maandag 31 oktober 2016

Lentevreugd in de herfst

Tijdens het trektellen vanmorgen vooral voor ons doen behoorlijke aantallen houtduiven. Een paar flinke groepen en in totaal enkele honderden stuks: maakt vooral nieuwsgierig naar hoeveel ze er hadden op de oostelijke telposten. Verder onder andere enkele mooie groepen aalscholvers koersend door de blauwe lucht, een appelvink, keep, havik, een mooie sperwer laag over, wat waterpiepers en twee boomleeuweriken.
Twee uur later stond ik weer eens te wachten op een vogel die niet kwam. Urenlang wachten, wanneer heb ik dat ook alweer eerder meegemaakt? Oh ja, gisteren nog. Variaties op een thema: wij vogelaars hebben blijkbaar inderdaad niets beters te doen. Vandaag op Lentevreugd, bij Wassenaar, vanwege juveniele steppekiekendief die zich daar in de buurt al enige tijd ophoudt. Mooi weer met volop zon en prachtige, kleurrijke herfsttaferelen rondom. Oranjegele rietvelden, geelbruine of zelfs roodbruine boompartijen in het aangrenzende duinland, mooie vluchten van bij elkaar honderden kramsvogels over ons heen, baardmannetjes in de buurt, krijsende waterrallen, een late citroenvlinder, nee, we stonden ons niet te vervelen. En ineens een fraai vrouwtje blauwe kiekendief jagend boven het veld. Die leidde uiteraard tot de nodige verwarring; diverse mensen meenden eindelijk de step te hebben, ik ook, heel even, maar het was echt gewoon maar een blauwe. Ook mooi zat natuurlijk, maar niet de soort waarop we stonden te wachten.
Toen, over vieren al, na urenlang wachten op de vogel die maar niet kwam, toen zat-ie ineens, wie weet hoe lang al, op een halfkale duinhelling achter Lentevreugd. Nogal ver maar door de telescoop toch leuk te zien. En onmiskenbaar natuurlijk. Zie de rossig bruine kleur, de ongetekende onderdelen, de boa. Hadden we die maar wat eerder ontdekt, dat had ons heel wat tijd bespaard. Na een tijdje kroop hij (!) voetje voor voetje door het duinzand, iets wat ik geen enkele kiekendief ooit eerder heb zien doen, en verdween achter een duindoornstruikje. Verder werd vooralsnog niets meer van hem vernomen. Ik kon naar huis.

29 oktober 2016



vrijdag 28 oktober 2016

Brubo

Effe heen en weer naar Duindorp voor een bruine boszanger. Nou was dat ‘effe’ natuurlijk wensdenken en bleek de praktijk weerbarstig. Zoals te verwachten was. Signalen uit het veld waren duidelijk genoeg. Door heel wat mensen is de vogel dan ook slechts als ‘roepend’ ingevoerd. En het is er natuurlijk ook de soort niet naar. Dus duurde ‘effe’ ruim twee uur, staand aan dat grindpaadje randje Duindorp en turend in een ondoordringbare wirwar van takjes en twijgjes en doornig hout en vergeelde blaadjes, geen doorkomen aan, voor misschien tien tellen dat ik de vogel in beeld had, en daar mocht ik dus niks over klagen. Effectieve tijdsbesteding, efficiënt gebruik van je schaarse beschikbare uren, dat is iets waar wij vogelaars nog weleens een boompje over kunnen opzetten. Liefst een boompje met bruine boszanger. Maar die tien tellen, die waren die uren wachten en zoeken en luisteren of je misschien ergens een zacht, binnensmonds ‘tsjak’ hoorde, ruimschoots waard. Dat luisteren, door het geruis van de zeewind en het gekraak van het struweel heen, een langsfietsende vader met bakfiets met krijsend dochtertje, af en toe een passerende hondenuitlater en af en toe het kabaal van de trams verderop, dat lukte trouwens nog verrassend goed: al vrij gauw klonk een paar keer het zo vurig gewenste roepje uit de diepte van het stekelwoud. Daarna was het echter langdurig stil, wat brubo betreft. Die gaf geen teken van leven meer. Het leek een kansloze affaire. Maar na geruime tijd toch weer af en toe dat stille gesmak, ergens uit de nabijheid. En toen ineens zag ik ‘m, scharrelend door de lage restanten van begroeiing op de bodem van een betrekkelijk open plek in het duinstruweel. En enige tijd vol in de kijker, kruipend over een takje, even een kort stukje fladderend, even half verzonken tussen eeuwenoude bladeren op de grond en toen weer omhoog een takje op klauterend, als een muisje, veel meer is het niet, nauwelijks de moeite om twee uur of meer aan te besteden, maar wel met een fijn snaveltje, met een opvallende wenkbrauw- en oogstreep en verder vooral erg bruin, van boven meer nog dan van onderen, en dat alles maakte dit mormel tot een bruine boszanger, zeldzaamheid uit het verre Siberië of daaromtrent. Toen die na een stuk of tien tellen (en dan hoefde ik niet eens al te hard te tellen) weer uit beeld was, was mijn missie geslaagd en kon ik terug naar de tram, amper honderd meter verderop.
Voor een OV-vogelaar dus een uitstekende bestemming.

