50 meter zicht? Waar kun je nog terecht voor een leuke soort als je nauwelijks een hand voor ogen ziet?
Hoek van Holland!
Want de huiskraaien daar, die kun je ook bij dichte mist nog wel vinden.
En inderdaad: grauw, grijs, mistig, het station nog niet uit en daar zaten ze al, parmantig op de bovenleiding. Tien stuks: +1 voor de jaarlijst.
Nou is het lijstje leuk, maar huiskraai is ook zonder dat gewoon een leuke en interessante soort, wat mij betreft. Alleen al de discussie die hij oproept: invasieve exoot? Uitroeien? Meestal kijk je als vogelaar naar zulke vreemdelingen niet om. Exoten, die horen hier niet, zijn hier ook zelden van nature. Ja, enig 'eigen-volk-eerst'-sentiment is ons niet vreemd. Maar in dit geval: wel aanvaard door CDNA, de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna, de club die gaat over het al dan niet goedkeuren van waarnemingen van zeldzaamheden in Nederland. Dus wel formeel beschouwd als wilde vogel, al is niet iedereen daar even gelukkig mee. Hoe dan ook: wel zelf de boot genomen uit India of daaromtrent en aan wal gegaan in het kille en waterige Holland. Wat heeft zo’n beest hier te zoeken? vraag je je af. Op een dag als vandaag nog meer dan anders: het contrast met het warme India moet nu wel erg groot zijn.
De huiskraai blijkt bezig zich over de wereld te verspreiden, en wel op een voor vogels heel eigentijdse manier: per boot. Hij blijkt geregeld met sche­pen mee de wereldzeeën te bevaren, duikt geregeld her en der in havensteden op en weet zich daar af en toe prima te handhaven. Zo ook in Hoek van Holland, waar zich al jaren een populatie van inmiddels enige tientallen vogels handhaaft. Reden voor de commissie om hem als soort in Neder­land te erkennen: meevaren met schepen wordt in dit geval beschouwd als natuurlijke versprei­dingswijze. Voor een andere commissie overigens reden om de huiskraai als invasieve exoot aan te merken en zo de weg vrij te maken voor het verwijderen van de vogels. Dus wie ‘m nog wil zien, moet een beetje opschieten.
Het wachten is intussen op de eerste vogel die het vliegtuig neemt.

En zo werd een kille, mistige en sombere herfstdag ineens een vrolijke zondagmiddag. Later leek zelfs heel even de zon te gaan doorbreken. Een vage vlek schemerde door de wolken en hier en daar leek de lucht zelfs een blauwe kleur te ontwikkelen. En nog net was de overkant van de Nieuwe Waterweg zichtbaar. Maar dat duurde maar even. Terug op het station, waar nog altijd de huiskraaien verbleven, zat het weer potdicht. Maar ondertussen had ik wel een heerlijke wandeling door de mist van Hoek van Holland achter de rug. Over de Emmaboulevard, langs de ruige veldjes naast de pier, over de pier en door de wirwar van de Kapittelduinen. Paarse strandlopers, een groep smienten op zee, een slobeend erbij: had ik die ooit al eens op zee gezien? (Leuke voor een nieuw lijstje: vogels die je ooit op zee hebt gezien.) En in de duinen zelfs nog een mooie kleine barmsijs: +2 voor de jaarlijst. Het voelde als een triomf. Een triomf op die kille, mistige herfstdag die de meeste mensen aan huis gekluisterd hield. De thuisblijvers hadden, zoals altijd, ongelijk. Zelfs vandaag.

