dinsdag 27 november 2012

372: ENCI-groeve

Hij zat er mooi bij, op de bekende plek dus tamelijk ver maar open en bloot en door de telescoop mooi in beeld. Meest roerloos, maar ook even kopkrabbend, waarbij de vogel zijn machtige en dicht bevederde poot verhief.
Al jaren is de ENCI-groeve bij Maastricht dé plek voor oehoe in Nederland. Al jaren trekken vogelaars bijna elk jaar wel een keer naar het diepe zuiden om er deze iconische vogel te gaan bezichtigen. Voor mij was het pas mijn derde ooit, naast minstens het dubbele aantal mislukkingen op deze plek dus in principe iets om heel gelukkig van huiswaarts te keren. Maar niet vandaag. Vandaag ging het niet om de oehoe. Dezer dagen is de ENCI-groeve, een van de spectaculairste plekken van Nederland met steile rotsen, loodrechte kliffen, holen en gaten die maken dat je je in een ver buitenland waant, vandaag is dit de ‘Place-to-be’ voor vogelend Nederland vanwege rotskruiper, een vogel uit het hooggebergte die slechts zeer zelden in Nederland wordt aangetroffen maar die sinds enkele dagen is afgedaald naar het Limburgse heuvelland, zich in de groeve heeft gevestigd en daarmee vele vogelaarshoofden op hol heeft gebracht. Het is zo’n vogel die je ofwel zielsgelukkig maakt ofwel ontroostbaar, en die laatste optie stond nog nadrukkelijk open want wat is dat beest onooglijk klein, vergeleken met de rotswanden waarop-ie moest rondhangen. Daarmee was wel het probleem van de dag geschetst: de nietigheid van zo’n vogel in de context van die reusachtige groeve. Hoe moest je ‘m in die context in vredesnaam terugvinden?
Na een dag lang vruchteloos speuren, turen naar loodrechte kliffen en zoeken in elke nis en elke holte die in het zicht lag, belandden we uiteindelijk met zijn allen op het zuidelijke uitkijkpunt, vol in de koude en af en toe stevig waaiende wind, waar de kou van een hele dag lang rondsjouwen me geleidelijk aan overmande en ik van het bibberen de verrekijker niet meer stilhouden kon. Gelukkig hadden we de telescoop. Het was wachten, met tientallen dicht opeen, en over elkaars schouders loeren naar de rotswand schuin voor ons en naar de holtes in die rotswand waar de vogel werd verwacht. Af en toe een blik omhoog naar de top van de schoorsteen van de fabriek in de diepte, die hoog boven ons uitstak en waarop twee slechtvalken verbleven. Enige tijd joegen die fraai boven de groeve maar slechts weinigen leken daar oog voor te hebben.
Dan wordt geroepen: ‘Ik heb ‘m!’ En dan slaat het hart je in de keel. Heel precies wordt aangeduid waar we kijken moeten en ik kijk, precies op de aangeduide plek, denk ik, maar ik zie ‘m niet. Ik zie niks! ‘Hij vliegt weg’ wordt geroepen, en hij verdwijnt in de grotten. Niks gezien. …
Nog enkele keren wordt-ie door een enkeling kort gezien maar telkens krijg ik ’m niet te pakken. Dan is-ie opnieuw enige tijd in beeld, vlak naast het verste zichtbare gat. Ik kijk op de aangewezen plek maar zie alweer niks. Ik zie gewoon niks. Waar dan? Waar dan? Dan zie ik iets, iets heel kleins, is dat ‘m? Een vlo, kruipend over de rots. Een vogel, ja, het zal wel, grijs, met misschien iets wittigs waar je een keel zou kunnen vermoeden, en dan is-ie weer uit beeld.
Dat was mijn rotskruiper voor deze dag. Nee, ik was er nog niet klaar mee.

