vrijdag 21 december 2012

Geen mening


Natuurlijk heb ik ook allerlei meningen. Bultrug Johannes hadden ze rustig mogen laten sterven. Al was er ook niet zo veel op tegen om te proberen hem (haar) te redden. De huiskraaien moeten ze gewoon met rust laten want waarom niet? Voorts ben ik van mening dat de bio-industrie moet worden afgeschaft. Ik vind dat Carthago moet worden vernietigd en natuurlijk vergaat ook vandaag de wereld niet. Al is dat laatste morgen al geen mening meer.

Meningen zijn net galakostuums voor bij het kerstdiner: je trekt aan wat je het beste past. Voor elke mening zijn wel de benodigde argumenten te vinden. Argumenten van grote schoonheid en eruditie. Intelligente argumenten, simplistische argumenten, populistische argumenten, voor elk wat wils, meestal geheel en al in overeenstemming met de desbetreffende mening. Kies de juiste argumenten en je kunt je iedere mening aanmeten die je wenst. Maar wat zijn al die meningen nou eigenlijk waard? Er zijn argumenten voor en er zijn argumenten tegen en wie heeft er tijd en gelegenheid, en kennis van zaken, om telkens weer al die voors en tegens op waarde te schatten en tegen elkaar af te wegen? Kun je wel vinden, om nog maar eens een voorbeeld te noemen, dat die taling destijds in Almelo natuurlijk nooit aanvaard had mogen worden. Maar er is dus een commissie van wijze mannen die daar hard over hebben nagedacht en op hebben gestudeerd en tot een andere conclusie zijn gekomen. Nou ben ik heus niet zo gezagsgetrouw dat ik vind dat elke autoriteit altijd gelijk heeft. Maar je zult je dan toch op zijn minst op de hoogte moeten stellen van hun argumenten en daar andere argumenten tegenover moeten stellen. En hoeveel van al die mensen die vinden dat elke vreemde eend bij voorbaat schuldig is, hebben dat daadwerkelijk gedaan?

Meningen … We moeten ze hebben, allemaal, over van alles en nog wat. Maar als ik bijvoorbeeld op een grijze en miezerige ochtend in Nieuwegein naar twee pestvogels sta te kijken, eindelijk ook eens pestvogels in ‘Groot Utrecht’, dan heb ik even helemaal geen mening. Dan kunnen meningen me gestolen worden. Dan ben ik alleen maar de hele dag een klein beetje gelukkig. Gelukkiger dan zonder pestvogels bedoel ik.

21 december 2012

zondag 16 december 2012

Johannes

Onderweg las ik over Johannes Rypma, ‘dark horse’ in de finale van ‘The Voice’. Ja, je moet wat als je zo’n twee en een half uur in de trein zit (en straks twee en een half uur weer terug) om een HEMA dagkaart te verzilveren. Dan lees je alles dat je voor ogen krijgt. Fietsend in de Friese polders nabij IJlst zie ik aan een boerderij een reusachtig spandoek: ‘Johannes Rypma, the voice of Fryslân’. En honderd meter verderop nog een. Toeval? Of is heel Friesland in de ban van die jongen?
(Wel grappig trouwens hoe de ene helft van Nederland in de ban is van een heel andere Johannes terwijl de andere helft vermoedelijk nog nooit van die andere Johannes heeft gehoord maar je precies zal weten te vertellen wie die ene is.)

Nou eens niet getwitcht vandaag. Alle her en der in den lande beschikbare zeldzaamheden links laten liggen (die zaten sowieso niet ver genoeg om mijn HEMA dagkaart aan te besteden), en gewoon een heerlijk dagje fietsen in Zuidwest Friesland. Al had ik natuurlijk wel een doelsoort. Want specialiteit van dit gebied is de kleine rietgans: elders in het land tamelijk schaars maar in deze regio met duizenden aanwezig. Het kostte dan ook niet veel tijd om deze voor mij nog nieuwe jaarsoort te vinden. Toen ik over een doodlopend weggetje een groepje brandganzen benaderde, bleken daar al gauw ook wat bruine ganzen tussen te zitten. Kolganzen, maar zoals bij nadere inspectie bleek, ook wat kleine rieten. Later zag ik er nog vele. Onder andere minimaal 150 verspreid in een groep van enkele duizenden brandganzen. En een mooie groep van een kleine honderd dicht langs de weg.
Wie niet goed kijkt kan denken: al die bruine ganzen zijn hetzelfde. Allemaal saaie bruine beesten met een witte kont. Maar dat zijn ze niet. Wie wel goed kijkt (of even in een vogelgids bladert) ziet subtiele (en soms minder subtiele) verschillen. Zelf vind ik de kleine rietgans een van de leukste van het stel. Een kort, donker nekje, een stomp kopje met kort, donker snaveltje en een grijzige waas over de rug die in een laag winterzonnetje af en toe bijna zilverachtig kan oplichten, ze geven de vogel een heel eigen karakter en met wat ervaring pik je ze er zo uit.
Missie volbracht dus, en tijd voor heerlijk doelloos dwalen door de Friese velden. Af en toe een zonnetje, af en toe een beetje regen, en een frisse tegenwind die aan kwam waaien over de Friese velden, af en toe gestuit door een beboste kade of een door hoge bomen omringde boerderij. Friese meren; ik kwam onder meer langs het Piekemeer, het Rietmeer en de Oudegaaster Brekken, omgeven door diep buigende rietwaaiers en kreunend onder de daar toch stevig aanwakkerende zuidenwind. Beloftevolle natte landjes met plasjes en modderige oevers waar in deze winterse tijden niets te beleven was. En nog meer velden vol ganzen. Na een tijdje waren tussen die ganzen ineens geen rietganzen meer te vinden. Zo snel kan het gaan: enkele kilometers slechts voorbij het gebied waar er in vrijwel elke groep wel minstens een paar zaten. Een nogal plaatselijk verschijnsel dus. Uiteindelijk kwam ik terecht in Workum. Fietste door de fraaie oude dorpsstraat en langs de monumentale oude kerk en fietste aan de andere kant het dorp weer uit. Naar het IJsselmeer, naar de Workumerwaard, naar de bekende uitzichtbult aldaar. Daar telde ik 22 kleine zwanen op het IJsselmeer. De pijlstaarten heb ik niet geteld. In de binnen gelegen graslanden onder meer vele goudplevieren. Hoeveel, dat merkte ik pas toen ik over een doodlopend weggetje door die graslanden fietste. Duizenden moeten het er geweest zijn. En honderden bonte strandlopers. Wulpen ook, een paar kemphanen, brandganzen, een grote zilverreiger. En boven de rietzoom langs het IJsselmeer een mooi vrouwtje blauwe kiekendief.
Geen zeldzaamheden dus vandaag, maar genoeg te beleven. Het was nog tamelijk vroeg maar ik was volmaakt tevreden. In Workum de trein genomen, om mijn HEMA dagkaart op te maken.

15 december 2012

maandag 10 december 2012

Pestvogel


Eindelijk pestvogels, was de bedoeling. Na weken vol pestvogels in Nederland waarvan ik er niet een gezien had, moest het er maar eens van komen. Alweer twee jaar geleden immers, en het missen van pestvogels tijdens een pestvogelinvasie vind ik pijnlijk. Het blijven immers snoepjes, briljantjes, elke invasie weer. Dus de trein naar Voorhout en op de fiets richting Noordwijkerhout, vol vertrouwen want vanmorgen alweer gemeld. Maar eenmaal aangekomen bij het bewuste bosje gelderse rozen, langs de N206 naar, onder meer, Noordwijkerhout, geen spoor. Slechts een roerloos, leeg bosje. Leeg wat betreft pestvogels dan, bessen waren er nog voldoende. Stukje de weg langs gefietst en terug: nog steeds niets. Tijdje gewacht: niets. Rondje gefietst en weer terug: nog steeds niets. Zo vergleed de tijd en dat was zonde want de regen was inmiddels opgehouden en er stond een beloftevol windje uit west. Dus eerst maar naar Noordwijk gefietst en een uurtje aan zee gestaan. Dat was leuk. Harde wind, wilde zee en leuke vogels. Een grote groep zwarte zee-eenden op de golven onder andere. En een paar adulte jan van genten over zee: elke keer weer een belevenis. Geregeld drieteenmeeuwen langs vliegend en een mooie grote jager naar zuid. Best laat, leek me. En maar weer terug naar de gelderse rozen: nog steeds niets. Na een tijdje gaf ik het op. Terug naar Voorhout, daar nog even gezocht want iemand had me verteld dat ze daar ook wel eens gezien zijn, maar vergeefs. En ach, de wind stond goed en ver is het niet dus naar Leiden teruggefietst. Langs de nieuwbouwwijk Poelgeest, waar de afgelopen dagen ook pestvogels gezien zijn. Een herkansing dus. Het loopt al tegen de schemer aan als ik de wijk binnen fiets. Een tijdje rijd ik vergeefs rond, nergens een pestvogel. Maar dan zie ik een man met telescoop en verrekijker en een klein meisje met een fototoestel en ja, dan weet je het wel. En zo vind ik toch nog mijn pestvogel. Het is er maar eentje en dat is toch niet hetzelfde als zo’n vrolijk kwebbelende groep vogels die om elkaar heen buitelend elkaar de bessen voor de snavel weg grissen. Hij zit er wat saai bij, slapend in een boompje naast de stoep. Maar hij zit wel vlakbij en ook zo is het een prachtige vogel. Ik zal het ermee moeten doen, vandaag.

9 december 2012

zondag 9 december 2012

Düsseldorf

Zaterdag 1 december
Het is nog even wennen, maar het is dus Düsseldorf geworden. Midden in het Ruhrgebied, zoals Harriët me jaren geleden al eens beloofde: ooit gaan we op vakantie naar het Ruhrgebied. Waar geen vogels zijn.
Twee dagen lang doen we alsof we tot de gegoede burgerij behoren, tot de welgestelden: twee dagen verblijven we in een sjiek viersterrenhotel. Met ligbad op de kamer, luxueus ontbijtbuffet en een zwembad op de bovenste etage met uitzicht op de stad. Bij dat laatste stelden we ons heel wat voor, vooral toen we gisteravond onderweg in het donker langs de Münsterstrasse die torenflat zagen opdoemen, met glanzend glas bekleed en een stuk of 32 verdiepingen hoog, met de letters ARAG bovenop. Dat was niet ons hotel, weten we inmiddels. Ons hotel was een paar blokken verderop en het zwembad ligt op de zevende verdieping. Uitzicht inderdaad, onder andere op de torenflat met de letters ARAG bovenop, die hoog boven ons uitsteekt. En vanuit onze kamers op een stukje hedendaagse stadsrandzonde, met beneden ons een snelweg en daarachter een rommeltje van parkeerterreinen, volkstuintjes, een McDonalds en in de verte een fabriekscomplex. Alles vooralsnog onder een grauwe en druilerige wolkenlucht.
Onze eerste verkenningen, gisteravond, hadden nog uitsluitend het hotel zelf ten doel. Stille gangen, rustieke zitjes met plant en schemerlamp, glanzende spiegels en uitzichten in de nacht. En beneden sjieke zalen en eet- en drinkgelegenheden.

Vandaag aan de Rijn gestaan. En bovenop de ‘Rheintur’, waar we vanaf 170 meter hoogte neerkeken op de stad. Op de ‘Altstad’ met zijn wirwar van straatjes en steegjes en pleintjes en dicht opeen gebouwde huizen waartussen enkele monumentale gebouwen hun gerechtigde plek opeisen. Op de ‘Neustad’ met zijn intrigerende architectuur vol vorm en kleur waar plaatselijk de klimmannetjes over de muren kropen en recht onder ons de gebouwen van het deelstaatparlement onze aandacht trokken, die ons beneden niet bijzonder waren opgevallen maar die van boven ineens hun markante ronde en halfronde vormen toonden. En op de Rijn die zich als een sjaal om beide heen wikkelt. Hoogteverschillen daar beneden werden teniet gedaan door de hoogte hierboven. Wat zojuist nog oogde als imposante hoogbouw, is van bovenaf nietig en onbeduidend. Je kijkt erop neer als op Madurodam, met speelgoedmensjes, speelgoedautootjes, speelgoedboompjes, speelgoedhuisjes en speelgoedbootjes op de Rijn. Alles nog steeds onder een grauwsluier en in de verte snel vervagend, behalve een enkele verre plek die oplichtte in een zeldzame zonnestraal die door de wolken sijpelde.
Beneden rijzen de architectonische wonderen weer hoog boven je uit. Het is een wonderlijk schouwspel. Gebouwen lijken wel te bewegen, te dansen. Ronde vormen en onregelmatige contouren wisselen af met rechtlijnige hoekigheid, maar zelden zijn die hoeken recht. Overhellende wanden, scherpe dakconstructies, alles is speels, fantasievol, vormenrijk.
Het gebouw van de ‘Kunstverzameling van Nordrhein-Westfalen’, even verderop, is oud en klassiek maar evengoed fraai en indrukwekkend, en van binnen ineens weer hypermodern en een kunstwerk op zich. De kunstverzameling is erg modern en riep telkens weer vragen op naar het waarom. Natuurlijk is dat waar kunst voor bedoeld is, maar vermoeiend was het wel. Sommige dingen vond ik gewoon mooi, zoals een beeldengroep van een stuk of vijftig bijna identieke oude Chineesachtige mannetjes in een veelheid van houdingen bijeen in een stille zaal. Of een rijtje draaiende speelgoedstellages die belicht door ieder hun eigen schijnwerpertje grillig door elkaar heen bewegende schaduwen wierpen op de muur erachter. En de verwrongen wenteltrap natuurlijk, die in de reusachtige centrale zaal van tientallen meters hoog omlaag hing.
Aan het eind van de middag raakten we verzeild in de oude stad. In late schemer dwaalden we door overvolle straten en pleinen en schuifelden voort in de menigte die zich bewoog over kerstmarkten en langs verlichte winkeletalages. Terwijl we thuis nog druk zijn met sinterklaas, is Düsseldorf al volledig in de ban van kerst. Met kerstkraampjes, kerstversieringen, kerststellages en kerstmannen. Overvolle warenhuizen, lange rijen, massa’s mensen op jacht naar kerstaankopen. Altijd voel ik me op zulke momenten wat vervreemd van mijn medemensen, als ik zie waar die zo massaal warm voor lopen, door welke luxe en weelde ze zich laten verleiden die mij volkomen koud laten. Maar meestal blijken, als het zo uitkomt, al die mensen toch gewoon heel aardig. Prettige kerstgedachte.