20 november 2011

woensdag 15 augustus 2012

381: Hoe het snelst een blauwstaartdip te vergeten

Toen vandaag tussen de middag dat bericht uit Den Helder doorsijpelde: mogelijke, nee, vrijwel zekere langstaartklauwier op de Oude Vuilnisbelt, foto’s lieten eigenlijk geen ruimte voor twijfel, was het tweede dat ik dacht (het eerste laat zich raden): dat is snel! Want gisteren was ik nog in de duinen bij Castricum op zoek geweest naar de blauwstaart die zich daar al enige tijd ophield. Geen spoor, en ook de pallas boszanger die een dag eerder was gevonden, was alweer verdwenen. In plaats van de mooie dubbel die ik mezelf al had toegekend, een dubbele dip en dat vroeg om een genoegdoening. En hopla: daar was die genoegdoening al!
Een langstaartklauwier maar liefst: de halve Nederlandse vogelaarswereld was in rep en roer en ook mijn dag kreeg een geheel nieuwe, onverwachte invulling. Want nieuwe soort voor Nederland, de vierde pas in Europa en de achtste in de Western Palearctic, zeg maar Groot Europa met stukje Azië en Noord-Afrika erbij. Afkomstig helemaal uit zuidoost Azië, heel ver weg dus, en normaal naar het zuidoosten wegtrekkend, nog verder weg. Geen enkele reden om zo’n beest hier te verwachten, maar hij zat er toch maar.
En bovenal een prachtige vogel.
Dus als een speer naar huis gefietst, telescoop en een paar boterhammen gepakt want het zou wel laat worden, als een speer naar het station gefietst en met de trein naar Den Helder. Anderhalf uur gedwongen rust, de hartslag weer wat op orde brengen, gewoon een boekje lezen dat ik in de gauwigheid had mee gegrist, en in Den Helder zuid, nog anderhalf, misschien twee uur tot donker, naarstig op zoek naar een doorgang naar de andere kant van het spoor en daarna verstrikt geraakt in een netwerk van meest doodlopende wegen in ongerepte nieuwbouwwijken maar tenslotte ontsnapt en als een speer naar de duinen gefietst waar ik al gauw de dichte drommen vogelaars zie staan.

Afijn, om een lang verhaal kort te maken: om pakweg kwart voor 4 sta ik naar een langstaartklauwier te kijken, eerste voor Nederland, vierde in Europa, achtste in de Western Palearctic. En bovenal een schitterende vogel. Daar valt verder eigenlijk niet zo veel aan toe te voegen. Zo’n heerlijk moment dat je wilt rekken tot de zon bijna ondergaat. Vanaf een hoog duin kon je, als je even je oog van de klauwier af liet, de zee zien glanzen onder een rood kleurende hemel. Terwijl de laatste vogelaars, helemaal uit Limburg wellicht, of uit Zeeland, kwamen aangehold om nog net voor donker een blik op de vogel te kunnen werpen. Telescoop op de schouder, sommige nog in kantoortenue met colbertje en stropdas.
En toen ik door schemerig polderland terugfietste naar station Den Helder zuid, schoot me ineens de blauwstaartdip van gisteren weer te binnen. Helemaal vergeten. In de verte de duinrand, grillige contouren onder een nu snel donkerder wordende avondlucht, en daarop, alsof het er de natuurlijke vegetatie van was, een bosje mensen bijeen, afstekend tegen het laatste avondlicht. Had ik een fototoestel gehad, ik had er een foto van gemaakt die de omslag van elk vogeltijdschrift had kunnen sieren, want het was een mooi beeld, het beeld van de dag misschien. Al was de klauwier vandaag natuurlijk het mooist.

31 oktober 2011


Meer: Vrijdag de 13e

Trektellen

Blauwstaart bij Castricum, aziatische roodborsttapuit ook bij Castricum (hoewel, zit-ie er nog wel? Nou ja, in elk geval een op Texel), vorkstaartmeeuw bij IJmuiden, nota bene mogelijk een sperweruil in de buurt van St. Odiliënberg, opties genoeg, nee, teveel. ’t Is goed even, genoeg zeldzaamheden de afgelopen tijd. Vandaag ga ik gewoon een paar uurtjes trektellen op de Uithof. Waar we meestal niet meer zien dan koperwieken en kramsvogels, leeuweriken en vinken, wat kepen, wat sijzen, soms een kiekendief en op een hele goede dag een smelleken of een groep kleine zwanen. Allemaal heel gewoon ten opzichte van blauwstaart, aziatische roodborsttapuit of vorkstaartmeeuw, laat staan sperweruil, maar soms is dat toereikend. Gewoon staan, wachten wat er over je heen komt, en intussen die geweldige dynamiek, dat unieke fenomeen van de vogeltrek ondergaan. Zelfs hier op de Uithof, in het midden van het land, waar nog niet een tiende langskomt van wat op sommige andere plekken, vooral aan de kust, passeert.
En tellen maar.
Dus daar staan we, een clubje van soms maar twee, soms drie, soms vier en heel soms zelfs vijf (nooit één want Anton is er altijd dus als het er één is ben ik er niet bij), op de zanderige, inmiddels half begroeide inmiddels voormalige renbaan van de faculteit diergeneeskunde van de universiteit van Utrecht. Omgeven door de hoogbouw van het universiteitsziekenhuis en van, wat verder weg, de hoofdgebouwen van het universiteitscomplex, tegenwoordig ook door bergen gruis en sintels, het lijkt de Maasvlakte wel (maar dan zonder de bijbehorende drukte aan vogeltrek), maar ook, aan de andere kant, door de bosrand van landgoed Oostbroek dat al aangename herfstkleuren begint aan te nemen.
Het is geen toplocatie. En stil is het ook niet: minimaal is in de verte de geluidsmuur van de A28 te horen en meestal ook de geluiden van de sloopwerkzaamheden achter ons. De stilte valt in als een bom als ze er even pauze houden. Waarom staan we hier dan eigenlijk? Tsja, de telpost is ouder dan het gebouw dat achter ons alweer gesloopt wordt, en een telpost verplaatst men niet licht. En we zijn natuurlijk in al die jaren gehecht geraakt. Gehecht aan de boomrij achter ons, aan het weiland in het centrum van de oude renbaan en aan het schuurtje midden in dat weiland waar zich zo vaak in de telperiode roodstaartjes ophouden. Gehecht aan de nabijheid van Oostbroek waar vrijwel elke telochtend wel een keer de groene specht van zich laat horen, en aan het gat tussen de populieren langs de baan enerzijds en Oostbroek anderzijds, waarin we zo vaak in de verte de lijntjes zien opdoemen die zo vaak later recht over ons heen vliegen. Nee, een telpost verplaatst men niet licht.