En dus zwoeg ik een paar dagen later opnieuw tegen de flanken van de Pietersberg op, de koude lucht als schuurpapier in m’n luchtpijp. Opnieuw sta ik zwetend bovenop de berg en klopt het hart me in de keel. Het gevoel dat ik binnenstebuiten ben gekeerd, oh, oude man …
Het is een schitterende, maar ook een bitterkoude winterdag. Meest helder en zonnig en een temperatuur die denk ik niet of nauwelijks boven het vriespunt komt. De oehoeplek laat ik dit keer links liggen. Op het noordwestelijke uitkijkpunt staan wat mensen te kijken maar al gauw gaan de gesprekken over gisteren, toen de vogel ’s middags niet meer is gezien. En over vanmorgen, toen de vogel wel weer is gemeld dus er is nog hoop. Maar nu: geen spoor. Mooi, helder zicht op een zonovergoten maar verlaten rotswand.
Het andere uitkijkpunt, aan de zuidoostkant van de groeve, biedt zicht op de vermoedelijke slaapplaats. Daar duikt de vogel steevast aan het eind van de middag op bij de grotten in de wand schuin onder ons. Alleen niet gisteren. Nee, er is geen enkele garantie, dat kunnen velen uit eigen ervaring beamen. Het is een rotbeest, een bron van frustratie voor velen.
Maar op het zuidoostelijke uitkijkpunt blijkt-ie zojuist nog gezien te zijn. Hij zou beneden rondscharrelen tussen de grotten, weet men mij te vertellen. Dus het lange wachten kan weer een aanvang nemen, en het speuren tot je er scheel van wordt, naar elke oneffenheid, naar elk onooglijk pukkeltje. Is dat ‘m? gaat het even met een schok door je heen. Helaas … Af en toe wordt-ie omgeroepen, langs vliegend, door de grotten vliegend, even ter plaatse, misschien, maar alweer uit beeld. Dan wordt er weer opgewonden geroepen: ‘nu in beeld, op de grond bij de ingang van het tweede gat van links!’ Geschrokken richt ik de telescoop en … ik zie alweer niks. Ik kan ‘m weer niet vinden! Heb ik weer. Ligt dat nou aan mij? Mijn telescoop kan het nu niet meer zijn toch? Mijn gloednieuwe Swarovski doet niet onder voor die van wie dan ook hier op het uitzichtpunt. Dan moet het wel aan mij liggen, en ik zie alweer het angstvisioen voor me van afgelopen woensdag: dat ik er gewoon niet in slaag om dat ene pukkeltje eruit te pikken temidden van al die andere pukkeltjes. ‘Nu weer in beeld, vlak bij de rechterwand.’ Ik zoek en ik zoek, ik tuur tot mijn ogen ervan tranen … en dan, yes! Ik heb ‘m! En de trompetten schallen en de bellen rinkelen, want hij is geweldig, hoe ver en hoe piepklein ook. Oh wat is-ie klein temidden van die reusachtige groeve. Even vliegt-ie, en dan zie ik het rood in de vleugels! Dat is een waterscheiding: wie het rood heeft gezien, die heeft ‘m echt gezien.
Een minuutje of zo duurt het, daarna is-ie weer geruime tijd zoek. Hij wordt teruggevonden op een glad stuk rotswand vlakbij waar die de hoek om verdwijnt. Daar kan zelfs ik ‘m gemakkelijk vinden. Als een soort vlo zo klein kruipt-ie over de wand. Tenslotte verdwijnt-ie met de rotswand mee de hoek om.

Ik neem er genoegen mee. Nog even de oehoe’s proberen, nog even wat in de buurt rondkijken, en dan bijtijds naar huis. Ze zullen nog opkijken thuis.
Op de uitzichtplek voor de oehoe’s heb ik na enig zoeken beide vogels in beeld. Verderop staan een paar mensen te kijken naar de rotswand tegenover. Of-ie nog in beeld is? ‘Jawel’, antwoordt men, alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. Nu even niet, wordt me verteld, maar geregeld laat-ie zich daar mooi zien. Nou, dan wil ik toch nog wel even wat tijd voor ‘m nemen. Ik richt de telescoop op het stuk rotswand waar je vanaf het andere uitkijkpunt net geen zicht op hebt. Daar staan de mensen nu ongeduldig en misschien wel hevig gefrustreerd te wachten tot de vogel weer opduikt, maar dat zal niet binnenkort zijn want al gauw vertoont hij zich aan ons. Sodeknetter! Dit is pas een rotskruiper. Hij laat zich hier echt geweldig zien, kruipend, scharrelend, neuzend, wroetend en af en toe vlinderend, en veel dichterbij dan zojuist. Helemaal een rotskruiper. Af en toe spreidt hij de vleugels en laat zijn rode veren zien: hij is als een tropische vlinder, daar op die kale rotsen. Dit is de perfecte afsluiting. Na misschien wel een half uur pak ik de telescoop in en vertrek.

