zondag 26 februari 2017

Timorpark

Plaats van handeling: een druilerig parkje in Den Helder. Waar anders verliefde stelletjes hand in hand lopen, hondenuitlaters hun honden uitlaten en moeders hun kinderwagens voortduwen, liepen vanochtend louter mannen (louter mannen!) omhangen met prijzige apparatuur, verrekijkers, telelenzen, telescopen en statieven die ze bijna deden wankelen, te speuren langs bosranden en kreupelhout. Een merkwaardig schouwspel, hoewel tegenwoordig eigenlijk zo merkwaardig niet meer. Allemaal naarstig op zoek, allemaal vergeefs, vooralsnog.
Er valt heel wat te halen, dezer dagen in de kop van Noord-Holland. Daarom met vijf man (louter mannen!) plus auto een dagje naar het hoge noorden. Hoofddoelsoort was natuurlijk de bruine klauwier die een week geleden is gevonden in het Timorpark in Den Helder. Ja, het was weer zover: spectaculaire soort op een nogal atypische en onspectaculaire plek. Je kunt er zo je gedachten over hebben maar hij zat er, al minstens een week en waarschijnlijk al veel langer, en dat schiep verplichtingen. Een stadparkje in Den Helder was dus ons hoofddoel vandaag. Maar het was er een troosteloze bedoening vanmorgen. Het regende, al zowat de hele ochtend, en van de klauwier geen spoor. Met een beetje regen af en toe hadden we wel rekening gehouden, maar niet met dit! Dit zag er niet goed uit! Een uurtje lopen zoeken, en anderen waren natuurlijk al veel langer aan het zoeken. Maar van de klauwier geen spoor. Een plaatselijke hondenuitlater suggereerde dat-ie dood was, omdat-ie gisteren zo tam was geweest, zich tot op enkele meters afstand had laten zien, ja, wrijf het er maar in! Nee, dit zag er niet goed uit.
Je voelt je wel een beetje een loser op zo’n moment, beklagenswaardig en zelfs enigszins belachelijk, rondsjouwend in de regen in dat parkje in Den Helder. Tijd voor plan B: we gaan effe iets anders doen en komen wel weer terug als (indien) het weer droog wordt. Er valt heel wat te halen immers, dezer dagen in de kop van Noord-Holland. De tegenwoordig bijna jaarlijkse kleine topper en buffelkopeend bijvoorbeeld, in wat wel de Zuiderhaven wordt genoemd maar in feite een enorme binnenzee is tussen Den Oever en het IJsselmeer. Beide zeldzame Noord-Amerikaanse dwaalgasten, nou ja, tenzij …, eenden immers. Ze zaten in een reusachtige groep kuifeenden en waren daartussen nog best lastig te vinden, maar had je ze eenmaal, dan waren ze mooi en helder. Buffelkop natuurlijk sowieso, dat is zo’n echt parade-eendje dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, maar ook de wat subtielere kleine topper liet de benodigde kenmerken zien: wat grover gemarmerde bovenzijde (ten opzichte van gewone topper, hier overigens niet aanwezig), nog wat zwakke tekening op de witte flanken, een klein beetje een punthoofd en soms heel kort, als-ie even zijn kop uit de veren stak, de hele fijne zwarte nagel aan de snavelpunt. Als bonus hier ook nog een roerdomp die enige tijd voor ons rondvloog voor-ie in het riet verdween en dat was eigenlijk nog de mooiste van allemaal, eerlijk gezegd.
In de velden richting Amstelmeer vonden we in een grote groep rotganzen een zwarte en een witbuikrotgans, trouwens ook een jaarlijks fenomeen hier. Het zat ons sinds de klauwierendip dus bepaald niet tegen en inmiddels was ook de regen opgehouden en was het dus tijd om terug te keren naar Den Helder. Daar aangekomen was de situatie op de regen na ongewijzigd: mannen gekromd onder hun apparatuur die zich spiedend bewogen langs bosranden en loerden in het kreupelhout. Weinig aanleiding tot optimisme, maar geroep en druk gebaren brachten een opeenvolging van activiteiten teweeg. Iemand ging hollen, iemand anders ging ook hollen, ook ik ging hollen en achter mij gingen nog meer mensen hollen. Niemand wist maar iedereen hoopte en zo belandden we met zijn allen aan het uiteinde van het parkje waar, inderdaad: bruine klauwier was herrezen! Daar zat-ie dan, lang naar uitgekeken en nauwelijks nog verwacht, maar schitterend tot op soms amper tien meter afstand en af en toe vrij zichtbaar laag in een struikje. Of op de grond, snoepend van de meelwormen die voor hem waren neergelegd. Wat een stoere vogel! Pas de tweede voor Nederland en afkomstig uit het hele verre oosten: wat een ontknoping na die treurige ochtend alweer enkele uren geleden.

