woensdag 23 november 2022

IJmuiden

Een van de klassieke bestemmingen waar vogelaars in Nederland altijd weer naar terugkeren, is IJmuiden. Met een spannend duinmeertje achter de nog jonge zeereep met omringende rietoevers en natte oeverlanden. Met jonge pioniersduintjes met stuivend zand en krioelende struwelen aan het strand. En bovenal met een havenhoofd dat zo ver in zee steekt dat je je op het eind, geheel omringd door golven, door eindeloze deining, door god en vaderland verlaten kunt voelen. Nou ja, samen met de zeevissers die er hun hengel uitwerpen, en met je medevogelaars die net als jij de horizon afspeuren op zoek naar zeevogels. Nederland is hier ver weg en je kunt je hier, als de wind net wat harder rond het torentje blaast dan je bij het betreden van de pier gedacht had, best kwetsbaar en verloren voelen. Maar bij weinig wind, of zoals vandaag bij oostenwind, is het een ideale plek om iets mee te maken van het leven der zeevogels dat zich, zeker op dagen als deze, meest ver weg boven zee afspeelt.
Ik was er alweer lang niet geweest dus het was weer eens tijd. Het was er ook de dag voor: een prachtige winterse herfstdag, zonnig maar koud en met een felle oostenwind. Het was waarschijnlijk juist die oostenwind die de pier begaanbaar maakte. Had deze wind uit het westen gewaaid, dan zouden de golven over tientallen kilometers Noordzee zijn komen aanrollen om op de pier hoog uiteen te slaan, en had de reddingsbrigade ons zonder twijfel de toegang ontzegd. Maar bij oostenwind komen de golven van niet verder dan de honderden meters, nou ja, misschien enkele kilometers vanaf het strand tot hier aanrollen en dat is te weinig om de kracht te ontwikkelen die ons op het uiteinde van de pier zou kunnen bedreigen. De IJmuider reddingbrigade liet ons dus begaan zodat we iets konden meemaken van het leven der zeevogels. Roodkeelduikers bijvoorbeeld. Enkele dreven er tussen de pieren, misschien was dat er trouwens maar eentje die dan weer hier opdook en dan weer daar, en op zee. Maar spectaculairder waren de roodkeelduikers die we vanaf de punt van de pier langs zagen vliegen. Soms wel vier of vijf tegelijk en soms mooi vrij dicht langs ons heen. De meeste naar zuid, sommige naar noord. Mooi waren ook de zeekoeten en de alken. Van beide, pinguïnachtige zeevogels die buiten de broedtijd maar zelden aan land verschijnen, zaten er enkele dicht langs de pier op het water, voor zover ze zich niet onder water bevonden, en ook deze zagen we geregeld over zee naar het zuiden vliegen, waarbij overigens meestal niet was vast te stellen welke van de twee het was.
Het was een dag van wisselend succes maar uiteindelijk was ik er tevreden mee. In de jonge duintjes op het strand foerageerden twee strandleeuweriken, mooi in het zonnetje, en over zee vloog een kleine alk. Kwam uit het zuiden aangevlogen, ging even op zee zitten en vloog na een tijdje met wat omwegen weer verder. Er vloog ook even een alk/zeekoet mee. Het grootteverschil was navenant, wat de determinatie als het ware in beton beitelde. Alles op enige afstand maar wel herkenbaar, ook afgezien van het grootteverschil.
Leuk dus, maar kuifaalscholver dit keer niet kunnen vinden en velduilen werden langs de pier gezien net op plekken waar ik net op dat moment niet was. En dat was dan weer jammer. Zo is er altijd wat natuurlijk. Je ziet eens wat, je mist eens wat maar zolang dat het ergste leed is dat je te lijden hebt, heb je niets te klagen.
Amen.

19 november 2022






woensdag 2 november 2022

Hoe overleef ik een half DT3?