Vandaag vooral een paar honderd houtduiven, soms in mooie grote zwermen over ons heen. Je hoort wel eens van tienduizenden houtduiven trekkend langs oostelijke telposten. Daar komen we natuurlijk niet in de buurt, maar voor wat wij gewend zijn was dit heel leuk. Verder inderdaad koperwieken en kramsvogels, leeuweriken en vinken, wat kepen en wat sijzen. Het gebruikelijke spul dus. Een grote zilverreiger ook. En op het schuurtje midden in het weiland weer eens een paar zwarte roodstaarten. Die zitten daar bijna altijd. Als het stil is hoor je ze soms zingen. En als ze niet zingen, zie je ze op de dakrand zitten. Af en toe duikt er een omlaag het gras in, om even later terug te keren op de dakrand, al dan niet met een kevertje of mug in de snavel. Waarna een ander het gras in duikt. Het is een aangenaam tijdverdrijf, in afwachting van het volgende lijntje dat opdoemt in het gat voor ons, tussen de populieren langs de baan en het bos van Oostbroek.

29 oktober 2011


Meer uit het Utrechtse: Gewoon

380: Kleine klapekster

Hoe vaak heb ik eigenlijk echt goed naar een klapekster gekeken? Dat vraag ik me af op het moment dat ik sta te kijken naar een kleine klapekster in een weilandje nabij Koudekerke op Walcheren. Niet vaak genoeg, moet de conclusie zijn. Ik heb het gevoel dat ik naar een andere vogel sta te kijken, qua klapekster dan, kleiner, compacter. Maar is dat echt zo, of verbeeld ik me dat maar? De vogel laat zich perfect zien, dus daar ligt het niet aan. Hij zit op paaltjes rond het veld en duikt van daar af en toe naar de grond, of naar het gele mosterd dat op de achtergrond nog zo lenteachtig bloeit. Vaak keert hij daarna terug op een ander paaltje, en zo verplaatst hij zich van paaltje naar paaltje, soms van ons af, soms naar ons toe. Tot aan het vijfde paaltje vanaf hier op een gegeven moment: dat mag je dichtbij noemen. En zo laat hij perfect de doorslaggevende kenmerken zien. Het is een eerste wintervogel dus zonder het zo kenmerkende tot op het voorhoofd reikende oogmasker dat determinatie eenvoudig had gemaakt. Maar andere kenmerken zijn toereikend: de langere handpenprojectie, vleugelpunten die tot over de staartbasis reiken (de kritische lezer zal opmerken dat dat natuurlijk bijna hetzelfde kenmerk is), en een wat groter, rechthoekig wit vleugelveld, dat zich in vlucht vertaalt in een bredere vleugelbaan. Kenmerken waarvan me de tegenovergestelden bij klapekster eerlijk gezegd nog nooit waren opgevallen. Weer wat geleerd, zeggen we dan. Zal er de komende tijd eens op gaan letten.
De vogel was precies op het juiste moment ontdekt: op zaterdagavond met een vrije zondag voor de boeg. En op een geschikte plek: niet ver van Middelburg af. In de trein is het een lange zit, maar eenmaal in Middelburg ben je er zo. En aangekomen bij de rotonde bij Koudekerke kon ik zo aanschuiven. Zo gemakkelijk zijn ze lang niet altijd, die twitches.