28 november 2010


Meer: Canon

maandag 12 november 2012

Armchairtik


Het was weer tijd voor actie. Enkele dagen had ik de vogel min of meer genegeerd, je kan niet bezig blijven immers, en het is maar een ondersoort bovendien. Het kwam er niet van, het paste niet, ik was ook een paar dagen niet zo fit geweest, kortom: ik had gewoon effe geen zin. Maar intussen waren de foto’s fantastisch, en die foto’s vertelden vooral dat de vogel fantastisch was. En zo bouwde de onrust zich op, die onstuitbare drang, ja, die afgunst op al die mensen die wel waren wezen kijken. De honger naar de vogel. En die honger, die moest gestild. Dat is (‘ook’, zeg ik er veiligheidshalve bij) twitchen: het telkens weer stillen van die honger die telkens weer terugkomt. Inderdaad: zo blijf je bezig. En dat blijven we dan ook.
Een heerlijk dagje Drenthe was het gevolg, met veel zon, veel herfst en in elk geval één fantastische vogel, dus ik klaag niet.
Die vogel was, amper twintig minuten fietsen van station Assen, gauw gevonden. Al was-ie er, toen ik hem amper één tel in de kijker had gehad, alweer vandoor. En zo werd toch nog het geduld op de proef gesteld. Maar niet al te lang: een rondje om het kale maïsakkertje nabij Rolde, een beknopte zoektocht langs een kleurrijke bosrand en langs een rijtje kreupelhout met geelgorzen en ringmus, terug bij het groepje wakende vogelaars en daar was-ie alweer, vlak voor ons tussen de afgesneden maïsstompen: oosterse zwarte roodstaart. De telescoop kon opgeborgen blijven: de vogel foerageerde onverstoorbaar af en toe op slechts enkele meters van ons vandaan. En inderdaad: een fantastische vogel! Als een zwarte roodstaart maar dan met een gloedvolle oranjerode buik. En verder met subtiele schakeringen in zwart en donkergrijsbruin die prachtig uitkwamen in het af en toe doorbrekende herfstzonnetje. Natuurlijk heeft onze eigen zwarte roodstaart net zulke fraaie schakeringen, maar daar heb ik nooit zo lang en van zo dichtbij naar staan kijken. Misschien reden om dat een keer wel te doen.
Slechts een ondersoort, dus van een nieuwe soort is geen sprake (nog niet eens van een nieuwe dagsoort: vanmorgen tijdens het trektellen op de Uithof hadden we er nog twee), maar zo bijzonder, zo anders … En bovendien: zo zeldzaam. De tweede voor Nederland pas, al schijnt zich toevalligerwijs momenteel ook de derde in ons land op te houden, en afkomstig van ver in centraal Azië. Die wetenschap, dat besef: zo klein en kwetsbaar en van zo ver hierheen gekomen, dat is toch één van de dingen die zo fascineren aan die zeldzaamheden en die de twitcher gaande houden.
Slechts een ondersoort dus, maar wel een die naar verluidt op de nominatie staat ooit te promoveren tot echte soort. Dus laat de armchairtik maar komen.