Zondag 2 december
Vanochtend eerst een uurtje in mijn eentje naar buiten geweest. Beide uitzichten vanuit het hotel bewandeld. Gewone woonstraten, gewone woonhuizen, tuintjes, garages. Het is niet dat het nou zo bijzonder is hier rond ons hotel. Maar ooit een keer zal ik me ze weer herinneren, station Düsseldorf Berendorf, het uitgestrekte spoorwegemplacement, het verlaten parkeerterrein, de McDonalds die pronkt in het uitzicht vanuit onze kamers, de oase van het volkstuintjescomplex. Ooit zal ik me ze weer herinneren, en me afvragen waar en wanneer dat toch ook alweer was. Je bent hier, hoe dan ook, in een ander land en dat merk je, al weet je niet altijd waaraan.
Memorabeler is natuurlijk de oude stad waar we vanmiddag waren. Meteen al liepen we tegen een kolossaal, een monumentaal complex aan van de plaatselijke kunstacademie: zo groot, zo overweldigend, daar zou je woorden voor willen gebruiken die net zo groot zijn. Verder een mooie oude kerk hier, een mooie oude kerk daar, een paar mooie hoekjes, en de loop van de Düssel, het smalle riviertje dat in Düsseldorf in de Rijn uitmondt. De Rijnkade met het zicht op het stadsdeel aan de overkant met markante geveltjes langs de kade, en op de nieuwe stad achter de Rheintur die als altijd hoog overal bovenuit steekt. Maar al gauw waren er ook weer de drukke winkelstraten, de overvolle warenhuizen, de kerstmarkten. De mensenmassa’s. Aan het eind van de middag onttrokken we ons nog even aan de drukte in het keramiekmuseum, waar de zalen stil zijn en af en toe vol van een schoonheid die net zo goed product is van mensenhanden als de edelkitsch buiten op de kerstmarkten. Het verschil is niet eens altijd zo duidelijk. Daarna de reis naar huis aangevangen.

2 december 2012


Meer buitenlandse zaken: Bretagne



dinsdag 27 november 2012

372: ENCI-groeve

Hij zat er mooi bij, op de bekende plek dus tamelijk ver maar open en bloot en door de telescoop mooi in beeld. Meest roerloos, maar ook even kopkrabbend, waarbij de vogel zijn machtige en dicht bevederde poot verhief.
Al jaren is de ENCI-groeve bij Maastricht dé plek voor oehoe in Nederland. Al jaren trekken vogelaars bijna elk jaar wel een keer naar het diepe zuiden om er deze iconische vogel te gaan bezichtigen. Voor mij was het pas mijn derde ooit, naast minstens het dubbele aantal mislukkingen op deze plek dus in principe iets om heel gelukkig van huiswaarts te keren. Maar niet vandaag. Vandaag ging het niet om de oehoe. Dezer dagen is de ENCI-groeve, een van de spectaculairste plekken van Nederland met steile rotsen, loodrechte kliffen, holen en gaten die maken dat je je in een ver buitenland waant, vandaag is dit de ‘Place-to-be’ voor vogelend Nederland vanwege rotskruiper, een vogel uit het hooggebergte die slechts zeer zelden in Nederland wordt aangetroffen maar die sinds enkele dagen is afgedaald naar het Limburgse heuvelland, zich in de groeve heeft gevestigd en daarmee vele vogelaarshoofden op hol heeft gebracht. Het is zo’n vogel die je ofwel zielsgelukkig maakt ofwel ontroostbaar, en die laatste optie stond nog nadrukkelijk open want wat is dat beest onooglijk klein, vergeleken met de rotswanden waarop-ie moest rondhangen. Daarmee was wel het probleem van de dag geschetst: de nietigheid van zo’n vogel in de context van die reusachtige groeve. Hoe moest je ‘m in die context in vredesnaam terugvinden?
Na een dag lang vruchteloos speuren, turen naar loodrechte kliffen en zoeken in elke nis en elke holte die in het zicht lag, belandden we uiteindelijk met zijn allen op het zuidelijke uitkijkpunt, vol in de koude en af en toe stevig waaiende wind, waar de kou van een hele dag lang rondsjouwen me geleidelijk aan overmande en ik van het bibberen de verrekijker niet meer stilhouden kon. Gelukkig hadden we de telescoop. Het was wachten, met tientallen dicht opeen, en over elkaars schouders loeren naar de rotswand schuin voor ons en naar de holtes in die rotswand waar de vogel werd verwacht. Af en toe een blik omhoog naar de top van de schoorsteen van de fabriek in de diepte, die hoog boven ons uitstak en waarop twee slechtvalken verbleven. Enige tijd joegen die fraai boven de groeve maar slechts weinigen leken daar oog voor te hebben.
Dan wordt geroepen: ‘Ik heb ‘m!’ En dan slaat het hart je in de keel. Heel precies wordt aangeduid waar we kijken moeten en ik kijk, precies op de aangeduide plek, denk ik, maar ik zie ‘m niet. Ik zie niks! ‘Hij vliegt weg’ wordt geroepen, en hij verdwijnt in de grotten. Niks gezien. …
Nog enkele keren wordt-ie door een enkeling kort gezien maar telkens krijg ik ’m niet te pakken. Dan is-ie opnieuw enige tijd in beeld, vlak naast het verste zichtbare gat. Ik kijk op de aangewezen plek maar zie alweer niks. Ik zie gewoon niks. Waar dan? Waar dan? Dan zie ik iets, iets heel kleins, is dat ‘m? Een vlo, kruipend over de rots. Een vogel, ja, het zal wel, grijs, met misschien iets wittigs waar je een keel zou kunnen vermoeden, en dan is-ie weer uit beeld.
Dat was mijn rotskruiper voor deze dag. Nee, ik was er nog niet klaar mee.

En dus zwoeg ik een paar dagen later opnieuw tegen de flanken van de Pietersberg op, de koude lucht als schuurpapier in m’n luchtpijp. Opnieuw sta ik zwetend bovenop de berg en klopt het hart me in de keel. Het gevoel dat ik binnenstebuiten ben gekeerd, oh, oude man …
Het is een schitterende, maar ook een bitterkoude winterdag. Meest helder en zonnig en een temperatuur die denk ik niet of nauwelijks boven het vriespunt komt. De oehoeplek laat ik dit keer links liggen. Op het noordwestelijke uitkijkpunt staan wat mensen te kijken maar al gauw gaan de gesprekken over gisteren, toen de vogel ’s middags niet meer is gezien. En over vanmorgen, toen de vogel wel weer is gemeld dus er is nog hoop. Maar nu: geen spoor. Mooi, helder zicht op een zonovergoten maar verlaten rotswand.
Het andere uitkijkpunt, aan de zuidoostkant van de groeve, biedt zicht op de vermoedelijke slaapplaats. Daar duikt de vogel steevast aan het eind van de middag op bij de grotten in de wand schuin onder ons. Alleen niet gisteren. Nee, er is geen enkele garantie, dat kunnen velen uit eigen ervaring beamen. Het is een rotbeest, een bron van frustratie voor velen.
Maar op het zuidoostelijke uitkijkpunt blijkt-ie zojuist nog gezien te zijn. Hij zou beneden rondscharrelen tussen de grotten, weet men mij te vertellen. Dus het lange wachten kan weer een aanvang nemen, en het speuren tot je er scheel van wordt, naar elke oneffenheid, naar elk onooglijk pukkeltje. Is dat ‘m? gaat het even met een schok door je heen. Helaas … Af en toe wordt-ie omgeroepen, langs vliegend, door de grotten vliegend, even ter plaatse, misschien, maar alweer uit beeld. Dan wordt er weer opgewonden geroepen: ‘nu in beeld, op de grond bij de ingang van het tweede gat van links!’ Geschrokken richt ik de telescoop en … ik zie alweer niks. Ik kan ‘m weer niet vinden! Heb ik weer. Ligt dat nou aan mij? Mijn telescoop kan het nu niet meer zijn toch? Mijn gloednieuwe Swarovski doet niet onder voor die van wie dan ook hier op het uitzichtpunt. Dan moet het wel aan mij liggen, en ik zie alweer het angstvisioen voor me van afgelopen woensdag: dat ik er gewoon niet in slaag om dat ene pukkeltje eruit te pikken temidden van al die andere pukkeltjes. ‘Nu weer in beeld, vlak bij de rechterwand.’ Ik zoek en ik zoek, ik tuur tot mijn ogen ervan tranen … en dan, yes! Ik heb ‘m! En de trompetten schallen en de bellen rinkelen, want hij is geweldig, hoe ver en hoe piepklein ook. Oh wat is-ie klein temidden van die reusachtige groeve. Even vliegt-ie, en dan zie ik het rood in de vleugels! Dat is een waterscheiding: wie het rood heeft gezien, die heeft ‘m echt gezien.
Een minuutje of zo duurt het, daarna is-ie weer geruime tijd zoek. Hij wordt teruggevonden op een glad stuk rotswand vlakbij waar die de hoek om verdwijnt. Daar kan zelfs ik ‘m gemakkelijk vinden. Als een soort vlo zo klein kruipt-ie over de wand. Tenslotte verdwijnt-ie met de rotswand mee de hoek om.

Ik neem er genoegen mee. Nog even de oehoe’s proberen, nog even wat in de buurt rondkijken, en dan bijtijds naar huis. Ze zullen nog opkijken thuis.
Op de uitzichtplek voor de oehoe’s heb ik na enig zoeken beide vogels in beeld. Verderop staan een paar mensen te kijken naar de rotswand tegenover. Of-ie nog in beeld is? ‘Jawel’, antwoordt men, alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. Nu even niet, wordt me verteld, maar geregeld laat-ie zich daar mooi zien. Nou, dan wil ik toch nog wel even wat tijd voor ‘m nemen. Ik richt de telescoop op het stuk rotswand waar je vanaf het andere uitkijkpunt net geen zicht op hebt. Daar staan de mensen nu ongeduldig en misschien wel hevig gefrustreerd te wachten tot de vogel weer opduikt, maar dat zal niet binnenkort zijn want al gauw vertoont hij zich aan ons. Sodeknetter! Dit is pas een rotskruiper. Hij laat zich hier echt geweldig zien, kruipend, scharrelend, neuzend, wroetend en af en toe vlinderend, en veel dichterbij dan zojuist. Helemaal een rotskruiper. Af en toe spreidt hij de vleugels en laat zijn rode veren zien: hij is als een tropische vlinder, daar op die kale rotsen. Dit is de perfecte afsluiting. Na misschien wel een half uur pak ik de telescoop in en vertrek.