Ik zal het familieomstandigheden noemen en ik zal er niet in detail op ingaan, maar het gevolg was dat we pas zondagochtend met de eerste boot, dat wel, naar Vlieland afreisden. Op Vlieland meteen fietsen gehuurd, even bij ons hotelletje langs om wat bagage te droppen en daarna meteen op de fiets naar het westen. We hebben geprobeerd het maximale te halen uit de anderhalve dag die ons nog restte en dat is gelukt want maandagmiddag, toen we de laatste boot weer terug naar Harlingen namen, hadden we het gevoel dat die heenreis niet gisterochtend was geweest maar dagen geleden, en die familieomstandigheden een eeuwigheid terug. Maar ik maakte al met al van DT3 dus slechts de helft mee. De helft van het weekend, de helft van de soorten.
Wat ik vooral gemist had, waren de vale gierzwaluwen. Er had de afgelopen week langs de kust een ware tsunami aan vale gierzwaluwen plaatsgevonden, vrijdagmiddag hadden er maar liefst zeven boven de noordoosthoek van Vlieland gevlogen, dat was me uiteraard niet ontgaan, maar toen we zondagochtend tegen elven het eiland betraden, hadden de laatste giertjes het alweer verlaten. Die tsunami is dus helaas helemaal aan me voorbij gegaan.
Wel kon ik in de duinen nog voorbij de Kroon’s polders op zoek naar wat inmiddels officieel tot de soort van het weekend is benoemd: de turkestaanse klauwier in het laatste duinland voor de Vliehors. Notabene turkestaanse klauwier: zou mijn tweede dit jaar zijn. Ik had natuurlijk liever een daurische gehad, maar die keuze heb je niet en het zou wel verreweg de zeldzaamste soort zijn die ik ooit twee keer in één jaar gezien heb en dat is ook iets natuurlijk. Dus Westerse veld, Lange Paal, de Oude Kooi, Bomenland en de Kroon’s polders liet ik allemaal links, of rechts liggen en aan het begin van de Vliehors begonnen we onze wandeling. Dat werd een beetje een overlevingstocht door de binnenlanden van Vlieland, over het strand, langs de duinrand en langs jonge pioniersduintjes, maar klauterend over de laatste duinhellinkjes vonden we uiteindelijk de plek en twee uur na onze aankomst op Vlieland stonden we naar een prachtige adulte vrouw turkestaanse klauwier te kijken. Een mooi, karakteristiek beest: relatief contrastrijk, met duidelijke wenkbrauwstreep en scherp begrensd oogmasker, en eerder grijsachtig dan beige van kleur. De CDNA moet er natuurlijk nog over beslissen, maar ik heb er wel vertrouwen in. De vogel zat geregeld fraai in de top van een struikje, dook af en toe weg maar verscheen telkens weer in de top van een volgend struikje. Zoals het een klauwier betaamt. Terwijl intussen een nabije cetti’s zanger af en toe uitbundig zat te zingen en geregeld groepen vinken over ons heen naar het westen trokken. Het uitzicht over het westelijke deel van Vlieland was intussen ook niet te versmaden: woeste duinen, natte kwelders en een zich snel verbredende strandvlakte als opmaat naar de Vliehors. Het was genieten. Er werd ook nog een giertje gemeld over de Kroon’s polders naar west, maar ondanks verwoede pogingen konden we die niet terugvinden.

’s Middags heb ik me vooral nog bezig gehouden met zoeken naar zeldzame zangertjes aan de oostkant van het eiland. Eerst op Stortemelk, waar ik op de aangegeven plek een paar keer kort siberische tjiftjaf zag. Het was overtuigend genoeg maar niet erg bevredigend. Pallas boszanger liet even verderop al helemaal niet van zich horen of zien, al hoorde ik die aan de rand van de Oostervallei wel heel even roepen. Heb je ook weinig aan.
Met sibtjif had ik de volgende ochtend nog minder geluk: taal noch teken, maar met pallas meer. Het was even zoeken maar uiteindelijk werd-ie teruggevonden en kon ik aanschuiven. Paar keer leuk gezien: ook alweer mijn tweede dit jaar.
Dat was nog voor het ontbijt. Na het ontbijt de oostkant van het eiland verkend. In de bossen rond de torenvijver op zoek geweest naar paddenstoelen. Alleen al vanwege de namen de moeite waard: duivelsbroodrussula, narcisamaniet, gewoon vuurzwammetje en dooiergele mestzwam. Daarna over en langs de Oostervallei naar zee gelopen, tijdje over zee zitten kijken, wat gedwaald door de duinen van de noordoosthoek en over het strand gewandeld van het einde naar het begin van de Fortweg. Ja, zo kwamen we de laatste uurtjes op het eiland wel door. Fietsen ingeleverd, nog wat in en rond het dorp rondgehangen en in toenemende schemer de boot terug naar het vasteland.

31 oktober 2022


Meer Deception tours: DT 2
En wat betreft die vale gierzwaluwen, ach: Vogelen in tijden van corona