En omdat ik er toch was, kon ik ook nog wel even op zoek naar de amerikaanse smient langs de Zandvoortweg bij Middelburg, iets waarvoor ik anders nooit naar Middelburg zou afreizen. Die was dan weer wat minder eenvoudig. Daar aangekomen een stuk of honderd smienten, wat wintertalingen, een pijlstaart, trekkende veldleeuweriken. Verderop een plasje met nog meer smienten, plus wat kemphanen, een watersnip. Maar van de amerikaan aanvankelijk geen spoor. Met een man of tien, vijftien zijn we aan het zoeken maar pas na zeker twee uur komt het verlossende bericht. Hij blijkt midden op het plasje te zitten waar ik zojuist nog gekeken had. Toen zat-ie daar niet zo open en bloot, nee, die had ik niet gemist. En al is het maar een eend, een leuke bijvangst is het wel.
Via Sint Laurens, wat niet opzienbarend is maar wel leuk om er geweest te zijn, en de binnenstad van Middelburg, die wel opzienbarend is, keer ik terug op het station.

23 oktober 2011


Meer: Hoe het snelst een blauwstaartdip …

maandag 13 augustus 2012

378: Daurische

Texel. We bevinden ons in de buitenste duinen ten noorden van De Koog. Zicht op de laagtes van de Buitenmuy, een flinterdun plasje, drie bonte strandlopers en vijftien bontbekplevieren, goudkleurige rietwaaiers, struweelranden. Dat alles temidden van het ruige duinland met krakend en piepend kreupelhout, woeste duinruggen en wapperend helmgras. Een onstuimige zuidwester buitelt over het buitenduin heen en streelt ons nog net even in het voorbijgaan zachtjes in de haren, en jaagt om en om wolkenvelden en blauwe luchten over ons heen.
Je hoopt natuurlijk nooit dat je uren moet wachten tot je eindelijk beet hebt, als dat al gebeurt, maar als je dan toch die uren moet wachten, dan is dit bepaald niet de slechtste plek om ze door te brengen. Smelleken over. Twee ijsgorzen over. Een tapuit. Trekkende graspiepers.

Het is het geijkte verhaal, je kunt het inmiddels dromen. De details verschillen maar de hoofdlijnen zijn steeds hetzelfde. De details dit keer: daurische klauwier, afgelopen zondag ontdekt een dikke kilometer ten zuiden van de plek waar we ons bevinden. Voor mij een nieuwe soort en bovendien een jaar geleden bij Den Helder dramatisch gedipt. Alleen: ik kon er niet eerder dan woensdag heen, en of-ie zo lang zou willen blijven zitten? Dus een paar dagen met eerlijk gezegd meer spanning, meer stress dan me lief was. Een paar keer zag het er slecht uit, maar telkens werd hij na enkele uren afwezigheid toch weer teruggevonden. En intussen haalde iedereen ‘m maar binnen en zat ik maar achter mijn bureautje toe te zien hoe iedereen ‘m binnenhaalde.
Vanmorgen eindelijk op het eiland. Al gauw een geruststellend SMSje: hij was teruggevonden! Hoera, hij heeft dus niet juist de afgelopen nacht verkozen om weer af te reizen. Daarmee leek me de grootste hindernis genomen: het zou wel goed komen.
Dat bleek, het is bijna vanzelfsprekend, tegen te vallen: toen ik ter plekke arriveerde was de vogel inmiddels een vol uur uit beeld. Dat zou dus weer wachten worden. En het werd wachten. Een uur ging voorbij. Nog een uur ging voorbij en plannen voor na de klauwier konden in de papierversnipperaar. In het veld ontdekte ik bloeiend goudknopje, dat ik ook vond toen ik, twee maanden geleden alweer, urenlang stond te wachten op een amerikaanse oeverloper. Destijds vergeefs. Het zal toch geen voorteken zijn?
Een ommetje tussendoor want wie weet vind ik de vogel elders terug. Het werd me bijna fataal. Want onverrichterzake terug: blijken ze hem een kwartier geleden gezien te hebben.
Tsja …
Dus het wachten kan opnieuw beginnen. We houden scherp het struweel in de gaten waarin de vogel verdwenen schijnt te zijn. Maar daar vertoont zich almaar niks, net zo min als in het omringende struikgewas. En de tijd tikt door. Weer een uur. En ik heb natuurlijk niet onbeperkt de tijd.
Nog maar een keer scan ik de omgeving af: niks.
En nog een keer … Maar dan, hé, in een paar kale takjes boven op de duinrug tegenover, ver achter het struweel dat we alsmaar in de gaten houden … met trillende vingers richt ik de telescoop: klauwier! Roodbruine staart, donker oogmaskertje, wow! Nauwelijks meer verwacht, zit daar toch nog de daurische klauwier! Lang niet zo dichtbij als sommige anderen hem hadden, maar dat zal me worst wezen! Ik ben er dik tevreden mee. Moet ook wel natuurlijk.
Het duurt een paar minuten, dan duikt de vogel weer weg, om zich wellicht weer urenlang niet te vertonen.
Elke keer weer vrees je de dip, maar ook vandaag is die er niet van gekomen.