28 november 2010


Meer: Canon

maandag 12 november 2012

Armchairtik


Het was weer tijd voor actie. Enkele dagen had ik de vogel min of meer genegeerd, je kan niet bezig blijven immers, en het is maar een ondersoort bovendien. Het kwam er niet van, het paste niet, ik was ook een paar dagen niet zo fit geweest, kortom: ik had gewoon effe geen zin. Maar intussen waren de foto’s fantastisch, en die foto’s vertelden vooral dat de vogel fantastisch was. En zo bouwde de onrust zich op, die onstuitbare drang, ja, die afgunst op al die mensen die wel waren wezen kijken. De honger naar de vogel. En die honger, die moest gestild. Dat is (‘ook’, zeg ik er veiligheidshalve bij) twitchen: het telkens weer stillen van die honger die telkens weer terugkomt. Inderdaad: zo blijf je bezig. En dat blijven we dan ook.
Een heerlijk dagje Drenthe was het gevolg, met veel zon, veel herfst en in elk geval één fantastische vogel, dus ik klaag niet.
Die vogel was, amper twintig minuten fietsen van station Assen, gauw gevonden. Al was-ie er, toen ik hem amper één tel in de kijker had gehad, alweer vandoor. En zo werd toch nog het geduld op de proef gesteld. Maar niet al te lang: een rondje om het kale maïsakkertje nabij Rolde, een beknopte zoektocht langs een kleurrijke bosrand en langs een rijtje kreupelhout met geelgorzen en ringmus, terug bij het groepje wakende vogelaars en daar was-ie alweer, vlak voor ons tussen de afgesneden maïsstompen: oosterse zwarte roodstaart. De telescoop kon opgeborgen blijven: de vogel foerageerde onverstoorbaar af en toe op slechts enkele meters van ons vandaan. En inderdaad: een fantastische vogel! Als een zwarte roodstaart maar dan met een gloedvolle oranjerode buik. En verder met subtiele schakeringen in zwart en donkergrijsbruin die prachtig uitkwamen in het af en toe doorbrekende herfstzonnetje. Natuurlijk heeft onze eigen zwarte roodstaart net zulke fraaie schakeringen, maar daar heb ik nooit zo lang en van zo dichtbij naar staan kijken. Misschien reden om dat een keer wel te doen.
Slechts een ondersoort, dus van een nieuwe soort is geen sprake (nog niet eens van een nieuwe dagsoort: vanmorgen tijdens het trektellen op de Uithof hadden we er nog twee), maar zo bijzonder, zo anders … En bovendien: zo zeldzaam. De tweede voor Nederland pas, al schijnt zich toevalligerwijs momenteel ook de derde in ons land op te houden, en afkomstig van ver in centraal Azië. Die wetenschap, dat besef: zo klein en kwetsbaar en van zo ver hierheen gekomen, dat is toch één van de dingen die zo fascineren aan die zeldzaamheden en die de twitcher gaande houden.
Slechts een ondersoort dus, maar wel een die naar verluidt op de nominatie staat ooit te promoveren tot echte soort. Dus laat de armchairtik maar komen.

11 november  2012

zondag 4 november 2012

386: Sibopi

In gedachten had ik mijn verhaal al bijna af. Over de tripledip zou het gaan. Al twee keer eerder was ik de afgelopen weken op zoek geweest naar siberische boompieper, Sibopi in vogelaarsjargon; mochten er nog leken meelezen: een zeldzame vogel die echter deze herfst opmerkelijk veel gezien wordt. Maar ik had ‘m nog altijd niet. Beide keren was ik één dag te laat geweest. En vandaag ging het opnieuw mis. Om 10 over 7 de trein genomen naar Alkmaar, om 5 voor half 9 de bus naar Den Oever en om kwart over 9 de wandeling aangevangen naar het Robbenoordbos. Toen ik een half uur later het bos inliep kwam me al een groepje vogelaars met ietwat zure gezichten tegemoet, Herman van den Brand was erbij en Cornelis Fokker, en ze gebaarden van ‘nee’! Al twee uur hadden ze lopen zoeken, geen spoor van de Sibopi’s die hier gisteren nog door zovelen waren gezien. Ik plakte daar nog maar eens twee uur aan vast, in het zompige, natte bos. Struinde door de rottende herfstbladeren over drassige en modderige paadjes, langs de oever van het kanaal en over half verzopen veldjes. Speurde in dicht begroeide bosbodems en in de takkenbossen boven me. Keek waar ik kijken kon maar ik kon ze niet vinden. Niemand kon ze vinden. Als de Oost- en de Westgothen uit Asterix en de Gothen (wie kent nog Asterix en de Gothen?) doorkruisten groepjes vogelaars het bos, maar uiteindelijk taaiden ze af en druppelden één voor één het bos uit. Siberische boompieper: blijkbaar niet mijn soort. Nou ja, ik had dit jaar al witwangstern weggewerkt als hardnekkige frustratiesoort, en daarna kleine vliegenvanger, ik was wel weer toe aan een nieuwe. Ik was dan ook niet zozeer ontgoocheld maar eerder verwonderd om een dergelijk statistisch fenomeen: drie keer na elkaar één dag te laat!

Nederlaag geslikt: dan maar op zoek naar de pestvogels die gisteren nog gezien waren in Den Oever. Het parkeerplaatsje bij de voetbalvelden, de rijk beladen gelderse rozenstruikjes aldaar, de bomen in het straatje verderop, de tuintjes, appelvink, wat groenlingen maar nergens een pestvogel. Ik belandde op de waddendijk, bij het schor en op het piertje en ha: vogels, eindelijk vogels. Geen siberische boompiepers, geen pestvogels maar wel mooie groepen kanoeten en bonte strandlopers. Pijlstaarten, kluten, rosse grutto’s, zilverplevieren, twee zwarte roodstaarten en op het schor een komen en gaan van vinken. Op het piertje vond ik nog een groepje sneeuwgorzen, verderop sliepen drie lepelaars en intussen begon de regen. Telescoop ingepakt, het dorp weer in, nog even naar het parkeerplaatsje van (gisteren) de pestvogels en daarna, nam ik me voor, de bus. Het was niet mijn dag.

Maar dan neemt het verhaal een andere wending. Een auto houdt stil, een vogelaar draait zijn raampje omlaag: ‘ze worden weer gezien hoor, in het Robbenoordbos’.
Tsja, dan is er geen keus. Het wordt een latertje vanavond: terug naar het Robbenoordbos. Diverse mensen spreken me daar enthousiast aan: jawel, ze zitten er. Ze foerageren in de dichte oeverbegroeiing langs het kanaal, wordt me verteld. Wel erg lastig want meest goed verborgen, maar er zijn een boel mensen daar die ze je kunnen aanwijzen. Dus vol goede moed weer het bos in. Maar ter plaatse zie ik niemand. De vogels zijn uit beeld en de vogelaars blijken hun aandacht verlegd te hebben naar een mogelijke pallas boszanger die daar gezien zou zijn. Ik sta er alleen voor en dan is het bij zo’n gluiperig typje niet eenvoudig. Ik heb het al bijna opnieuw opgegeven als er versterking komt: nieuwe vogelaars. En nogmaals, en nu met vele, doorzoeken we de oevers van het kanaal, maar ook nu zonder resultaat. Dan wordt ineens de aandacht verlegd naar een stukje bos aan de andere kant van het pad. En daar, eindelijk, vinden we ze: twee siberische boompiepers kruipen onopvallend en geruisloos door de vegetatie op de bodem van het bos, als muizen. Telkens verdwijnen ze maar telkens komen ze ook weer tevoorschijn en af en toe zijn ze heerlijk vrij zichtbaar. Ik check alle kenmerken maar ook zonder dat is het glashelder: eindelijk mijn siberische boompiepers. Zo apart, zo anders. In verenkleed natuurlijk: de markante koptekening en de zwak getekende, groenig bruine bovenzijde zijn onmiskenbaar. Maar ook in gedrag: dat stiekeme, dat bijna onzichtbare zoals ze door de bosbodem sluipen. Hoeveel zullen er nog elders over de bosbodem sluipen, ongezien door vogelaars?

3 november 2012


Meer: Duiker

woensdag 31 oktober 2012

Kooivogel

Het zal me, vrees ik, tot op mijn sterfbed worden nagedragen, maar ook ik ben vandaag naar de jufferkraan bij Maurik wezen kijken. Een bijna handtamme vogel die zich naar verluidt soms tot enkele meters laat benaderen. Verkeerde tijd, verkeerd gedrag en beschadigde vleugels, kortom: kan niet wild zijn. Toch ben ook ik gevallen voor de verleiding van … ja, van wat eigenlijk?

Tien redenen om een kooivogel te gaan twitchen:
1. Omdat ik toch in de buurt was.
2. Uit nieuwsgierigheid.
3. Omdat het hoe dan ook, wild of niet, een mooie vogel is, zoals-ie daar door het weiland paradeert, langbenig als een fotomodel. Zo rank, zo sierlijk, slank als Naomi Campbell, geen grammetje teveel. Modieuze zwart- en grijstinten ook nog, en in de wind wapperende kuifveren.
4. Omdat het mooi weer is en je met mooi weer beter aan de dijk bij Maurik naar een jufferkraan kunt staan kijken dan op kantoor achter de computer te zien wie er allemaal stiekem toch aan de dijk bij Maurik naar die jufferkraan hebben staan kijken.
5. Omdat het goed voor je is: een beetje beweging, een beetje frisse lucht, daar blijf je als frisse 50+er fit bij.
6. Omdat het een leuk tochtje is, en een mooie plek daar op de dijk bij Maurik, met achter je (gesteld dat je naar de jufferkraan staat te kijken) zicht op uitgestrekte waterpartijen met bosranden en boomgroepen en een oude molen, het is net een oudhollands schilderij, met zwermen ganzen, grote zilverreiger, langstrekkende groepjes kramsvogels, genoeg te zien.
7. Omdat ik me niet herinner ooit eerder een jufferkraan gezien te hebben, ook niet in de dierentuin al weet ik dat niet helemaal zeker, en het altijd de moeite waard is een soort in levende lijve te leren kennen, ook al is het een escape.
8. Omdat, let op mijn woorden, je zal zien dat straks toch iedereen geweest is en ik dat liever voor blijf, ik ben immers geen kuddemens. Nu worden wij nog uitgelachen maar wie weet of straks niet die laatste paar stijfkoppen die niet geweest zijn, worden uitgelachen. Want:
9. Voor de zekerheid: omdat je nooit weet. Straks wordt-ie toch aanvaard: ben je mooi klaar mee als je niet bent geweest. Want tegen die tijd is het te laat.
10. Omdat ik er zin in had.

En ach, waarom ook niet? Dus ik was er, vandaag, zag de juffer en heb van haar genoten. Wat op zich precies reden genoeg is.

31 oktober 2012


En dan nog deze: Treinabonnement

dinsdag 30 oktober 2012

Steppeklap

Alweer naar Texel! Dat was eigenlijk niet de bedoeling, na twee opeenvolgende weekends waarop ik ons grootste Waddeneiland met een bezoek had vereerd. Maar kort voordat de trein met forse vertraging eindelijk Alkmaar binnen sukkelde (in principe op weg naar Camperduin) drong het bericht door dat de vogel op Texel die gisteren als kleine klapekster was doorgegeven, wel degelijk een steppeklapekster was: nóg zeldzamer, pas de tweede voor Nederland en afkomstig van nog veel verder weg, en bovendien een nieuwe soort. Ik kon blijven zitten tot Den Helder, meende ik.
Nou bleek dat laatste niet de bedoeling, want toen de vertraging was opgelopen tot boven de twintig minuten, besloot de NS in Alkmaar een einde te maken aan deze martelgang: de stekker ging eruit. Ik mocht met de volgende trein naar Den Helder: nog eens een kwartier vertraging. Drie kwartier later dan gepland kwam ik in Den Helder aan, wat op Texel onvermijdelijk tot een vol uur zou uitgroeien. Maar mocht ik daar de steppeklap kunnen scoren, dan zou dat leed natuurlijk gauw vergeten zijn.

Na deze valse start begon de dag wat vogels betreft eigenlijk best leuk. De extra tijd die ik in Den Helder had, besteedde ik aan een kwartiertje op de dijk langs het Marsdiep, met paarse strandloper, steenlopers, rotganzen en zilverplevier. Vooral die laatste, vlakbij beneden aan de dijk: zo gewoon maar toch zo mooi.
Een mooie alk tijdens de overtocht: in elk geval niet zonder nieuwe jaarsoort naar huis vandaag. Ik was klaar voor de klap.
Op Texel was het gauw gepiept. De vogel zat aan de zuidkant van het eiland, nabij Den Hoorn, dus ik was er zo. Hij zat in een paar struikjes langs een dijkje en was vrijwel meteen in beeld. Hij liet zich daarna af en toe prachtig vrij zien. Een mooie vogel, en vooral: een aparte vogel. Zo anders dan ‘onze’ klapekster en dat is wel zo prettig: dat je niet het gevoel hebt gewoon naar een wat afwijkende variant te kijken. Zo bruin: een beige waas omspande het totale verenkleed. Een fletse vogel, vergeleken met wat je gewend bent van klapekster, met weinig verschil in kleur tussen boven en onderzijde en met een weinig uitgesproken oogmasker. Vóór het oog ontbrak die zelfs geheel, waardoor de teugel licht was. Relatief grote witte vleugelvlek en in vlucht relatief brede witte vleugelbaan, wat deed denken aan kleine klapekster. Vandaar misschien, onder andere, de verwarring gisteren. Maar met veel te korte vleugels, veel te kleine handpenprojectie voor kleine. Al met al voldoende kenmerken, lijkt me, om de commissie te overtuigen en dat maakt zo’n waarneming helemaal compleet.
Geregeld zat hij ook diep verscholen in een struikje, waar hij bezig was een dode muis soldaat te maken. Daarvan had-ie blijkbaar al een voorraadje aangelegd, wat erop zou kunnen wijzen dat de vogel hier wellicht al een paar dagen aanwezig is.