28 oktober 2016





maandag 24 oktober 2016

422 / 423: To see or not to see

Ben je net terug uit Texel en dringend toe aan een paar rustige dagen thuis, krijg je zó’n weekend! Dat begon al op vrijdag en dat was eigenlijk een dag te vroeg, had graag gehad dat het een dag later was gebeurd want toen op de Maasvlakte die bergheggenmus werd ontdekt, eerste voor Nederland, toen zat ik nog op Texel. Die bleek voor mij die dag niet meer haalbaar. Nou zijn er mensen die dat beest zelfs vanaf Vlieland of Schier nog gehaald hebben, maar daartoe ontbreekt mij toch iets. In de eerste plaats natuurlijk een auto, maar dat niet alleen. We waren druk met vertrekken van Texel: opruimen, inpakken, nog een beetje schoonmaken, ik pikte nog net even een mooie hop mee, vliegend over het veld bij Dorpzicht, en die heggenmus was intussen alweer uren onvindbaar. Toen die tegen half 1 eindelijk werd teruggevonden, was het te laat. Het is toch iets met prioriteiten die niet altijd even scherp staan afgesteld.
Dan vernauwt zich dus je hele bestaan tot die ene vogel, tot die ene vraag: krijg ik ‘m te zien of krijg ik ‘m niet te zien? To see or not to see, om een oude Engelse meester te parafraseren.
Niet, dus. Was zaterdag helaas onvindbaar. Toen ook nog eens de eerder gevangen kroonboszanger te Castricum werd teruggevonden, terwijl wij op de Maasvlakte vruchteloos naar een bergheggenmus liepen te zoeken en slechts goudhaantjes vonden die als een ware plaag door elk bosje en tussen alle graspollen kropen, zag ik de bui al hangen: dit ging een historisch rampweekend worden.
Maar toen deed zich een prettige ontsnappingsroute voor: provençaalse grasmus. Wel niet helemaal hetzelfde als bergheggenmus maar wel pas de negende voor Nederland en voor mij evengoed een nieuwe soort. Zou ik mee kunnen leven. Dus met de auto langs de zeedijk gesneld tot waar we andere auto’s en vogelaars zagen en ons in de achtervolging gestort. Het was weer hectisch, er deden zich weer taferelen voor van het soort dat leidt tot verhitte discussies op de daartoe geëigende internetfora en hilariteit aan de lunchtafel op het werk. Want de vogel maakte het ons niet gemakkelijk, hield zich meest schuil, vloog af en toe een stukje maar dook dan steevast gauw weer in een volgend struikje of een volgende helmpol en verplaatste zich zo honderden meters langs de dijk. Zodat wij er met zijn allen over de weg achteraan holden. Maar uiteindelijk kreeg ik ‘m bevredigend te pakken. Eerst zag ik ‘m mooi dichtbij langs vliegen en daarna ging-ie een paar tellen lang open en bloot op het prikkeldraad zitten. Het was een meer dan redelijke compensatie voor het missen van de bergheggenmus, vond ik.
Ook nog een poging gedaan tot kroonboszanger, want als je dan toch aan het autotwitchen bent, dan ook maar goed. Dat was echter teveel gevraagd: een uurtje gestaan bij het bosje in de duinen bij Castricum waar de vogel af en toe gezien was, maar niet meer gezien dan opnieuw wat goudhaantjes. Dat de vogel een half uurtje na ons vertrek toch nog door enkele mensen gezien was, dat mocht de pret niet drukken: een dag waarop je een lifer ziet, is een gelukkige dag. Hoeveel je er ook dipt.