5 oktober 2011


Meer: Kleine klapekster

Pelagisch

Het ging mijn allereerste pelagische tripje worden: varen op de wilde baren. Nou ja, wilde baren: ’s morgens was de zee als een biljartlaken en ’s middags als een kabbelende (hoewel wat fors uitgevallen) recreatieplas. Vaak heb ik likkebaardend gekeken naar foto’s van pijlstormvogels vlak langs de boot en dergelijke. Hooggespannen verwachtingen dus, maar dat zat er met dit weertype niet in, de praktijk bleek zoals altijd weerbarstig. Het is net het echte leven.
Pijlen zijn voor zeevogelaars het allerhoogste genot. Zeezwervers die aan puntige vleugels over de wereldzeeën zwerven. Die de lucht­stromen strelen als waren die een geliefde. Maar vaak blijven ze een wensdroom, ook ver op zee, en zeker na dagen van oostenwind. Dan zijn ze allemaal naar de westkant van de Noordzee gewaaid, werd ons verteld. Maar dan nog: de mensen van de organisatie vertelden dat ze op al hun tochtjes tot nu toe nog maar één keer een pijlstormvogel hadden gezien. Voor pijlen kun je dus beter op een goede dag in Westkapelle zijn.
Second best, na de pijlstormvogels, zijn de noordse stormvogels. Ook dat zijn echte zeevogels die aan stijve vleugels over de golven scheren. En die zagen we wel op ons tochtje. Tot drie keer toe kwam er een (misschien wel elke keer dezelfde) vlak bij de boot bivakkeren. Vooral die ene die, toen de boot een tijdje stil lag, een uur lang in de buurt bleef, was geweldig. Af en toe zwom hij bijna naast de boot en af en toe vloog-ie een rondje vlak om de boot heen. Soms leek-ie te verdwijnen maar telkens kwam hij bij ons terug. Aangetrokken, vermoedelijk, door de stinkende visresten die te water waren gelaten.
De grote jagers waren ook prachtig. Eerst zagen we er twee dichtbij langs vliegen en vlak daarna vloog er een laag over de boot, een fraaie adult met heel veel wit op de vleugels. Nog enige tijd rommelde deze tussen de meeuwen achter de boot en later zagen we vermoedelijk dezelfde vogel nog enkele keren terug.
Het spectaculairst vandaag waren echter geen vogels maar vissen, of eigenlijk zoogdieren: bruinvissen. Amper in Den Helder de haven uit zagen we al de eerste, voor de kust van Texel. Het waren meteen diverse groepjes en na enig manoeuvreren doken ze vlak naast de boot op. En het zouden de laatste niet zijn. De bijna spiegelgladde zee ’s ochtends was ideaal om bruinvissen te ontdekken. Telkens weer verscheen soms vlakbij de boot één tel een rug met rugvin boven water, vaak gevolgd door een tweede, soms door een derde. Soms ook dreef ‘langdurig’ een rug met rugvin op het water en af en toe golfde er een zo hoog boven het water uit dat het wel springen leek en even het hele lijf zichtbaar was, inclusief kop en lichtgrijze onderzijde. Mensen van de organisatie hielden nauwkeurig de stand bij en kwamen uit op liefst 94 exemplaren! En vertelden erbij dat ze zelf op eerdere tochten nooit verder gekomen waren dan een stuk of 15!
Met ook nog onder andere een leerzame juveniele zwartkopmeeuw de hele dag achter de boot aan, vele jan van genten af en toe ook vlakbij de boot, wat zeekoeten op zee en dichterbij de kust enkele mooie kleine jagers, werd het uiteindelijk ook zonder pijlen een dag om nooit te vergeten. En er werd ook nog een goede daad verricht! Een juveniele gent die was verstrikt geraakt in een uiennetje, werd uit het water gevist en van zijn handicap ontdaan. Dat vereiste de nodige voorzichtigheid want de vogel maakte slecht onderscheid tussen bevrijder en belager en zijn snavel bleek een zeer geducht wapen. Maar uiteindelijk kon hij zonder netje weer overboord gezet worden en al gauw ging hij op de vleugels, wellicht toch een beetje dankbaar stelden we ons voor.