Zeker anderhalf uur heb ik van de vogel staan genieten. Tenslotte besloot ik dat ik op ‘m uitgekeken was (vind ik eigenlijk nu alweer niet meer): het was tijd om de resterende twee uurtjes Texel te besteden. Ik koos voor de velden tussen Den Burg en Oudeschild, maar weer eens op zoek naar de mysterieuze zwarte ooievaar die, als ik de verhalen daaromtrent moet geloven, daar al vele weken en dus nog steeds zou rondhangen. Dat geloven, dat wordt steeds moeilijker want opnieuw heb ik de vogel niet gevonden. Ondanks dat waren het aangename uurtjes daar in de stille binnenlanden van Texel, na de gezellige drukte bij de steppeklap. Rondom was het landschap van de Hoge Berg, met zijn akkertjes en velden doorsneden door tuunwallen en begrensd door bosranden waarboven als een soort stuwwal de Berg. Zo onkarakteristiek voor het Waddengebied en tegelijk zo karakteristiek voor Texel. Velden vol kramsvogels en koperwieken, zo massaal als je dat thuis niet kent: tientallen op vrijwel elk veldje. Duizenden moeten het er bij elkaar geweest zijn. Het rustieke begraafplaatsje van de Georgiërs, met de bossigheid rondom die wat luwte verschafte in de inmiddels flink aangewakkerde wind. Een mooie groep wulpen en goudplevieren op een stuk half-ondergelopen land en een late boerenzwaluw zwoegend op weg naar het zuiden. Bijzondere soorten heb ik er niet gevonden, en zeker geen zwarte ooievaar, maar ach, met deze was ik ook gelukkig en wat zeldzaamheden betreft was het vandaag toch al dik in orde.

28 oktober 2012

zaterdag 27 oktober 2012

Vogeltrek

Massale vogeltrek kan indrukwekkend zijn, maar de afwezigheid daarvan evengoed. Massale stilte boven me, alsof nu al de winter is ingevallen. Terwijl het juist de afgelopen week af en toe zo ontzettend druk was daar. Ik weet het, morgen kan het weer anders zijn, immers nog altijd oktober, en dat maakt vogeltrek nou juist zo fascinerend. Onvoorspelbaar. Natuurlijk kan er gemakkelijk een verklaring verzonnen worden. Het was grijs en grauw vanmorgen. Nog net niet miezerig maar wel laaghangende bewolking. Niet goed voor vogeltrek. Het soort weer waarbij je met een gerust hart die zeldzaamheid gaat opzoeken die gisteren is ontdekt. Die zal er ook vandaag nog wel zitten want er vliegt niks op zo’n nacht dus ook die zeldzaamheid niet. Overigens kom je jammer genoeg ook weleens bedrogen uit, zoals ik onlangs tot twee keer toe meemaakte: siberische boompieper van Noordwijkerhout vorige week woensdag was donderdag ondanks een druilerige nacht alweer vertrokken, en die van Texel was juist zondag verdwenen, ook al na zo'n grijze nacht. Dipdagen dus, en intussen vallen de bladeren. Als gekleurde sneeuw die de grond steeds geler kleurt.
Helemaal stil was het overigens niet, vanmorgen. Een roodborstje zat te tikken, een winterkoning te ratelen en ik zag een paar groepjes spreeuwen de verkeerde kant op vliegen. Op de akker stond een ooievaar. Doodstil. Bijna alles was dus ter plaatse, verscholen in een bosje, of anders vloog het ongericht in het rond. Gerichte trek was er nauwelijks.
Eergisteren bijvoorbeeld was dat heel anders. Toen kwamen tientallen veldleeuweriken over, en tientallen koperwieken. En afgelopen weekend waren het er zelfs honderden, en telden we op de Uithof in drie uur meer dan 4.500 vogels. Natuurlijk zijn er telposten waar dat niks is, maar voor ons is dat gigantisch. Je wist niet waar je kijken moest, soms had je de ene groep nog niet geteld of daar kwam alweer een volgende aan. Zo kan het dus verkeren, met die vogeltrek. Toen was het redelijk helder, toen trok het als een tierelier. Maar vanochtend was het grijs en was het stil en roerloos in de lucht. Dat maakt dus het verschil.
Soms vliegt het massaal, soms vliegt het helemaal niet. Soms kun je het verklaren, maar soms ook niet. Zo is de vogeltrek: onvoorspelbaar.

25 oktober 2012

dinsdag 16 oktober 2012

Dutchbirdingweekend op Texel

Regenbroek, kaplaarzen, regenjas, dikke trui: we waren op alles voorbereid want de weersvoorspellingen waren tamelijk onrustbarend geweest. Nou ja, op alles voorbereid? De korte broek hadden we thuisgelaten. En die hebben we ook niet nodig gehad  Op weg naar de vertreklocatie bleef het nog angstvallig droog en was zelfs al het eerste blauw in de lucht zichtbaar. Optimistisch vertrokken we naar het noorden maar later op Texel was ik blij dat ik al die tijd de regenbroek had aangehouden want, zo leert de ervaring, als je die niet al aan hebt ben je altijd net te laat met hem aan te trekken. Maar dit terzijde.
De gehoopte bliksemstart op Texel ging de mist in: aziatische roodborsttapuit, al een week aanwezig in de bosjes rond het Renvogelveldje bij de Robbenjager, was helaas onvindbaar. Blijkbaar vertrokken. Daarmee was de eerste 0 binnen. Waarna de regen begon. We zagen nog wintertalingen, rotganzen, een zomertaling, watersnippen en een spannende raadselroodstaart: donkere, bijna zwartbruine bovendelen en kop inclusief keel, bijna als zwarte roodstaart, en scherp afstekend een oranje borst en buik. Zal toch wel binnen de variatie van gekraagde vallen.
Daarna in de regen rondgebaggerd op vakantiepark De Krim, vergeefs op zoek naar bladkoning: de tweede 0. Wel onder andere een gekraagde roodstaart die wel voldeed aan het standaardtype, met veel lichtere rug en veel minder contrast dan de vogel van zojuist, en een lichte keel.
Rond Oudeschild in de regen vergeefs gezocht naar zwarte ooievaar: de derde 0. En in de regen vergeefs tussen de spreeuwen langs de Mokbaai gespeurd naar een roze spreeuw die zich tussen de spreeuwen moest bevinden. Dat was de vierde 0 op rij. En hoewel we leuke rosse grutto’s hadden in de Mokbaai, kluten, pijlstaarten en een paar kanoeten, was de start van het weekend tamelijk dramatisch.
Maar toen de melding van een kleine vliegenvanger in de Tuintjes!
We vliegen de auto in, snellen naar het noorden (wat is Texel eigenlijk klein met de auto) en staan een half uur later te kijken naar, eindelijk, mijn eerste kleine vliegenvanger. Schitterende vogel, prachtig gezien, en inmiddels droog! Wat mij betreft nu al de soort van het weekend. Want kleine vliegenvanger was nog min of meer nieuw voor me, mijn eerste echt overtuigende waarneming van wat je mijn laatste schaamsoort zou kunnen noemen, een soort die eigenlijk ietsje te gewoon is om na zoveel jaren vogelen nog steeds nooit gezien te hebben. Een soort met een verhaal ook, wat mij betreft. Jaren geleden alweer meende ik er in de duinen van Terschelling een te horen. In de boomkruin boven me zag ik toen af en toe een schim van een vogel en die schim leek in elk geval niet strijdig met kleine vlieg. Magertjes, vond ik zelf later ook, dus die waarneming is geschrapt, waarmee ik met een leemte bleef zitten die natuurlijk zo snel mogelijk moest worden opgevuld. Maar dat wilde niet erg lukken. Diverse pogingen waren zonder resultaat gebleven. Vorige week nog: zaterdag een kleine vliegenvanger op een begraafplaats te Noordwijk, zondag vertrokken. Daarmee begon kleine vliegenvanger zich te ontwikkelen tot een hardnekkige frustratiesoort. Dat is nu dus voorbij. En daarmee zijn ook in één klap alle leed van de voorbije dag, alle mislukkingen en alle regen vergeten. Open en bloot scharrelt de vogel in een paar wilgjes in het oude tuintjescomplex waar in het verleden al zo vaak leuke soorten zijn ontdekt. Vlak onder de vuurtoren vormen ze de eerste bossigheid voor trekvogels die vanuit het noorden Texel bereiken, de eerste gelegenheid tot rust en beschutting dus daar wil nog weleens wat opduiken.
Het laatste restje daglicht besteden we nog aan een uurtje zee. Stevige westenwind, zware wolkenpartijen en stuivend zand, maar we houden het droog. En twee grauwe pijlen over zee: de vrijdag mag warempel nog een groot succes genoemd worden.

Maar het was en het bleef een woest weekend. We ondergingen de herfst in zowat haar meest ruige en weerbarstige gedaante: regen, buien en wind. Fraaie buienluchten en spectaculaire regenbogen en zelfs tussendoor nog wat zon, maar daarna telkens weer regen. Voortdurend waren we met buienradar in de weer, om te zien wat komen ging. En nooit maakte dat ons vrolijk. ‘Je doet er niks aan hè, je hebt het maar te accepteren zoals het is', spraken we elkaar mantragewijs toe. En ‘het was ondanks die regen lang niet slecht’. Maar het had allemaal zoveel beter gekund, concludeerden we na afloop.
Natuurlijk had het beter gekund, het kan altijd beter, wij vogelaars zijn onverzadigbaar. Maar we hebben toch maar, tussen alle regen door, op zaterdag een enerverende ochtend doorgebracht rond het Renvogelveldje, vlakbij de vuurtoren, waar van alles gebeurde. Om te beginnen vloog er een luid roepende ijsgors over ons heen. Over zee vlogen rotganzen en drieteenstrandlopers en op het grotendeels ondergelopen veldje zaten onder meer wintertalingen, rotganzen, krak- en slobeenden en watersnippen. En toen werd vlakbij de aziatische roodborsttapuit teruggevonden die ook wij hier gisteren vergeefs hadden lopen zoeken. Binnen de kortste keren stonden we met vele tientallen in het tot voor kort nog eenzame buitenduin ten oosten van de Robbenjager. Met zijn allen tuurden we naar de struwelen beneden langs het water. Vooralsnog vergeefs. Maar van het een komt het ander: aan de buitenkant van de zeereep werd een sprinkhaanzanger ontdekt, altijd spannend in deze tijd van het jaar want zeldzame typjes als kleine of siberische sprinkhaanzanger konden niet worden uitgesloten. Enkele keren vloog de vogel uit een minuscuul takkenbosje naar een volgend minuscuul takkenbosje en was daar vervolgens volkomen onvindbaar. Tot-ie weer naar een volgend bosje vloog. Het vogelaarswereldje liet zich intussen weer eens van zijn meest karikaturale kant zien. Zoals we daar stonden, met misschien wel dertig man gebogen over een karige verzameling houtwerk, het had niet misstaan in Monty Python. Maar de vogel kregen we niet meer te zien. Stiekem toch er ongemerkt vandoor geslopen. Intussen bleek er ook nog een draaihals aanwezig in de zeereep. Zelf heb ik die alleen maar een keer langs me heen zien vliegen want ik wilde de ontwikkelingen rond de sprinkhaanzanger niet missen. En tenslotte werd de aziaat teruggevonden, vrijwel op de plek waar hij de hele afgelopen week al gezeten had, en kregen allen ook die te zien. Weliswaar meest op flinke afstand, maar toch mooi en duidelijk herkenbaar.
Voor de regen weer begon hebben we ook nog een mooie wandeling door de Slufter gemaakt, dat altijd herfstige landschap dat zelfs bij zonnig weer woest en ruig is en waar een mediterrane verschijning als kleine zilverreiger ernstig uit de toon valt. Hoewel die er naar mijn ervaring vrijwel nooit ontbreekt. Meer op hun plaats waren natuurlijk de strandleeuweriken en de oeverpiepers, helemaal thuis op dit soort onherbergzame strandvlaktes waar zeewind en getijden nog vrij spel hebben. En rond de slenk soorten als zilverplevier, rosse grutto en bonte strandloper.
En al die tijd was het droog geweest. Maar dat was wel ongeveer de enige periode tijdens het weekend dat het langdurig droog was. Toen het weer regende wachtten we vergeefs op de terugkeer van een roodstuitzwaluw bij de Tuintjes. De piep was op het slechtst denkbare moment gekomen: we stonden juist aan de monding van de slufter naar rosse grutto’s en bontbekplevieren te kijken en toen we zowat een uur later arriveerden, was de vogel gevlogen. Ook in de regen zochten we bij het reddingsboothuisje vergeefs naar een draaihals. En in de regen wachtten we op vakantiepark Slufterduin op een kleine vliegenvanger die niet kwam. Te laat, telkens weer te laat. Maar ach, toen we daarna de dag konden afsluiten met een mooie zwarte zeekoet op de Waddenzee nabij de IJzeren Kaap, nog steeds in de regen, toen konden we toch alleen maar tevreden zijn.