Mocht ik dan zondag eindelijk genieten van een rustige dag thuis? Nee, want toen al vroeg in de ochtend de kroonboszanger werd gemeld, begon het toch weer te kriebelen. Castricum moest het worden. Effe heen en weer, hoopte ik, al weten we allemaal hoezeer dat ook anders kan lopen. Maar dit keer niet. Ik stond er nog maar net toen ik de vogel prachtig in beeld kreeg, even vrij zichtbaar tussen de bladeren. Groenig van boven, grijswit van onderen, vage vleugelstreep en zeer markante koptekening: bingo! Die was binnen. Twee uit drie: een superweekend. Bergheggenmus? Ach, bergheggenmus, wat zou het. Provençaalse grasmus en kroonboszanger: twee lifers in twee dagen, dat is wat telt.

23 oktober 2016


Meer: Blauwe rotslijster

zondag 23 oktober 2016

Van ver

Het was een fijn weekend hoor, het Dutchbirding vogelweekend op Texel. Lekker gevogeld, veel vogels, een paar toffe soorten, allemaal goed voor mekaar. Alle lof voor de organisatie. Maar een moeite dat het af en toe kostte! Het was ook een weekend van veel zwoegen, van eindeloos zoeken, van uren maken en van lang niet altijd loon naar werken. Zo holden we op zaterdagmiddag met zijn allen over smalle bospaadjes of zelfs dat niet op zoek naar de 23e blauwstaart voor Nederland, de vierde voor Texel (en pas mijn tweede, na negen jaar), die zojuist gevonden was in een krap bemeten stukje bos bij De Koog. Het was een klassieke, onvergetelijke megatwitch waarbij we elkaar met 300 man voortdurend voor de voeten liepen en struikelden over elkaars telescooppoten die als een soort ledematen aan ons lichaam hingen. In blinde paniek renden we keer op keer naar de plek waar het beestje volgens de rondzingende geruchten zojuist gezien zou zijn, maar waar die bij aankomst meestal net weer vertrokken was of anders wel onzichtbaar achter de ruggen van mijn gewaardeerde medevogelaars. Uren heeft dat gekost, met als resultaat niet meer dan een paar tellen dat ik de vogel enigszins herkenbaar in beeld had.
De volgende ochtend ging dat overigens een stuk beter: met een bescheiden groepje stonden we rustig te wachten langs het fietspad waar de vogel af en toe langs kwam. Een paar keer kreeg ik de vogel mooi te zien.
Kende dit verhaal uiteindelijk nog een happy end, dat gold niet voor bijvoorbeeld de draaihals die zich moest ophouden in de bosjes bij het NIOZ-complex in het Horntje. Ook daar hebben we aardig wat tijd aan besteed. Drie keer hebben we er gestaan en drie keer was het niks. Of voor de pallas boszanger die ik diverse keren op diverse plekken heb lopen zoeken: voor mij onvindbaar. Over de bruine boszanger wil ik het niet eens hebben: die is door bijna niemand gezien. En die kleine vliegenvanger, in hetzelfde stukje bos als de blauwstaart: drie keer lopen zoeken met als resultaat een vogeltje hoog in een boomkruin, door anderen iets beter gezien en bovendien gehoord dus het zal ‘m heus wel geweest zijn, en een dag later enkele keren een heel zacht rateltje. Het goede geluid, de goede plek: moet je ‘m nog gaan tellen ook.
Nou was het ook weer niet altijd zo moeizaam. Sommige zeldzaamheden werden ons als het ware in de schoot geworpen. Woestijntapuit bijvoorbeeld, toch niet de minste: zat netjes voor ons klaar op een akkertje ten zuiden van De Cocksdorp. Grote pieper: vloog zomaar over ons heen toen we aan het zoeken waren naar kleine vliegenvanger. Pestvogel: vloog op een onbewaakt moment over me heen in ons tuintje in de Krim (al was dat feitelijk het weekend niet meer). En bladkoning: kun je dat nog wel een zeldzaamheid noemen, dezer dagen? Mijn mooiste was het vogeltje dat midden op de Krim fanatiek zat te roepen en toen ineens overging op zang! Zingende bladkoning in Nederland: voor Texelaars misschien gesneden koek, maar voor mij een regelrechte sensatie. Toen-ie ook nog even mooi vrij zichtbaar was, was dit blako-momentje helemaal af.
En vlak voor ons vertrek kon ik ook nog net even een hop meepikken. Dus inderdaad: een paar toffe soorten, allemaal goed voor mekaar.