Het was dus zoals zo vaak: je hoopt op het ene, en je krijgt iets anders. En ach, daar moet je het dan maar mee doen. Alweer: net het echte leven. Intussen verbaasde ik me erover hoe je, of ik in elk geval, onwillekeurig de zee, zo plat en eindeloos, gelijkmatig en onbegrensd als-ie is, ging indelen in verschillende sectoren, langs lijnen die eigenlijk helemaal niet bestonden behalve in mijn hoofd. Toch steeds dat gevoel van A naar B naar C en weer terug naar A te gaan, terwijl het toch allemaal gewoon zee was, eindeloos veel zee. Dat een mens altijd weer behoefte heeft aan structuur, het is natuurlijk geen nieuws.

21 september 2008


Meer aan zee: Aan zee

maandag 6 augustus 2012

Scheepsrecht

Na drie keer: zo hoort dat natuurlijk bij scheepsrecht. Maar mijn god, wat een toestanden weer. En wat heb ik mezelf vervloekt: verkeerde keuzes, gemiste kansen. Op de zondagochtend na de ontdekking meende ik me enige nachtrust te kunnen veroorloven. Ik kon ook niet zo goed die ochtend, maar had best gekund, achteraf, als ik maar vroeg genoeg was opgestaan. Dan had ik ‘m prachtig te zien gekregen en was ik er klaar mee geweest. In plaats daarvan ging ik pas in de middag: geen spoor meer van de vogel. Die was blijkbaar vooral in de ochtend actief. Dus de volgende ochtend zo’n beetje de vroegste trein genomen, zodat ik ook nog redelijk op tijd op het werk kon zijn. Stond ik daar om half 8: opnieuw geen spoor. Onverrichterzake naar het werk.
We hebben het, voor alle duidelijkheid, over klein (let goed op, dus niet kleinst maar klein) waterhoen. Met kleinst waterhoen zijn we de afgelopen jaren verwend, onder andere met prachtige zichtwaarnemingen in de Groene Jonker bij Nieuwkoop, en ook in polder Achteraf bij Tienhoven duikt-ie nog altijd bijna jaarlijks op, al krijg je ‘m daar nooit te zien. Het marginaal grotere klein waterhoen (heel subtiel soms, die naamgeving van vogels) is nog een stuk zeldzamer en mijn enige ervaring met deze soort is het missen van een geval vorig jaar in de Groene Jonker dat pas, en dan nog alleen via informele kanalen, tot me doordrong toen het te laat was. Dus het was wel even slikken toen ik moest accepteren dat ik het beestje opnieuw was misgelopen. Daar zag het althans wel naar uit want ook de dagen daarna werd de vogel niet meer gezien. Tot donderdag, toen de vogel ineens weer gemeld werd en tot aan de avond permanent te zien was. En dat laatste blijkt inmiddels vrij uitzonderlijk want de meeste dagen is de vogel urenlang uit beeld voor-ie zich weer laat zien. En weer die spijt, weer die wroeging, want als ik nou toch wel besloten had die middag, om meteen te gaan …
Vrijdag dan maar, maar ja, ik kon pas aan het eind van de middag weg. En na een uur of 11 was de vogel niet meer gemeld. Zo stapelde zich de ene hindernis op de andere. Desondanks om 5 uur in de trein: voor de derde keer in een week naar Almere, die grote stad. Voor de derde keer op de fiets van Parkwijk langs het kanaal richting Lepelaarsplassen. Ik kan de route inmiddels dromen. Voor de derde keer langs die ruigtes waar ik telkens paapjes en tapuiten verwacht maar nu even geen tijd om daarop te wachten, en langs de vaart aan de andere kant met zijn bijna Biesbosch-achtige oeverlanden. En voor de derde keer kijkhut De Kiekendief. ‘Ja hoor’ stelt men mij gerust, ‘hij laat zich regelmatig zien, daar langs de rietrand. Alleen nu even uit beeld.’
Alleen nu even uit beeld. Ja ja, dacht ik, het patroon van de afgelopen dagen indachtig: even uit beeld kon gemakkelijk uitlopen tot urenlang wachten, en met een beetje pech vergeefs.
Maar toen, ineens, liep-ie daar! Eerst nog vrij ver maar geleidelijk bewoog hij langs het riet naar ons toe. Die zucht, die zalige zucht van verlichting, die is natuurlijk met geen pen te beschrijven. Een feestelijk moment!
Een klein, slank ralletje scharrelde langs de rietrand. Een wat gebandeerde buik, een blauwgrijze borst en hals en fletsbruine bovendelen met brede lichte banen: klein waterhoen! Met lange tenen aan lange poten klauterde hij af en toe over rietstengels en takjes en kwam tot vrij dichtbij. Niet zo dichtbij misschien als-ie door anderen gezien is, maar ik was er meer dan tevreden mee. Af en toe verdween hij in het riet, maar steeds kwam-ie daarna weer tevoorschijn. Een mooi moment, gezien alle moeite. En over geluk mocht ik niet meer klagen: de volgende dag werd de vogel na kwart voor 9 ’s morgens de hele dag niet meer gezien en zijn er ongetwijfeld nieuwe ongelukkigen geweest die urenlang vergeefs gewacht hebben.