Op zondag bleek helaas niet het weer, maar de weersvoorspellingen omgeslagen. We hadden ons vastgeklampt aan het vooruitzicht van rustiger herfstweer op onze laatste dag zoals het KNMI afgelopen week nog had voorspeld, maar ook dat werd ons niet gegund. Al op zaterdagavond kondigde buienradar een enorme depressie aan die op zondag pal over Texel zou schuiven. Zondagochtend bleek wat dat in de praktijk betekende: veel regen en harde wind. We deden wat we konden. Toen het nog net droog was leverden we ons aandeel aan de discussie omtrent een groep fraters langs de Slufterweg: we konden uiteindelijk niet één zekere vinden. Toen het regende zaten we enige tijd in de luwte langs de waddendijk waar de regen over ons heen woei en we zicht hadden op enkele geoorde futen op zee en enkele sneeuwgorzen op de dijk. We probeerden ook nog even, opnieuw vergeefs, bij Oudeschild de zwarte ooievaar te vinden en vertrokken toen maar voortijdig van het eiland.
Als afsluiting gingen we, nog steeds in de regen, in Petten op zoek naar een bladkoning. En dit keer met succes: enkele keren kreeg ik de vogel kort maar mooi in beeld en een keer overstemde zijn roepje het regengedruis.

Storm en regen, die zullen we ons herinneren van het Dutchbirding vogelweekend 2012. Maar ook, wat mij betreft, kleine vliegenvanger, aziatische roodborsttapuit, zwarte zeekoet en bladkoning. Vaak genoeg moet je het met minder doen. Al had het natuurlijk, inderdaad, beter gekund.

14 oktober 2012


Meer lezen? Twee gezichten

dinsdag 9 oktober 2012

Valreep

Een stralende herfstdag in drie bedrijven.
Eerst een uur of twee rondgehangen op en rond de Algemene begraafplaats van Noordwijk. Een mooie plek: zo’n karakteristieke oude begraafplaats bij zee, waar het oude duinreliëf zich vertaalt in de hoge wallen aan de rand van het terrein, als een militaire versterking die de aanrukkende westenwinden moet weerstaan. Daaronder liggen in de luwte de graven in wat wellicht ooit een duinpan is geweest. Graven van mensen die nog de eervorige eeuw hebben meegemaakt, de grafstenen verweerd en door mos begroeid, grafschriften vol god en gebod. En daaromheen bosjes, kreupelhout en een dennenbosje aan de rand. Zwarte mezen, twee goudhaantjes in de takken boven ons, keep over, koperwieken over, lekker herfstig dus maar van de kleine vliegenvanger die hier gisteren is gevonden, helaas geen spoor meer.

Daarna door de duinen via Katwijk naar de Wassenaarse slag en een uurtje door de Ganzenhoek gedwaald op zoek naar bladkoning. Ook al geen spoor. Ging lekker zo!

Tenslotte uren rondgesjouwd op Lentevreugd, inmiddels vermaarde nieuwe natuur aan de binnenduinrand even ten noorden van Wassenaar. Bij aankomst wist men ons te vertellen dat de grote pieper die hier al sinds in elk geval gisteren rondhangt, er nog wel was. We werden verwezen naar een groepje vogelaars verderop. Daar hield de vogel zich op in de ruige vegetatie en af en toe liet die zich ook wel zien.
Dus daar de ruige vegetatie aan een uitgebreid onderzoek onderworpen, bosjes afgespeurd en goed gelet op alle op en rondvliegende graspiepers (veel), op zoek naar die ene grote pieper (weinig). Diverse keren werd die omgeroepen, maar telkens vloog er precies waar de vogel zou zijn ingevallen even later een veldleeuwerik op. Van grote pieper geen spoor. Een drievoudige sofdag dreigde.
Een van dichtbij opvliegende velduil mocht tot troost dienen. Enige tijd vloog hij rond boven het terrein voor hij verderop weer in de vegetatie verdween. Ook een paapje, diverse roodborsttapuiten en een paar holenduiven, onder meer, maar toen alweer iemand grote pieper had geroepen, hij wist het zeker, en er opnieuw een veldleeuwerik opvloog, toen geloofde ik het wel en ik was niet de enige. Telescoop ingepakt en terug naar de fiets.
Toen vloog-ie over ons heen. Een forse vogel, beduidend groter dan de vele graspiepers maar minder plomp dan de leeuweriken. Relatief lange staart, diep golvende vlucht, geen veldleeuwerik, vond ik. Het GP-woord durfde ik nog niet uit te spreken, na al die misclaims van vanmiddag, maar toen-ie opnieuw van dichtbij uit de vegetatie opvloog, zag ik toch echt geen witte vleugelachterrand. En korte tijd later, toen de vogel voor de verandering eens in kort gemaaid grasland was neergestreken, stonden we wel degelijk te kijken naar een fraaie grote pieper. Op de valreep.

7 oktober 2012


En dan nog deze: Kooivogel

dinsdag 2 oktober 2012

Stilte


Jaren geleden waren we midden in de winter een weekje in de Harz, in Duitsland. Als je daar het huis uit ging en je liep een stukje de bossen in, dan was het stil. Echt helemaal stil. Dan hoorde je alleen je eigen ademhaling en je eigen voetstappen. Nou konden vooral die laatste daar door de dikke laag sneeuw best veel geluid maken, maar als je dan stil stond en je hield je adem in, dan hoorde je vaak helemaal niets. Geen wind, geen vogels, niet het geruis van een autoweg in de verte, niets.
Zo stil heb ik het later nooit meer meegemaakt. Zulke stilte bestaat niet in Nederland. Stilte is in Nederland een schaars goed waar beleid op wordt gemaakt, en ondanks dat beleid komen we hier nooit dichter bij stilte dan bijvoorbeeld de stilte van vanmorgen in Beerschoten. Vanmorgen in Beerschoten merkte ik weer: bij ons maakt stilte geluid. De wind die de bomen doet ritselen. Een eenzaam kekje van een bonte specht, en hé, verderop nog een eenzaam kekje van een bonte specht. Het is alsof ze elkaar antwoorden, alsof die kekjes de ander moet vertellen: ‘hé, ik ben er nog hoor, blijf uit mijn buurt!’ Iets waar ze in luidruchtiger tijden zang, of in het geval van grote bonte spechten roffelen voor gebruiken.
In de verte, bijna onvermijdelijk in Nederland, het geruis van een autoweg. Maar verder dus stil. In de rest van Nederland mag het dan herfst zijn, daar mogen telkens nieuwe zwermen trekvogels het land overspoelen, al die drukte die de herfst eigen is, leken aan dit stukje bos volledig voorbij te gaan. Af en toe hoorde je een gaai krijsen, een enkele keer een piepje van een overvliegende graspieper, een paar keer het dezer dagen onvermijdelijke gerucht van zwarte mezen, af en toe kuifmees, af en toe boomkruiper, wat kauwen in de buurt en in het veld een paar witte kwikstaarten. Nou lijkt het zo nog heel wat maar als dat een ochtend lang echt alles is, is het niet veel. En het was echt alles. Het was er als in het oog van de orkaan. Als in een eenzaam dorpje in Gallië dat dapper stand houdt tegen de oprukkende legers rondom.
Kortom, weinig te melden, wat vogels betreft. Van de vogeltrek geen spoor. En van de plaatselijke standvogels slechts sporadisch enig teken.

28 september 2012


Meer uit het Utrechtse: Vol

zaterdag 22 september 2012

Gaaien

Een matig windje uit zuidoost. Een paar grote sterns en wat groepjes doorsnee-meeuwen, daar hield het eigenlijk wel mee op boven zee. Het leukste bij Savoy waren vanochtend de zwaluwen, de piepers en een grote gele kwikstaart: landtrek. Het was dus wel duidelijk dat we het niet van de zee moesten hebben vandaag. Daarom al gauw van Savoy verkast naar de Puinhoop, de vermaarde binnenland-trektelpost van Katwijk aan Zee. Binnenland overigens in nogal betrekkelijke zin: over de zeereep heen kijk je er nog steeds uit over zee, waar toch nog een verre gent langs vloog.
De Puinhoop: vaak van gehoord maar nog nooit gestaan, dus één primeur was alvast binnen vandaag. En samen met enkele ervaren trektellers, dat helpt. Rustige trek, vond men, om niet te zeggen saai, vergeleken met wat hier als gebruikelijk wordt ervaren. De piepers vlogen wel aardig leek me, maar ja, men is hier blijkbaar meer gewend. Hard geluisterd of er nog een grote of een roodkeel tussen zat maar helaas, zelfs geen boom, allemaal gras. (Boom, gras, roodkeel, eventuele niet-vogelaars zijn nu wel afgehaakt denk ik.) Af en toe een grote bonte specht: leuk om die ook eens op trek te zien. En heggenmussen: volop aanwezig in de omringende bosjes, zoals we aan één stuk door hoorden, maar ook geregeld groepjes dwarrelend door het luchtruim.
Het leukst waren de gaaien. We telden er 84, wapperend naar zuid. De meeste over het binnenduin, af en toe ook een paar over de zeereep. Daar werden ook de ervaren trektellers blij van, al kwamen natuurlijk onmiddellijk de verhalen van vroeger, ja, vroeger was alles beter, van dagen met honderden overtrekkende gaaien, vlaamse toen nog. Maar 84, da’s ook een mooi aantal.
Het leuke is: op zo’n manier maak je echt iets mee van de trek. De gaaien zijn blijkbaar op reis momenteel, net als de heggenmussen. En nog steeds de zwarte mezen, die schrijven vlijtig hun eigen verhaal deze herfst. Een keer vloog een groepje over de zeereep. Er is blijkbaar iets gaande in het noorden, klonk het, en altijd duiken dan in de conversaties soorten op als pestvogel en haakbek, soorten die helaas (véél) vaker opduiken in de conversaties dan in de werkelijkheid. Vandaag in elk geval nog niet, en morgen zal het vast ook zover nog wel niet zijn.
De beste soorten figureerden vanochtend in de verhalen. Zo kwam de sperwergrasmus langs die hier een tijdje terug kortstondig aanwezig was geweest. En de roodkeelpieper in de duintjes voor ons afgelopen week. Allemaal soorten die voor ons in de werkelijkheid van vandaag niet waren weggelegd. Maar niet getreurd, met boomleeuweriken, kruisbekken en boomvalk was ik ook best tevreden. Ik blijf hopen, dag in dag uit, op een knalsoort, ooit een keer komt-ie langs, en neem intussen met alle plezier genoegen met het gewonere spul.

21 september 2012


Meer aan zee: Definitie van niets

woensdag 19 september 2012

Gewoon

De verwilderde strook met bosjes langs het fietspad aan de noordoostkant van de Gagelpolder, midden tussen het polderland, levert af en toe leuke dingen op dezer dagen. Niks spectaculairs, gewoon leuk. Bijvoorbeeld de zwaluwen die de afgelopen weken af en toe in enorme zwermen foerageerden boven de velden daar. De laatste dagen zijn het er een stuk minder: heel wat zijn er inmiddels doorgetrokken. En zo kan het nu gebeuren dat er af en toe helemaal geen zwaluwen te zien zijn, een week geleden ondenkbaar, en dat er een moment later ineens weer wel wat om je hoofd heen draaien. Nieuwe? Of dezelfde als zojuist? En even later weer niets meer.
Het is volop trek en dat merk je overal. Dus ook hier. Een paapje in de top van een maïsplant. Een rietgors die uit het noorden komt aangevlogen en zomaar midden in de maïs neer ploft. Nou gebeurt dat wel vaker, niets nieuws onder de zon, maar ineens vroeg ik me af: zou hij zich vergist hebben? Zou zo’n rietgors die in zo’n maïsveld neerploft, denken dat het riet is? En trouwens, zou hij het verschil merken?
De vraag is natuurlijk allereerst of een rietgors wel weet wat riet is, en wat maïs. Of hij een vastomlijnd begrip heeft van beide.
Verderop in een boompje een torenvalk die belaagd werd door drie gaaien en een kraai. Hij had het er moeilijk mee, maar hij hield stand. Bij mijn vertrek was de situatie ongewijzigd: één torenvalk, drie gaaien en een kraai.