25 februari 2017





maandag 20 februari 2017

Het nieuwe vogels kijken

Vergeet Kester Freriks, dit is het nieuwe vogels kijken: bij Bleiswijk tussen velden als biljartlakens en bedrijventerreinen als spookdorpen bij een berg oude stenen en achtergelaten gereedschappen op zoek naar, nou ja, naar fraters dit keer. Het was er niet eens lelijk, was het er maar lelijk. Het was er saai! Zeldzaam saai. Wat op zich op een bepaalde manier ook wel een verdienste is, maar zonder fraters wordt die saaiheid toch wel moeilijk te verdragen, en fraters waren net op dit moment natuurlijk in geen velden (velden als biljartlakens) of wegen te bekennen. Wat eigenlijk ook wel normaal zou moeten zijn voor een plek als dit, midden tussen velden als biljartlakens en bedrijventerreinen als spookdorpen. Maar na een tijdje toch maar naar Benthuizen gefietst, waar ik belandde in het Bentwoud, zo’n typisch hedendaags stuk nieuwbouwbos met menigten aan armzalige miniboompjes, met open velden en golfbaan en met strak getrokken lanen langs nog meer armetierige bosranden. Over het nieuwe vogels kijken gesproken. Nou ja, ooit is het allemaal echt bos natuurlijk, met statige woudreuzen, groots en majestueus. Een mooie dichtbij langs vliegende velduil vormde het eerste succesje van deze tot nu toe vrij roemloze middag. In sierlijke vlucht met kalme vleugelslagen schreed hij langs enkele clubjes golfers die daar totaal geen oog voor hadden. Ieder zijn hobby, denk ik dan. Verderop uitgestrekte open stukken met laag woekerende ruigtevegetatie. Zal later ook wel bos worden, vrees ik, maar nu nog goed voor diverse dames blauwe kiekendief, voor torenvalken en buizerden (op één moment acht tegelijk in de lucht) en voor zingende veldleeuwerik. En tenslotte fraai laag boven me rond vliegend een ruigpootbuizerd. En daar was het natuurlijk om te doen geweest, deze helletocht door onze hedendaagse zelfbouwnatuur.