Nou zijn dit natuurlijk allemaal buitenstaanders, zelfs die blako. Verre reizigers die, in de meeste gevallen, ergens een verkeerde afslag hebben genomen. Behalve misschien die blako’s want daar komen er tegenwoordig zoveel van langs dat je misschien al moet spreken van reguliere doortrekkers. Ecologisch irrelevant: ze zeggen niets over hoe het ervoor staat met natuur en met vogels in Nederland (behalve misschien die blako's …). Maar het is natuurlijk wel oktober: vrijwel alles wat we op het eiland tegenkwamen, was passant, was reiziger. De roodborstjes die af en toe met tientallen langs de bosrand scharrelden, dat waren andere dan die zich van de zomer in onze tuinen ophielden. De talloze goudhaantjes die af en toe tot op een paar meter naderden op hun zwerftocht door het stekelig duinstruweel, die kwamen echt niet allemaal (allemaal niet, vermoedelijk) uit de dennenbossen op onze zandgronden. De koperwieken en de zanglijsters die af en toe met tientallen het veld bevolkten, de graspiepers die af en toe de lucht vervulden met hun schrille piepjes, het sperwertje dat over de akker schoot en alles in wilde paniek de lucht in joeg en de jonge slechtvalk die met krachtige slagen voor ons langs over het strand schoot: allemaal afkomstig van ver. De roodborstjes en de goudhaantjes evengoed als de blauwstaart en de woestijntapuit.

21 oktober 2016


2017: Meer lezen? Texel






zondag 9 oktober 2016

Jacobssteeg

Vanmorgen weer wezen trektellen aan de Jacobssteeg. Zoals bijna elke zaterdagochtend van half augustus tot half november. In principe staan we vanaf zonsopkomst twee en een half uur te tellen. Geen gejacht, geen gehaast, gewoon twee en een half uur stilstaan en met enkele Goede Vogelvrienden wachten op wat er komen gaat, op wat er over ons heen komt. Soms, als de trek dat toestaat, worden er ervaringen en herinneringen uitgewisseld, over vogels meestal, vogelaars onder elkaar immers. Soms wordt gezwegen en geconcentreerd geluisterd en gespeurd in die enorme hemelkoepel boven ons waarin je zoveel missen kunt. Zo zie je niet alleen de vogels zelf, maar ook de verschillende fases waarvan die vogels deel uitmaken over je heen komen. Als een soort periodiek systeem zie je in de loop van die drie maanden de soortsamenstelling veranderen. Eerst de gele kwikstaarten en pas als die zo goed als op zijn de eerste grote gele kwikstaarten. We hebben een rustige telpost: pas in de loop van september komt het met de graspiepers een beetje op gang. Daarna volgen de zanglijsters. Inmiddels zijn we toe aan de eerste koperwieken, waarmee voor de meeste vogelaars de herfst pas echt begonnen is. Zonder koperwieken (korfduiven, voor sommigen) geen herfst. Intussen passeren ook al de eerste vinken en veldleeuweriken, waarvan de hoofdmacht later in oktober passeert. De eerste groepen ganzen hebben we ook al gehad. Het wachten is nog op de eerste kramsvogels, daarna hopelijk af en toe wat zwanen en dan, als we heel veel geluk hebben, misschien kraanvogels. Meestal komen die niet zo westelijk en als ze wel zo westelijk komen, dan meestal niet bij ons.
Vanmorgen was het rustig op de telpost. Wat groepjes graspiepers, af en toe een grote gele kwikstaart, wat lijsters en een groepje kruisbekken. En groepen grauwe ganzen die alle kanten opvlogen, daar kun je niet zo veel mee. Tussendoor ook een paar groepjes kolganzen, die wel strak naar zuid vlogen. Er is weleens geopperd dat je de soort kunt herkennen aan de richting waarin ze vliegen. Zou handig zijn voor het vele zwijgzaam en hoog overvliegende kleine spul maar wetenschapsfilosofisch zitten daar natuurlijk wel wat haken en ogen aan. Dus maar niet gedaan.
Eerlijk gezegd is het meestal rustig op onze trektelpost. Met een flinke dosis jaloezie zien we telkens weer de resultaten langskomen van beter gesitueerde telposten, sommige ook dicht in de buurt. De verleiding is dan weleens groot … Maar ‘een telpost verplaatst men niet licht’, schreef ik ooit. Dat ging over onze vorige locatie, de renbaan op de Uithof, die we uiteindelijk noodgedwongen moesten verlaten toen uiteindelijk ook de renbaan zelf verdween. Dus nu staan we hier, aan de Jacobssteeg bij het bruggetje over de Biltse Grift, tussen De Bilt en de Uithof in. Zicht op de bosranden van Beerschoten, Vollenhove en Oostbroek in de verte, en op onder andere het provinciekantoor waarop soms net de slechtvalk herkenbaar is. Als in de verrekijker de punt op de i er wat langgerekt uitziet, richt dan de telescoop.
Intussen tikken de roodborsten erop los en roepen er nog wat tjiffen, hoewel veel minder dan een paar weken geleden. De roodborsten juist veel meer. Ook trek. Trek die je niet als zodanig waarneemt, die je niet registreert, die niet in onze annalen terechtkomt, maar ze komen van ver, die roodborsten, en die tjiffen, die moeten nog ver.