Vanavond was ik na de bui nog even in de polder. Een loodgrijze lucht tegenover me, een majestueuze regenboog die de loodgrijze lucht doorkliefde en van achter een felle zon die de bosrand verderop als een filmdecor tegen die loodgrijze lucht deed afsteken. Men begrijpt: een plaatje als uit een nogal duur fotoboek. En boven het maïsveld, zonbeschenen en oplichtend als ijskristallen tegen alweer die nog altijd loodgrijze lucht, enkele helder witte, druk bewegende stipjes. Zwaluwen, zo bleek, waarvan het zwart volkomen wegviel tegen de achtergrond. En ook twee kieviten zagen er in deze ambiance heel vreemd uit. De gewoonste zaken werden getransformeerd tot exotische feestartikelen.

Ja, een mens wil natuurlijk het liefst elke dag een zeldzaamheid, maar af en toe gaat er niets boven je eigen achtertuin. Ook zonder zeldzaamheden.


18 september 2012


Meer uit het Utrechtse: Stilte

vrijdag 14 september 2012

Kuhls pijlstormvogel

Ach, het is niet anders, het hoort er allemaal bij. Je doet er niks aan hè. We maken het allemaal mee af en toe, je ontkomt er niet aan, niks om je druk over te maken. Zucht. En of je nou vijf minuten te laat bent, of een uur, of drie dagen, of bijvoorbeeld een uur te vroeg, het maakt allemaal niks uit. Je bent er niet op het moment dat je er moet zijn, daarmee is de kous af. Het is net als met de Duitsers vroeger bij het voetballen: maken in de laatste minuut een doelpunt maar dat maakt toch ook niks uit? De laatste minuut, de eerste minuut, de zevenentwintigste minuut of de vierenzeventigste, vijf minuten te vroeg, drie minuten te laat … En trouwens, die noordse pijl was prachtig toch? Kort achter de branding en zelfs enige tijd ter plaatse op de golven. Steeds met de vleugels geheven alsof-ie het zelf ook niet helemaal wist: zwem ik hier nou of vlieg ik? En zo vaak zie ik die niet, landrot die ik ben. En alsmaar jan van genten over de horizon. Een kleine jager een tijdje stoeiend met een paar meeuwen. Een middelste jager naar zuid die ik helaas pas veel te laat oppikte. Maar een noordse stormvogel die ik wel geruime tijd mooi kon volgen. En twee keer kort na elkaar een grote jager die ik allebei hoewel vrij ver toch ook mooi in beeld had. Dus het was heus wel een enerverend ochtendje aan zee vandaag, op het terras van hotel Savoy, Katwijk aan Zee. Alleen wel vijf minuten te laat.

14 september 2012


Meer dips: https://guuspeterse.blogspot.com/2013/10/gekkenwerk.html
Meer aan zee: Gaaien

maandag 10 september 2012

Snoepwinkel

Het vogelen, of laten we het nauwkeurig formuleren: het aanbod aan leuke vogels dat zich momenteel in Nederland aandient, het is net een snoepwinkel. Met ons als kinderen die het liefst de hele winkel zouden leegeten, en een strenge vader of moeder die erop toeziet dat het kroos zich niet te buiten gaat. Wie die vader of moeder dan is? Daar moet ik nog even over nadenken. Bij sommige mensen heb ik overigens het idee dat die vader of moeder voor hen niet bestaan. Duiken bij elke zeldzaamheid op. Bij mij is dat anders, bij mij bestaat die vader of die moeder, in de zin van verantwoordelijkheden, oei, van baan en gezin. En dus moet ik kiezen. En da’s niet altijd gemakkelijk. Keuzestress: het is net de echte wereld, ook vogelen ontkomt niet aan dat soort moderniteiten. Ga maar na: fantastische duinpieper bij Sliedrecht, alweer twee weken geleden. Daarna natuurlijk die bairds bij Meijendel, dan is kiezen niet moeilijk. Een dagje Biesbosch met zeearend en visarend. En afgelopen week tussendoor nog even naar de Groene Jonker voor kleinst waterhoen. En zo waren die ortolanen in het Dal van Deelen even blijven liggen. Ze zitten er inmiddels alweer meer dan een week, hebben netjes gewacht tot ik in de gelegenheid was en die gunst kon ik niet eeuwig onbeantwoord laten dus het was de hoogste tijd.
En dus stappen we om 7 uur in de ochtend in Tuindorp in de auto (hé, zwarte mezen … 25 over naar zuid!), en staan om een uur of 8 met enkele gelijkgestemden in het prille ochtendzonnetje op een akkertje in het oosten des lands. Een verre bosrand, een nabije bosrand en het Deelense veld aan de overkant van de autoweg die af en toe ruist achter de nabije bosrand voor ons.
En geelgorzen, overal om ons heen geelgorzen. Dat wordt zoeken. Maar het duurt dit keer niet lang voor we vinden: ortolaan! Weliswaar diep in een vlierbosje maar toch even vrij zichtbaar tussen alle takken en twijgen door. Het is wel lastig zoeken: ik zie ‘m door een bevriende telescoop maar kan niet eens bepalen naar welk vlierbosje ik nou eigenlijk kijk. Op het moment dat ik dáár in elk geval uit ben, is de vogel alweer uit zicht.
Maar uiteindelijk lukt het ook mij om diverse keren de vogel (of één van de vogels: gisteren was er nog sprake van drie, enkele dagen eerder zelfs van zes) enige tijd vrij in beeld te krijgen. Fraai! De smalle gele oogring, de baardstreep, de fijne borsttekening, het roze snaveltje en de rest: zo zie je ze graag. Op zeker moment vliegt de vogel roepend langs ons heen de akker op: roepje gehoord! En dat was toch ook een van de doelstellingen voor vanochtend. Kort daarop zien we er eentje voor ons prachtig hoog in een eik zitten: is-ie alweer terug of is dit een tweede?
Dat was allemaal in het eerste half uur ter plaatse. Tijdens het tweede half uur geen spoor. Intussen verslapte de aandacht, of verplaatste zich naar enkele raven verderop op het veld. Naar een slechtvalk in felle jacht die een zwerm holenduiven uiteen deed stuiven. En naar de geelgorzen die bij ontstentenis van ortolaan natuurlijk ook zeer bezienswaardig zijn. Ook weer wat zwarte mezen, die schrijven vlijtig hun eigen verhaal dezer dagen. Al met al kon je hier vanochtend een hele natuurfilm vullen. Maar het zal dus niet verbazen dat ook tijdens het derde half uur geen ortolaan meer werd opgemerkt. Hij leek wel geheel verdwenen. Het snoep was op: voor ons het sein om elders ons geluk te beproeven.

9 september 2012

dinsdag 4 september 2012

Doelsoorten

Drie doelsoorten had ik mezelf gesteld in de Brabantse Biesbosch, ja, toch weer doelsoorten, we kunnen haast niet meer zonder. Geheel in de geest van de moderne managementkunde of de persoonlijke ontwikkelingscultuur: doelen moet men zich stellen in het leven. Dat is overigens niet per se een aanbeveling, wat mij betreft. Eerder kun je je afvragen: moeten we daar niet eens vanaf?
Maar goed, die doelsoorten, die waren er nou eenmaal.
De visarend was makkelijk. Hoeveel het er precies waren, is onduidelijk. Al meteen had ik er eentje fraai jagend boven polder Hardenhoek. Toen die weg was even later weer eentje: dezelfde teruggekeerd of toch een nieuwe? Een tijdje later twee visarenden hoog boven de polder: de twee van zojuist samen of weer andere? En toen die inmiddels weer uit beeld waren verscheen er eentje die prachtig langdurig op jacht was.
Later die middag zag ik er nog een overvliegen bij het spaarbekken Petrusplaat, en bijna weer terug boven de Oude Hardenhoek. Visarenden genoeg dus in de Biesbosch.
De kwak was een zoekplaatje, maar stond je op de goede plek en had je hem eenmaal gevonden (of was die je gewezen), dan was hij mooi te zien, tussen de kale takken en de scheefgezakte boomstammen op de oever van het Boomgat. Een juveniele vogel, afgelopen voorjaar uit het ei gekropen. Waar? Ja, dat is natuurlijk de grote vraag bij zo’n kwak. Ach, het blijft een mooi beest.
De zeearend was aanvankelijk lastig. ’s Ochtends zat een adulte vogel in een verre bosrand achter polder Hardenhoek, met tegenlicht net herkenbaar en af en toe een stukje vliegend. Nog niet helemaal top. Maar ’s middags vanaf de andere kant liet vermoedelijk dezelfde vogel zich in dezelfde boomrij veel beter zien. Hoewel niet meteen: eerst oogde hij nog als een te volle vuilniszak die hoog tussen de takken verzeild was geraakt. Maar van verderop, vanuit een ander gezichtspunt, bleek hij van achter de voorste bomen tevoorschijn gekomen en was ineens bijna geheel vrij in beeld, op een zijtak van de laatste boom van de achterste rij. En met elke meter die ik verder opschoof kwam hij mooier vrij te zitten. Nog een laatste twijgje wegwerken en tenslotte belemmerde niets meer het zicht op deze stoere rover. Veel dichterbij dan vanmorgen en met het zonnetje achter: helemaal top. En nog meer top toen hij opvloog en onder massale paniek de polder Oude Hardenhoek overstak en in westelijke richting verdween. Zo’n vliegende zeearend, dat is werkelijk een gebeurtenis.
De doelsoorten binnen dus. En de cetti’s zangers kreeg ik er gratis bij. Op vier plaatsen hoorde ik die zingen, telkens één keer, maar meestal luid en duidelijk.
De bonus van de dag was een vroege smelleken, mooi zichtbaar op een akker bij polder Maltha: een bruinig ogend valkje met zware buik- en borststreping en zonder de opvallende koptekening met baardstreep van een boomvalk. Een vroege: dezer dagen misschien nog wel zeldzamer dan bijvoorbeeld een kleinste jager. Maar hij was onmiskenbaar. En des te meer toen hij, stevig gepest door een torenvalk, besloot een stukje te gaan vliegen. Verderop plofte hij weer in de akker neer en doorstond daar nog menig aanval van de torenvalk. Die uiteindelijk dan maar onverrichterzake zelf vertrok.

2 september 2012

zaterdag 1 september 2012

Bairds en zwarte mezen


Het zijn bijna twee aparte werelden.
De ene dag spoed je je in alle vroegte naar het strand van Meijendel, met alle spanning, alle opwinding van dien want wat waren de foto’s gruwelijk mooi! Die wilde ik niet missen. Dus op de fiets door de duinen op zoek naar de juiste strandovergang, en het strand op: leeg! Nee toch niet: twee fotografen een paar honderd meter verderop, telelenzen gericht op iets dat van hier met het blote oog niet zichtbaar is. Telescoop brengt uitkomst: vlak voor hun lenzen een vogeltje dat ook van deze afstand te determineren is als bairds strandloper. Ja, omdat je het weet natuurlijk, maar toch. Vanaf dat moment een gevoel van euforie, en voorpret die geleidelijk overgaat in echte pret. Nu al is de vogel veel beter te zien dan een jaar eerder bij Zevenhuizen.
Eenmaal ter plaatse bairds strandloper op nauwelijks tien meter! Telescoop erop is de vogel levensgroot in beeld. Gruwelijk mooi!
Wij vogelaars houden van lijstjes. Hou je een lijstje bij met hoe dicht je ooit bij een zeldzaamheid bent geweest, dan zou deze weleens op één kunnen komen. De vogel scharrelde onbekommerd over het strand alsof wij er niet stonden. Of lagen, in geval van de fotografen. Af en toe zag je een van hen achteruit kruipen omdat hij de vogel anders niet goed in beeld kreeg. Te dichtbij, dat blijkt dus ook mogelijk. De beelden die dat opleverde, van een bairds strandloper foeragerend op het strand, hollend achter een in paniek rondspringende strandvlo die telkens uiteindelijk in bairds’ snavel belandde, zullen voor eeuwig in veler geheugen gegrift staan. Alle kenmerken waren tot op het kleinste detail zichtbaar: het langgerekte lijf, de ruim voorbij de staart stekende vleugelpunten, de fraai getekende bovendelen, de geelbruine met donkere streepjes doortekende borst, de vage wenkbrauwstreep. Ten overvloede strekte hij af en toe de vleugels en dan waren ook de donkere bovenstaartdekveren te zien, wat bonapartes uitsluit (al is er in de hele wereld niemand die die heeft overwogen). Onmiskenbaar bairds strandloper dus. Een vogel om nooit te vergeten: een volgende keer pik ik ‘m er zelf ook uit.