Vogelen, het is net het leven: soms zit het mee, … ach laat ook maar.

16 september 2011


Meer: Daurische

Aan zee

Als Utrechtse vogelaar ben ik niet echt kind aan huis aan zee. Ik ben een incidentele gast, iemand die zo af en toe eens langskomt. Wat tel-uren betreft kan ik dus nooit tippen aan sommige lokale vogelaars die bijna dagelijks uren over zee turen. En tel-uren is recht evenredig aan ervaring, aan kennis. Dus een dagje bijspijkeren is bepaald geen overbodige luxe.
De kunst voor types als ik is, te proberen om net op het goede moment aan zee te zijn. Dat lukt lang niet altijd. In tegendeel: maar al te vaak sta ik daar als het feest al is afgelopen, en kan ik nog net iets van de vergeten restjes meepikken. Een enkele pijl, een paar vaaltjes, wat verdwaalde jagers. Voor mij is dat al heel wat natuurlijk, maar qua ervaring zet het geen zoden aan de dijk.
Vandaag kon het echter wel eens gaan lukken, meende ik. Gisteren kondigde zich al een en ander aan: een prachtige zeetrekdag met volop pijlstormvogels. En pijlstormvogels, die zijn wat mij betreft de hoofdprijs, want die zijn geweldig, die vertegenwoordigen meer dan wat ook de ongereptheid van de wereldzeeën. En vandaag kon wel eens net zo’n dag worden, want west 4, aan zee vermoedelijk 5 of 6.
Het was grijs en grauw. Geregeld buien hoewel niet van die hele erge. Stevige westenwind. Misschien een tikkeltje teveel zuid? vroeg ik me bezorgd af, maar ik stond nauwelijks een minuut op de telpost bij hotel Savoy in Katwijk aan Zee, de telescoop nog maar net gereed en daar passeerde al de eerste noordse pijlstormvogel. Schitterend kort achter de branding: geweldig! Want zoveel pijlstormvogels heb ik als binnenlandvogelaar niet gezien, en al helemaal niet veel noordse.
De daarop volgend paar uur werd ik verwend met diverse noordse pijlen (ik telde er in totaal vijf maar heb er een heel stel gemist) en een paar handen vol grauwe pijlstormvogels (idem: negen). En als je dan zegt dat pijlen de ongereptheid van de wereldzeeën vertegenwoordigen, dan geldt dat misschien nog het meest voor die laatste: grauwe pijlen zijn afkomstig van ver op het zuidelijk halfrond en zwerven in ons zomerhalfjaar de hele wereld rond!
Zo dichtbij als die eerste noordse kwamen ze niet meer maar de meeste zaten op een mooie afstand (de noordse gemiddeld wat dichterbij dan de grauwe maar misschien kwam dat omdat we de verre noordse over het hoofd zagen) en lieten zich geweldig zien. Pijlstormvogels keilend boven een wilde zee: iets mooiers bestaat er niet, wat mij betreft.
Het was behalve een hele leuke ook een heel leerzame ochtend. Theorie uit de boekjes kon aan de praktijk worden getoetst. En inderdaad: ze zijn verschillend, noordse en grauwe pijlen. Niet alleen vanwege het verenkleed, de witte onderzijde van de noordse zie je ook van ver af en toe oplichten. Ook in vliegbeeld: noordse is wat compacter, met iets kortere, stompere en stijvere vleugels; grauwe iets spitser, met langere, puntiger en meestal iets gehoekte vleugels. En zelfs in vliegwijze was er verschil. De grauwe vliegt spectaculairder, met hoge keilbogen tot boven de horizon, en is daardoor op grote afstand vaak gemakkelijk te ontdekken. Noordse is sluiperiger en beweegt zich meestal laag door de golfdalen, af en toe fladderend, af en toe glijdend tussen de golven door.
In deze context vroeg één pijlstormvogel speciaal onze aandacht. Op het oog geheel donker, maar qua proporties meer lijkend op noordse dan op grauwe. Nee, absoluut geen grauwe. Bij nadere studie bleek een vage lichte buik zichtbaar, en donkere onderstaartbedekking. Jawel: vale pijlstormvogel. Zeldzaam!
Dus vandaag is het me wel gelukt: precies op het goede moment aan zee geweest.