8 oktober 2016




dinsdag 4 oktober 2016

Blako-time

Gisteren waren er al onwaarschijnlijke aantallen gezien op de Waddeneilanden. Dat moest ook in het binnenland iets kunnen opleveren, hoopte ik tegen beter weten in. Maar zie, vanmorgen vond ik mijn tweede en mijn derde, en misschien ook wel mijn vierde eigen bladkoning deze herfst, en allemaal gewoon in mijn eigen, onvolprezen Gagelpolder, onder de rook van Utrecht.
Eerst hoorde ik in de westelijke Gagelpolder, op wat lokale vogelaars kennen als de roerdompenplek, een paar keer een verdacht roepje van het soort dat je eerst denkt van hé, was dat er niet een? gevolgd door een hardnekkig zwijgen zodat je het maar weer vergeet en verder fietst waarop de vogel toch weer roept zodat je toch weer denkt van hé, was dat er niet een? Aanvankelijk dacht ik ‘m maar te moeten negeren maar in het licht van de gebeurtenissen een half uurtje later anderhalve kilometer verderop, toch maar aan de annalen toegevoegd. Want een half uurtje later vond ik in de oostelijke Gagelpolder, in de bosjes tussen het stukje oude natuur daar en het bedrijventerreintje aan de Overvechtkant, maar liefst twee bladkoningen. De een riep enige tijd fanatiek en aanhoudend, de ander af en toe tussendoor uit een andere richting. Na een tijdje helaas allebei stil.
Mijn blako’s stonden niet op zichzelf. Er werd er vandaag nog een gevonden in Utrecht stad (terwijl ook de beide vogels van Bloeijendaal nog aanwezig waren), drie in Houten, een in Amersfoort, een in Vianen, een in Zeist en een aan de Lek bij Jaarsveld. Ongekende aantallen voor de provincie. De influx heeft blijkbaar het binnenland bereikt. Heerlijke soort, bladkoning, en heerlijk om daar mijn deel van mee te maken.


Verder vandaag alweer een groepje koperwieken over en al wat veldleeuweriken: allebei niks te laat. Ook alweer wat sijzen, een grote gele kwikstaart en een paar mooie groepen aalscholvers. Hoofdrol was er voor de graspiepers, niet voor niets de winnaar van de eurobirdwatch afgelopen zaterdag. Ik wist trouwens niet dat daar een wedstrijd aan verbonden was. Hoe dan ook, de herfst schrijdt voort.