Twee dagen later fiets ik door mijn ‘eigen’ Bethunepolder. Zomaar, gewoon om te zien hoe het er daar voorstaat. Zonder doelsoort, zonder hoge verwachtingen. Bij jachthaven Manten, tegen de Loosdrechtse plassen aan, hoor ik bekende geluidjes. Heel even graven want het is zo’n geluidje dat je hier niet verwacht maar dan weet ik het weer: zwarte mezen. Ik zie ze in een conifeertje aan de overkant van het Tienhovens kanaal. Ik tel er vijf, nee, zes, misschien nog wel meer. Dan vliegen ze weg en zijn het er twaalf.
Het is een ongebruikelijke plek voor zwarte mees. Zo’n plek waar je ze alleen tijdens een invasie zou verwachten. Is er weer iets op komst? Zijn de zwarte mezen weer op reis? We zullen het zien, de komende weken.

Het zijn twee geheel verschillende vormen van vogelen. Bijna twee verschillende hobby’s. Welke het leukste is? Ik weet het niet. De een kan niet zonder de ander, wat mij betreft.

1 september 2012

maandag 27 augustus 2012

Wind

Er stond een stevige zuidwesterstorm vandaag. De den in onze voortuin schudde ervan. In die den zat een ekster en je zag die ekster wankelen en wiebelen; je zag hem zijn best doen zijn evenwicht te bewaren, even een vleugel uitslaan als om zich vast te grijpen, en je zag hem telkens weer omver geblazen worden. Tot-ie uiteindelijk maar weg vloog.

Zojuist ook even in de Gagelpolder geweest. Indrukwekkend, op een bepaalde manier. De wind die zucht, die loeit, die steunt en kreunt en kraakt en piept. Een blauwe reiger vloog over, wankelend en wiebelend, graaiend bijna met die vleugels alsof-ie zich aan de wind wilde vastklampen, voortgeblazen, alle controle kwijt. Je zag hem haast denken ‘was ik maar nooit opgevlogen’. Hoe moest dat in godsnaam eindigen? Hoe moest-ie heelhuids weer aan de grond komen? Hij leek te proberen bij de bosrand neer te strijken maar vloog toch maar verder en kon nog maar net de graaiende takken ontwijken. Hoe het is afgelopen, is onbekend.
Alles om je heen beweegt op zo’n dag, en alles maakt geluid. Het is bijna oorverdovend, maar op een of andere manier is het tegelijk heel stil. Vogels krijg je niet te horen, en nauwelijks te zien. Hoewel: toch nog een grote zilverreiger over en zelfs een bokje dat vlak langs me heen wegvloog. Weggeblazen door de wind of, waarschijnlijker, opgejaagd door een hond aan de overkant van het plasje.

8 januari 2005


Meer uit het Utrechtse: Verscheidenheid.html

Herkansing


Zo was er die krekelzanger: half mei misgelopen bij Delft, een paar dagen later al een nieuwe kans in Amsterdam. En de bergfluiter: begin mei moeten laten lopen bij Arnhem, in juni tegen alle verwachtingen in alsnog binnengehaald op Veluwezoom. En die witwangsterns: tellen die ook? In mei eerst gedipt in de Groene Jonker, een paar dagen later daar alsnog gezien maar misschien waren dat toch gewoon dezelfde en dat is toch anders. Hoe dan ook, 2012 is wat mij betreft het jaar van de herkansingen. Kortbekzeekoet paste helemaal in deze jonge en zeer verheugende traditie. Eind juli dook die ineens op bij Lauwersoog: razend zeldzaam en voor mij uiteraard een nieuwe soort. Met honderden hebben ze er gestaan, de twitchers, ik zie het voor me maar helaas, zelf was ik toen op vakantie. Men moet ook nooit op vakantie gaan natuurlijk maar akkoord, die dingen gebeuren. Maar toen vermoedelijk dezelfde vogel zaterdag ineens werd herontdekt bij Den Helder, moest ik dus wel op pad. Want wat je noemt een herkansing!

Een spoedactie dus. De trein van 7.10 uur: het begin van een schitterende zomerdag. Zonovergoten, warm en met een zwak oostenwindje dat me in volle vaart vanaf station Den Helder zuid naar zee bracht. Even geen tijd voor de geoorde futen in het duinmeertje. Bij fort Kijkduin het strand op. Niemand te zien behalve wat reguliere dagjesmensen. Gisteren zat de vogel iets ten zuiden van het fort dus ik dacht: als ik in zuidelijke richting moet gaan zoeken, kan ik het beste in het noorden beginnen. Logisch? Ach, hoe dan ook, even ten noorden van de plek vond ik ze: vogelaars die met telescopen op zee stonden te turen. Dat kon niet missen. En inderdaad: op zee, op hooguit enkele tientallen meters afstand, een forse, wat logge zeekoet met korte, dikke en stompe snavel. Kortbekzeekoet was binnen. De vogel zwom langzaam naar noord en vanaf een soort van golfbreker naderde hij tot amper 10 meter. Ook het subtiele streepje aan de snavelbasis en het in een punt uitlopende wit op de borst waren van daar mooi te zien. Alle kenmerken gezien: altijd erg bevredigend. Een volmaakte waarneming dus, waarna het nog geruime tijd gezellig napraten was op de dijk.
En dan de bonussen van vandaag: ook niet mis! Geoorde futen op het duinmeertje: ik tel drie adulten en zeven jongen. De grote sterns boven zee. Fraaie krombekstrandlopers en kleine strandlopers en meer op ondergelopen bollenveldjes. En op de terugweg bij Schagen eindelijk weer eens fatsoenlijk lachsterns gevonden. Een zeer tevreden mens zat daarna in de trein terug naar Utrecht.

Maar anderhalve dag later is de vogel dood. Dat geeft een beetje een raar gevoel. Mag ik met terugwerkende kracht nog wel gelukkig zijn met mijn waarneming van gisteren? (Mag ik ‘m nog wel tellen? schiet het door me heen! Natuurlijk mag ik ‘m tellen, stel ik mezelf gerust.) Hebben we dan naar een stervende vogel staan kijken? Daar zag het zondag helemaal niet naar uit, vond ik, wat anderen er ook van zullen zeggen. Een zeekoet die enige tientallen meters uit de kust kalmpjes op een kalme zee dreef, dat heb ik wel vaker gezien. Hij dook veel, stond af en toe met de vleugels te klapperen, weinig mis mee. En dat kleine beetje olie? Ik kon het nauwelijks zien. Ik heb ze wel veel erger meegemaakt. Maar die zijn waarschijnlijk ook allemaal dood. Er wordt sowieso veel gestorven in de dierenwereld, ook waar de mens niets mee van doen heeft. Verreweg de meeste van de vogels die ik ooit gezien heb, zijn inmiddels onherroepelijk dood. In die zin is deze kortbekzeekoet er een van vele.

13 augustus 2012


Meer: Sibopi

zaterdag 25 augustus 2012

Steppekiek


Na vijf dagen Emmen is het tijd voor mijn tweede twitch. Tijd om nog één keer de genoeglijkheid van de camping, de vertrouwdheid inmiddels van Emmen e.o. te verruilen voor de wereld van het harde vogelen, van de fanatieke twitcher. Speuren naar een steppekiek, da’s toch eigenlijk een heel ander leven dan vakantie vieren op de camping.
Maar alles geleidelijk. Eerst op de fiets door het bos naar Valthe. Langs de Jodenschuilplaats in het bos, uit 40-45, met zijn eigen aangrijpende verhaal waarin de held helaas het leven liet. En langs enkele hunebedden, uit ± - 5.000, waarvan de verhalen inmiddels zijn vervlogen en vervangen door historische speculaties. Veel geschiedenis, hier in Drenthe, en die stemt telkens weer tot nadenken. En veel geelgorzen, natuurlijk geelgorzen, en zwarte mees. Na Valthe naar Exloo en na Exloo de lage landen in, richting Buinen en Buinerveen. De akkers en de natte laagtes inmiddels bekend, evenals de plasjes, de ruige landen en de rietvelden: terug in een andere wereld, die van een vogelexcursie vorige maand. De steppekiek toen nog juveniel, zonder enige adulte kenmerken. Inmiddels is-ie door geruid naar een subadulte man waarin al duidelijk kenmerken van een glorieus volwassen mannetje zichtbaar zijn. Aldus de foto’s. De werkelijkheid blijft nog even beperkt tot een paar grote zilverreigers, watersnippen en veldleeuweriken, gele kwikstaarten en geelgorzen, roepjes van kwartel, diverse bruine kiekendieven en roodborsttapuit. Steppekiek vooralsnog onvindbaar.
Een medevogelaar wijst me de plek waar hij hem zojuist nog uitvoerig heeft zien jagen. En laat me de bijbehorende foto’s zien: jaloersmakend. Maar ook daar blijft de vogel vooralsnog onvindbaar. Wel een goudplevier tussen de kieviten. Nog een paar vogelaars zijn op zoek, maar allen vooralsnog vergeefs.
We zijn nog maar met twee als we een min of meer slanke roofvogel op een paal ontdekken. Een goede kandidaat, maar afstand en tegenlicht maken een zekere determinatie onmogelijk. Geruime tijd houden we hem in de gaten zonder dat-ie zicht verroert. Dan, eindelijk, gaat-ie vliegen en is steppekiekendief binnen. Een stuk dichterbij gaat-ie weer zitten en even later, nog altijd veel dichterbij, gaat-ie weer een stukje vliegen. Duidelijk zichtbaar zijn het grijs in de vleugels en de wigvormig naar binnen stekende zwarte vleugelpunten. Het is een mooi, elegant beestje in een voor mij nieuw kleed: de moeite van de reis ruimschoots waard. Dan verdwijnt hij achter een akkerrand en komt tijdens mijn aanwezigheid niet meer tevoorschijn. Nog wel een mooie adulte man grauwe kiekendief, daarmee is de koek op.

Later beland ik in Borger, waar ik ooit, 35 jaar geleden, met de familie op vakantie was. Dat levert een mooi stukje moderne geschiedenis op: waar vroeger het hunebed stilletjes in het bos lag, maakt het nu deel uit van een hunebedcentrum, met café-restaurant, terras, ‘kenniscentrum’, stenentuin en veel bezoekers. Het oude openluchttheatertje aan de andere kant van de weg lijkt me inmiddels voorzien van nieuwe bankjes, mag ook wel natuurlijk na zoveel jaren, met rugleuningen. De Joodse begraafplaats, het derde element van mijn toenmalige dagelijkse ommetje, lijkt onaangeroerd en ligt er nog net zo als destijds: eenzaam, stil, de grafstenen vervallen en omgeven door een kring van monumentale beuken. Ook los van de nostalgische gevoelens een mooie plek.

26 juli 2012

Knooppunten

Het is niet zo dat je veel indruk maakt bij vrienden en bekenden als je vertelt dat je op vakantie bent geweest in Drenthe. Vanmorgen op Lentevreugd gingen de verhalen over Brazilië (440 soorten!) en Ethiopië. Ik doe er dan beschaamd het zwijgen toe. Maar toch, ik zal het maar bekennen: ik heb ervan genoten. En zo heerlijk gemakkelijk ook: geen uren wachten op vliegvelden en geen zorgen om het missen van je aansluiting want over een half uur gaat er weer een trein.
En daarbij: het is ook leerzaam om af en toe je ambities in toom te houden.

Afijn, mijn eerste avond in Drenthe: fietstochtje door de velden rond Emmen. Het was zo’n beetje bij knooppunt 89: een schietbaan van Stichting Schiet- en Jachtsportcentrum Emmen, een motorcircuit, een omheind en geasfalteerd terrein van de NAM. En rondom uitgestrekte, saaie en rechte akkers. Veel uitgestrekte, saaie en rechte akkers vanavond. Nog niet helemaal het goede vakantiegevoel. Maar toch: zoveel geelgorzen, zoveel gele kwikstaarten, dan moet er toch iets goed zijn aan dit land.
Verderop, tussen 98 en 53, een bordje ‘Natuurgebied’: hoera! En warempel: een watertje langs wilde oevers, wat riet, bloemrijke graslandjes. Kleine karekiet. Knuppelbruggetje door de nattigheid. Grauwe vliegenvanger. En een veldje met twee roestige doelen, de netten half vergaan en het gras ertussen hoog opgeschoten en vol uitgebloeide paardenbloemen. Hier is sinds lang niet gevoetbald.
Verderop nog een paar aardige stukjes tussen alle uitgestrekte, saaie en rechte akkers. Bij knooppunt 65 bijvoorbeeld: een wuivende ruigte, een half vervallen kanaal en een roestige oude spoorbaan. En tussen 56 en 50 het Oosterbos, met achter een smalle bosrand natte heide en hoogveen met plasjes met wollegras en zonnedauw. In de berm mooie vegetatie met ogentroost en tormentil, en in de schemer zang van sprinkhaanzanger.