8 september 2011


Meer aan zee: Kuhls pijlstormvogel

Trap

Het moet gezegd: een feest was het niet in augustus, wat het vogelen betreft. Althans niet voor mij. Met gestreepte strandloper, lachstern en steltkluut leek het nog aardig wat, maar gedipte amerikaanse oeverloper, tot vier keer toe misgelopen waterrietzanger en kuifkoekoek die ook maar niet wilde lukken, kleurden de maand toch wel wat treurig. Het was tijd voor een nieuwe maand: ik was wel weer eens toe aan iets euforisch.
Aanvankelijk leek helaas de trend zich voort te zetten. ‘s Ochtends in dichte mist wezen trektellen op de renbaan op de Uithof en toen de mist was opgetrokken en de zon was gaan schijnen, draaihals gedipt. Gisteren de hele middag aanwezig, vanmorgen geen spoor.
Maar dan valt dus ineens precies op het juiste moment en op de juiste plek de juiste soort. Dan zit het ineens weer helemaal mee: thuisgekomen melding van een kleine trap op de Hoge Veluwe!
Meteen weer de deur uit want geen tijd te verliezen. Met de fiets naar de trein, met de trein naar Ede-Wageningen en vandaar weer met de fiets naar Otterlo. Het is geen verre reis maar het zijn altijd zenuwachtige uurtjes, op weg naar zo’n twitch. Altijd bang dat de vogel gevlogen is. Altijd bang dat je achter het net vist. Beetje wind achter, beetje omlaag af en toe: lekker vaartje en dat was dus wel zo prettig. Ach, die paar minuten zullen het verschil niet maken (hoewel, ik herinner me enkele pechvogels bij de groene bijeneter vorig jaar), maar je bent toch ongeduldig op zo’n moment. Dus even geen tijd voor een buizerd in de lucht, gewoon een buizerd, meer kon en meer wilde ik er niet van maken, in het voorbijgaan. Door bos en langs hei. Otterlo. Van daar naar de ingang van de Hoge Veluwe. Kaartje kopen. In de haast kaartje laten liggen. Terug om kaartjescontroleur kaartje te kunnen laten zien, en vlug verder op weg naar de plek. Het bos uit: daar staan ze. Tientallen vogelaars, tientallen telescopen bijeen op een heuveltje. Ik voeg me bij ze en laat me de vogel aanwijzen maar die is net even uit beeld! Heb ik weer! Nog effe geduld, komt echt wel goed verzekert men mij en dan: daar loopt-ie: kleine trap!
Een zucht …
Het is wat ver, het beeld trilt van de warme lucht (het is 30 graden vandaag! wat natuurlijk wel passend is voor een kleine trap) maar toch: er loopt daar, gewoon midden in Nederland, een kleine trap over de steppe! Dat feit op zich is ruimschoots voldoende voor die euforie waar ik zo aan toe was, voor hartkloppingen, voor een onuitwisbare herinnering. Een on-Nederlandse herinnering, zoals hij daar loopt tussen de dwergdenstruikjes door, soms verscholen maar anders prima herkenbaar. Wat een gebeurtenis.
Tijd voor een ommetje. Door bos, dwars over de steppen. Even stoppen om wat rond te neuzen. Kwikstaarten. Groep boomleeuweriken. Kuifmees. En dan ineens: draaihals! Vanmorgen gedipt, vanmiddag zelf ontdekt: wat een bonus. Vlakbij en vrij zichtbaar in een kale tak in de hei. Tot op een meter of tien. Alle details, al die streepjes en lijntjes en subtiele kleurschakeringen die maken dat iedereen die wat met vogels heeft dit zo’n geweldige vogel vindt, hij laat het allemaal zien.
Terug op de plek van de trap blijkt trouwens de vogel net gevlogen. Sommige laatkomers vissen achter het net. Zo zie je maar: met wat minder haast had het net zo makkelijk ook voor ons een volgende dip kunnen zijn geworden.
We gaan naar huis.


3 september 2011