11 november  2012

zondag 4 november 2012

386: Sibopi

In gedachten had ik mijn verhaal al bijna af. Over de tripledip zou het gaan. Al twee keer eerder was ik de afgelopen weken op zoek geweest naar siberische boompieper, Sibopi in vogelaarsjargon; mochten er nog leken meelezen: een zeldzame vogel die echter deze herfst opmerkelijk veel gezien wordt. Maar ik had ‘m nog altijd niet. Beide keren was ik één dag te laat geweest. En vandaag ging het opnieuw mis. Om 10 over 7 de trein genomen naar Alkmaar, om 5 voor half 9 de bus naar Den Oever en om kwart over 9 de wandeling aangevangen naar het Robbenoordbos. Toen ik een half uur later het bos inliep kwam me al een groepje vogelaars met ietwat zure gezichten tegemoet, Herman van den Brand was erbij en Cornelis Fokker, en ze gebaarden van ‘nee’! Al twee uur hadden ze lopen zoeken, geen spoor van de Sibopi’s die hier gisteren nog door zovelen waren gezien. Ik plakte daar nog maar eens twee uur aan vast, in het zompige, natte bos. Struinde door de rottende herfstbladeren over drassige en modderige paadjes, langs de oever van het kanaal en over half verzopen veldjes. Speurde in dicht begroeide bosbodems en in de takkenbossen boven me. Keek waar ik kijken kon maar ik kon ze niet vinden. Niemand kon ze vinden. Als de Oost- en de Westgothen uit Asterix en de Gothen (wie kent nog Asterix en de Gothen?) doorkruisten groepjes vogelaars het bos, maar uiteindelijk taaiden ze af en druppelden één voor één het bos uit. Siberische boompieper: blijkbaar niet mijn soort. Nou ja, ik had dit jaar al witwangstern weggewerkt als hardnekkige frustratiesoort, en daarna kleine vliegenvanger, ik was wel weer toe aan een nieuwe. Ik was dan ook niet zozeer ontgoocheld maar eerder verwonderd om een dergelijk statistisch fenomeen: drie keer na elkaar één dag te laat!

Nederlaag geslikt: dan maar op zoek naar de pestvogels die gisteren nog gezien waren in Den Oever. Het parkeerplaatsje bij de voetbalvelden, de rijk beladen gelderse rozenstruikjes aldaar, de bomen in het straatje verderop, de tuintjes, appelvink, wat groenlingen maar nergens een pestvogel. Ik belandde op de waddendijk, bij het schor en op het piertje en ha: vogels, eindelijk vogels. Geen siberische boompiepers, geen pestvogels maar wel mooie groepen kanoeten en bonte strandlopers. Pijlstaarten, kluten, rosse grutto’s, zilverplevieren, twee zwarte roodstaarten en op het schor een komen en gaan van vinken. Op het piertje vond ik nog een groepje sneeuwgorzen, verderop sliepen drie lepelaars en intussen begon de regen. Telescoop ingepakt, het dorp weer in, nog even naar het parkeerplaatsje van (gisteren) de pestvogels en daarna, nam ik me voor, de bus. Het was niet mijn dag.

Maar dan neemt het verhaal een andere wending. Een auto houdt stil, een vogelaar draait zijn raampje omlaag: ‘ze worden weer gezien hoor, in het Robbenoordbos’.
Tsja, dan is er geen keus. Het wordt een latertje vanavond: terug naar het Robbenoordbos. Diverse mensen spreken me daar enthousiast aan: jawel, ze zitten er. Ze foerageren in de dichte oeverbegroeiing langs het kanaal, wordt me verteld. Wel erg lastig want meest goed verborgen, maar er zijn een boel mensen daar die ze je kunnen aanwijzen. Dus vol goede moed weer het bos in. Maar ter plaatse zie ik niemand. De vogels zijn uit beeld en de vogelaars blijken hun aandacht verlegd te hebben naar een mogelijke pallas boszanger die daar gezien zou zijn. Ik sta er alleen voor en dan is het bij zo’n gluiperig typje niet eenvoudig. Ik heb het al bijna opnieuw opgegeven als er versterking komt: nieuwe vogelaars. En nogmaals, en nu met vele, doorzoeken we de oevers van het kanaal, maar ook nu zonder resultaat. Dan wordt ineens de aandacht verlegd naar een stukje bos aan de andere kant van het pad. En daar, eindelijk, vinden we ze: twee siberische boompiepers kruipen onopvallend en geruisloos door de vegetatie op de bodem van het bos, als muizen. Telkens verdwijnen ze maar telkens komen ze ook weer tevoorschijn en af en toe zijn ze heerlijk vrij zichtbaar. Ik check alle kenmerken maar ook zonder dat is het glashelder: eindelijk mijn siberische boompiepers. Zo apart, zo anders. In verenkleed natuurlijk: de markante koptekening en de zwak getekende, groenig bruine bovenzijde zijn onmiskenbaar. Maar ook in gedrag: dat stiekeme, dat bijna onzichtbare zoals ze door de bosbodem sluipen. Hoeveel zullen er nog elders over de bosbodem sluipen, ongezien door vogelaars?

3 november 2012


Meer: Duiker