Maar het waren toch vooral die uitgestrekte, saaie en rechte akkers, die mijn eerste kennismaking met onze tijdelijke omgeving bepaalden. Dit is het gebied van de ontginningen, product van de veenkoloniale tijd. Eindeloze rechte wegen langs maisakkers, aardappelakkers en graanakkers langs linialen getrokken, tot aan de horizon. Tot aan de windmolenparken in Duitsland. Het enige dat hier het zicht onderbreekt zijn de elektriciteitsmasten die hun draden dwars over het landschap torsen, kaarsrecht en wars van alle landschappelijke onregelmatigheden beneden die er trouwens toch niet zijn. Aan de horizon hier geen kerktorentjes die elders in Nederland de dorpen aankondigen. De dorpen hebben er geen, althans, niet hoog genoeg om boven de horizon uit te steken. De dorpen hier zijn meest zielloze producten van eeuwenlange armoede en moderne efficiëntie, zonder hart, zonder oude dorpskern. Zo waren we in Klazienaveen: dat wens je je ergste vijanden niet toe. Lintdorpen als Nieuw Weerdinge: slechts tijdelijke verdichtingen van de bebouwing langs landwegen die na het dorp onaangedaan voortgaan. Zonder plaatsnaambordje zou je nauwelijks door hebben dat hier een dorp was. Valthermond zou nog veel verschrikkelijker zijn, heb ik uit betrouwbare bron vernomen. En Stadskanaal is niet ver weg.
Emmen is het ware centrum van deze streek: een uit zijn voegen gegroeid dorp dat in de kern nauwelijks meer is dan Klazienaveen en Bargercompascuum. Een aardig kerkje met dorpspleintje, dat dan weer wel, en een stukje nieuwbouwcentrum met wandelgebied en terrasjes, dat er overigens heus wel gezellig uitziet, maar verder wijzen de meeste richtingbordjes naar de openbare toiletten, blijkbaar de belangrijkste bezienswaardigheden van de stad.

Dit is echter, is mij inmiddels duidelijk, slechts één aspect van de streek. Daartegenover staat een ander Drenthe: het Drenthe van de zandgronden. Hier zijn de bossen en de heidevelden. Hier is het land glooiend en krom. Bochtige weggetjes voeren langs bosranden en kleine akkertjes van het ene landgoed naar het andere, en waar de bosranden het toelaten zie je hier ineens wel kerktorentjes aan de horizon. Hier hebben de dorpjes een echte kern, met een mooie oude kerk aan de brink. Vergelijk Rolde met Klazienaveen en je snapt onmiddellijk het verschil.

En ingeklemd tussen die twee vormen van Drenthe, bevinden zich her en der de laatste restanten van het oude, onontgonnen hoogveen. Meest kleine snippertjes maar er is ook de uitgestrektheid van het Bargerveen. En snippertje of uitgestrektheid, steeds bloeit er de dophei en wappert er het wollegras. Steeds zijn er de veenplakken, en steeds zijn er de vennetjes, af en toe aaneengesmeed tot uitgestrekte wateren. Veenmos, zonnedauw, en in de bermen naast het fietspad bloeit, alsof het maar gewoon is, de ogentroost. Het is een wereld waar je kunt dwalen en verdwalen en kunt vergeten dat je in Nederland was. Al zul je er wel nooit vergeten dat je in Drenthe bent.

Binnendoor naar Weerdingen
‘Vakantie als een soort eindetijdsbeleving’, noteerde ik in de trein onderweg naar Emmen. Tsja …daar komt nog even geen vervolg uit voort. Die bewaar ik voor later. Nu dit:
Aan het eind van een warme zomerdag …
(… zo zeldzaam de afgelopen weken, zo talrijk de afgelopen dagen: precies op de dag dat we naar Drenthe vertrokken klaarde het op, als bij Moses die voor de Dode Zee stond)
(… met zijn allen met de fiets naar, of all places, Nieuw Weerdingen! en in ploegen van twee terug via terrasje met rode parasols en ijs te Weerdingen. Daarna …)
… even in mijn eentje een kleine verkenning van de nabije omgeving. Een half verhard weggetje op gepaste afstand van de grotere wegen. Als een variant op Dokter Bibber probeer ik zo lang mogelijk uit de klauwen van de bewoonde wereld te blijven. Een stukje bos, het bos uit onder schaduwrijke bomen door het veld in, langs een paardenweitje, een ruigteveldje en een hooilandje, een elektriciteitsmast, een haag die het land doorkruist, een paar losse bomen hier, een bosrand daar, een boerderijtje en meer zulks. Alles klein (nou ja, behalve die elektriciteitsmast), alles gewoon, ook de vogels. Al zingt ook hier de geelgors.
Het is een les in nederigheid, een oefening in het in toom houden van je ambities. Dat is toch een beetje zoals ik me deze vakantie had voorgesteld: niets te hoeven, niet amechtig op zoek naar het zeldzame (nou ja, gisteren naar de slangenarend op het Dwingelderveld geweest, en binnenkort staat natuurlijk ook de steppekiek van Exloo nog wel even op het programma maar verder …), gewoon afwachten wat er komen gaat, uitkijken naar het gewone, naar wat hier alledaags is. Het kleine, de details. Een bordje met ‘Zone 30’, alsof vóór dit bordje hier iemand het in zijn hoofd zou halen om harder te rijden. En zo ben ik bijna ongemerkt weer in de bewoonde wereld beland. De bermen weer gemaaid, de huizen weer in het gelid, en langs de plantsoenen poepscheppen voor de hondenuitlaters. Verderop vind ik een terrasje met rode parasols: hebben we hier niet vanmiddag in ploegen van twee ijs gegeten? Kijk aan: terug in Weerdingen.
En zo begin je stap voor stap je omgeving te doorzien.

Vooruitgang
‘Vakantie als een soort eindetijdsbeleving’, noteerde ik in de trein onderweg naar Emmen. Wat ik daarmee bedoelde is dat je (ik in elk geval, als het goed is) op vakantie voor even heel het dagelijks leven, alle dagelijkse beslommeringen, alle zorgen van voor en na de vakantie op een zijspoor kunt rangeren, even uit je denken kunt bannen, doen alsof ze niet bestaan, alsof deze vakantie het laatste is dat je meemaakt en alle zorgen over daarna er dus niet meer toe doen. Twee weken lang eindigt de tijd als het ware aan het einde van de vakantie.
Een zekere kop in het zand-reflex is me nooit vreemd geweest. Kan ik ook hebben als ik een grijze wouw zie of een langstaartklauwier: dat voor even heel die crisis en alle ellende op de wereld er helemaal niet toe doen. Wie kent dat trouwens niet? Niets menselijks is mij vreemd. En zo ben ik toch maar 50 jaar door dit leven gerold en al kun je mij daarbij misschien niet bijzonder succesvol noemen, ik ben maar een gewone Piet modaal, ik ben er eigenlijk best tevreden mee.
En zo is de mensheid door duizenden jaren geschiedenis gerold en wat is het resultaat? Natuurlijk kun je daar heel cynisch over doen maar al met al hebben we het er nog zo slecht niet vanaf gebracht. De rampen waren af en toe niet van de lucht en de problemen zijn ook in het heden niet gering, maar enige vooruitgang kan ons toch niet ontzegd worden. We hebben het niet slecht, vergeleken met de holbewoners destijds.
We waren vandaag in het Veenpark bij Bargercompascuum, een wuivende ruigte, een half vervallen kanaal en een roestige oude spoorbaan, en daar konden we die vooruitgang van nabij aanschouwen. Het ging er over arbeiders die in het zweet des aanschijns voor een habbekrats lange dagen ploeterden in het veen. Over gezinnen die woonden in plaggenhutten niet groter dan een achterkamertje in een hedendaagse doorzonwoning. In de zomer een benauwde broedstoof, in de winter een vochtige, tochtige en koude schuilplaats waar je je de barre winters van die dagen nauwelijks van het lijf kon houden. Over kinderen die van school moesten om voor hun broertjes en zusjes te zorgen omdat pa en ma samen in het veen moesten werken om nog net genoeg te verdienen om het hoofd boven water te houden. Allemaal voorbij. En natuurlijk kun je vraagtekens zetten bij sommige aspecten van de vooruitgang zoals de kiloknaller, de marktwerking in de zorg en het TROS muziekfeest op het plein, maar gemiddeld zijn we er toch wel op vooruitgegaan sinds die dagen.


10 augustus 2012


Niet bij vogels alleen: Mook - Molenhoek





Mens en natuur

Ik lees in Koos van Zomerens ‘Naar de Natuur’. Daarin onder andere een betoog over mens en natuur, waarin hij vooral Rob Bijlsma aan het woord laat. Een paar citaten maken duidelijk hoe Bijlsma erover denkt. ‘Je moet geen compassie hebben met de mensen maar met de natuur. Natuurgebieden zijn er voor de dieren, mensen moet je daar weren.’ ‘… dat mensen uit natuurgebieden geweerd moeten worden, omdat de natuur het uitgangspunt moet zijn.’ Maar het ideale natuurgebied is dan zeker ook afgesloten voor Rob Bijlsma? ‘Nee,’ zegt hij zonder de minste gêne. ‘Ik mag daar komen. Ik doe er wat mee.’

Compassie met de natuur. Met welke natuur? vraag ik me dan meteen af. Met, om maar wat te noemen, het vossenjong of met het gruttokuiken? Met de leeuw of met de antilope? Want compassie is toch iets individueels? Je hebt toch geen compassie met een abstract begrip, met een theoretisch concept?
Een steriel standpunt, noemt Van Zomeren de visie van Bijlsma. ‘Je kunt je in Nederland geen natuurbescherming meer voorstellen zonder gebruik van publieke middelen, en ja, het woord zegt het al, publieke middelen.’
Het is het pragmatische standpunt dat Koos van Zomeren hier vertolkt: zonder publieke steun, zonder draagvlak geen natuurbescherming, geen natuur. En hoe creëer je dat draagvlak? Duidelijk, punt gemaakt.
Mijn bezwaar tegen de houding van Bijlsma gaat verder.
Waarom zouden we eigenlijk iets met natuur? Waarom willen we überhaupt draagvlak creëren? Waarom laten we het er niet gewoon bij? Hup, asfalteren die zooi!
Omdat natuur waarde heeft, misschien?
Maar voor wie heeft natuur dan waarde?
Voor ‘De Natuur’ zelf? Voor dat abstracte begrip, dat theoretische concept? ‘De natuur’ heeft geen mening. ‘De natuur’ heeft geen gevoel. ‘De natuur’ kan geen waarde aan iets toekennen. Voor ‘De Natuur’ maakt het niks uit of zij er een is met orchideeën en paapjes, of een met raaigras en nijlganzen.
Ja, dieren, voor dieren heeft de natuur waarde. Vanzelfsprekend. Voor een vos bijvoorbeeld heeft een polder vol jonge grutto’s grote waarde. Die jonge grutto’s zullen dan weer minder waarde hechten aan een polder vol met vossen. Allebei natuur: tegenstrijdige belangen, daar kunnen we niks mee. Wat moet je met je compassie met de natuur? Is dat compassie met de vos? Of met de grutto?
Dan blijft de mens over. De mens kan genieten van de natuur. De mens kan plezier beleven aan de natuur. Ik noem maar wat. En dat is precies wat ik zo node mis in het standpunt van Rob Bijlsma. Waar is de lol gebleven? Waar is het plezier gebleven dat we zouden kunnen hebben in de natuur? Het is allemaal zo streng, zo ouderwets calvinistisch. Natuur is leuk mensen, natuur is mooi, aan natuur kun je enorm veel plezier beleven. Natuurlijk weet ik ook wel dat er heel veel gruwelijks plaatsvindt in de natuur, dat het romantische beeld dat veel mensen van de natuur hebben, ver van de realiteit af staat. Maar juist daarom: waarom zouden we dan ons best moeten doen om die natuur te beschermen, te behouden, als het niet is omdat ze zo mooi kan zijn, omdat we er zo van kunnen genieten?
De natuur waar Rob Bijlsma zich druk om maakt, de natuur die Rob Bijlsma waardevol vindt, en Koos van Zomeren, en ik, heeft geen enkele waarde als er geen mensen zijn als Rob Bijlsma, Koos van Zomeren en ik en hopelijk nog vele anderen, die het die waarde toekennen. Dan kon het net zo goed raaigras en nijlganzen zijn in plaats van orchideeën en paapjes, niemand die het verschil merkt. En als die mensen onvoldoende de gelegenheid krijgen (of nemen) om die waarde te onderkennen, om van die natuur te genieten, dan verliest die natuur haar waarde. En dan ben je gauw uitgepraat. Kun je wel prachtige, zeldzame en kwetsbare natuur creëren, kun je wel je best doen om iets waardevols in stand te houden, maar wat schiet je ermee op als er niemand gaat kijken? Als niemand er lol aan beleeft? Wie zou dan die waarde moeten toekennen, als de mensen het niet doen? Wie zou de natuur mooi kunnen vinden, wie zou van de natuur kunnen genieten, als de mens dat niet doet? Aan een vos of aan een grutto hoef je niet te vragen hoe mooi ze de natuur vinden. Die zijn vooral geïnteresseerd in elkaar, als lekker hapje, of als gevaarlijke kuikendief.

17 februari 2012


Niet bij vogels alleen: Knooppunten