3 oktober 2016





maandag 3 oktober 2016

Zee

Het was helaas een kansloze missie. Een vruchteloze poging om nog iets mee te pikken van de tamelijk spectaculaire zeetrek die onze kust afgelopen woensdag zomaar uit het niets getroffen had. Want waar kwamen ze ineens vandaan, al die grauwe pijlen, na een nazomer zonder wind van betekenis? Hoe dan ook, ik was weer eens een paar dagen te laat, zoals zo vaak: de stroom was opgedroogd, over zee nog slechts een handvol jan van genten. Nou zijn jan van genten altijd prachtig en thuis zie ik die niet dus laat ik niet al te hard klagen. En een weliswaar vrij verre maar toch herkenbare grote jager. En enkele imposante groepen lepelaars over zee, vele tientallen lepelaars op weg naar het verre zuiden. De eerste al toen ik net de bus uitstapte en nog niet eens wist dat de stroom pijlen was opgedroogd. Op het strand een mooie adulte geelpootmeeuw. En intussen een forse stroom graspiepers over ons heen naar zuid. Dat waren zo’n beetje de hoogtepunten van een ochtendje Katwijk aan Zee. Voor een binnenlander als ik helemaal zo gek nog niet maar het valt natuurlijk in het niet bij wat er een paar dagen eerder aan zee allemaal gezien was. Het blijft zoeken naar die ene perfecte dag aan zee, die ene dag dat je er wel bij kunt zijn.

Het is zeevogelen ten voeten uit. Ofwel er vliegt niks en je staat urenlang vruchteloos over een lege zee te turen, ofwel er staat een lekkere noordwester en je mist meer dan de helft van de vogels die worden omgeroepen. Vind je eindelijk eens iets, verdwijnt het binnen een paar tellen weer in een golfdal, vaak om nooit meer te worden teruggevonden, voor altijd onbekend. Soms vind je zo’n vogel tientallen meters verder weer terug, waarna zich meestal hetzelfde afspeelt. De tijd om er een fatsoenlijk etiketje op te plakken, krijg je nauwelijks. Soms vraag je je af, waar doe je het eigenlijk voor? Wat is daar nou de lol van?

Twee dagen later spoed ik me hals over kop naar Camperduin. Berichten over noordwest 5 tot 7 in de loop van de dag aan zee, bieden een onverwachte herkansing. De eerste uren daar vliegt er echter helemaal niks. Nou ja, wel grote sterns natuurlijk, en geregeld jan van genten en die zijn zoals gezegd altijd prachtig, maar het is niet waar je op gehoopt had, niet waarvoor je je hals over kop naar Camperduin had gespoed. En als eindelijk de wind behoorlijk is aangewakkerd, worstel ik zoals altijd met die zeevogels die temidden van die immense zee aan golven vaak zo ontzettend moeilijk te vinden zijn. Een kleine jager die wordt omgeroepen kan ik niet vinden. Een zwartkopmeeuw die wordt omgeroepen krijg ik ook al niet te pakken. En de eerste grauwe pijl van de middag: gemist. Maar intussen vind ik zelf een kleine jager die zich aan de horizon in een jacht op een paar meeuwen stort. En de volgende kleine jager die wordt omgeroepen krijg ik wel in beeld: een donker beest dat zich niet al te ver weg en aardig zichtbaar naar zuid spoed. Dan vind ik warempel zelf een grauwe pijl, af en toe zichtbaar als een soort kromgebogen spleet in het universum die zich tussen de golven door beweegt. Hij is al voorbij als ik ‘m oppik en al bijna uit beeld als ik me realiseer waar ik naar sta te kijken. En de volgende grauwe pijl die wordt gemeld krijg ik ook te pakken, even zichtbaar boven de golven, donker, spitse vleugels, gegoten in dat vliegbeeld dat al sinds on­heuglijke tijden de oceanen trotseert.
Dat is dus waarvoor je het doet. Het zijn die zwervers van de wereldzeeën die je een beetje deelgenoot maken van de mythe van de oceaan. Van die gren­zeloze onbekendheid van achter de horizon, waaraan ook de modernste communicatietech­no­logieën in we­zen geen eind hebben kunnen maken. Overal op land kun je, hoe ver ook, naar de horizon toe. Aan zee niet meer. Daar is achter de horizon een wereld die ons niet meer toe­behoort. En met zo’n grauwe pijl, of met zo’n jan van gent of kleine jager, geeft zich iets van die we­reld bloot, iets dat vrij is en onafhankelijk en zich niet in een kooitje of een rijtjeshuis laat stoppen. En dat daarmee een klein stukje van oeroude jongensdromen verwerkelijkt.

2 oktober 2016


Meer aan zee: Haat en liefde