19 februari 2017







zaterdag 18 februari 2017

Totaal onbelangrijk

Twee weken lang was-ie onbelangrijk. Ach, zo’n eend … Dan besluit je hem toch maar eens op te gaan zoeken, en dan is-ie ineens enorm belangrijk geworden. Want ja, dan wil je hem hebben ook. Je wilt niet voor niks de trein naar Voorhout genomen hebben, niet voor niks die luttele kilometers gefietst hebben naar de Leeweg, halverwege Noordwijk. Dus ruim een uur staan uitkijken over kale akkers en een brede sloot met smienten, krakeenden ook, en holenduiven op het land, een grote zilverreiger en zingende veldleeuwerik. Dat laatste moet met lichte opwinding gelezen worden want zingende veldleeuwerik! Amper februari en het wordt alweer lente. Maar geen siberische taling, zeldzame dwaalgast uit het verre noordoosten. Of ontsnapte kooivogel natuurlijk, voorlopig houd ik het nog op een ontsnapte kooivogel.
Effe naar Noordwijk, naar de Coepelduynen aldaar, voor een taigaboomkruiper. Ook al uit het noordoosten, maar veel minder ver en dus veel minder zeldzaam. Mooi stukje binnenduinland, zingende boomleeuweriken en uiteindelijk fraai de taigaboomkruiper gezien, foeragerend langs boomstammen. Zeer wit van onderen, een giga wenkbrauwstreep en de juiste vorm van het trapje. Ook roepje gehoord. Nou is het met dat roepje lastig gewone boomkruiper helemaal uit te sluiten. Wit van onderen en wenkbrauwstreep sluiten die ook nooit helemaal uit en het trapjeskenmerk is in levende lijve moeilijk met zekerheid vast te stellen. Gelukkig liep er ook een fotograaf rond en die had mooie foto’s gemaakt: trapjeskenmerk onmiskenbaar. Dus inderdaad taigaboomkruiper.
Terug naar de plek van de taling: situatie ongewijzigd. Nog steeds spiedende vogelaars. Nog steeds smienten en krakeenden en holenduiven maar nog steeds geen sibtaling. Nog een dik uur aan besteed maar het mocht niet zijn vandaag. Althans, niet wat betreft siberische taling. Terug naar Voorhout maar weer.
Nou ja, eenmaal thuis is het toch weer gewoon maar een eend. Waarschijnlijk een ontsnapte kooivogel. Totaal onbelangrijk.

18 februari 2017


Meer dips: https://guuspeterse.blogspot.com/2017/04/de-zwakste-schakel.html

dinsdag 14 februari 2017

Weekend

Het was me weer het weekend! Dat begon al vrijdag. Ja, voor mij begint het weekend op vrijdag, min of meer mijn vaste dag voor effe heen en weer, tussen de huishoudelijke verplichtingen door. Vroeger heette dat pappadag, inmiddels zijn de dochters daar al vele jaren te oud voor. Dat betekent des te meer ruimte voor effe heen en weer. Dit keer verleidde de melding van enkele europese kanaries in Rhenen me tot effe heen en weer naar dit oude stadje aan de Nederrijn. Het was overigens mijn tweede poging, wat betreft eurokanaries: twee weken terug stond ik twee uur vergeefs te wachten / liep ik twee uur vergeefs te zoeken in een buitenwijk van Ede, enkele kilometers verderop. Deze plek was veel mooier: wat oude, half ommuurde tuinrestanten in de schaduw van de overigens stevig ingepakte Cuneratoren en aan de rand van de uiterwaarden langs de rivier. Er was een bultig grasveldje, enkele statige lindebomen en een ruig veldje met bossen uitgebloeide bijvoet. En daar vond ik bijna meteen de kanaries. Later zaten ze ook af en toe in de bomen en brachten daar zelfs aarzelend hun rinkelende gezang ten gehore. Het was een bijna intiem moment, ik en die kanaries omgeven door dat oeroude stukje Europa, omgeven ook door mensen, weliswaar onzichtbaar want het oogde verlaten op deze plek als een decor van de middeleeuwen, maar er woonden in dat decor ook echte mensen, mensen die hier hun thuis hadden, hoe onvoorstelbaar dat ook leek.

De zaterdag werd gekleurd door sneeuw, en door een prachtige groep pestvogels in De Bilt. Zo’n groep die, voor zover ze niet in de omringende kale bomen zaten toe te kijken tot enkele al te opdringerige vogelaars en/of fotografen (daar wil ik vanaf zijn) weer gepaste afstand hadden genomen, scharrelden in het struikgewas en bungelden aan de twijgen en intussen vlijtig bezig waren de vruchten te plukken van dat struikgewas. Ik besteedde er een uurtje aan en dat dat was een bijzonder aangenaam uurtje, kan ik u verzekeren.

En vandaag waren we op excursie met vogelwacht Utrecht. Een bitterkoude winterdag. Het had volop gesneeuwd afgelopen nacht. Dat betekende een sprookjesachtige, witte wereld om ons heen, maar ook af en toe acrobatische toeren, zowel op de fiets op weg naar de verzamelplaats als in de auto op smalle, besneeuwde weggetjes in de polders rond Strijen, met kuilen en gaten en steile oevers die voerden naar koude sloten. Om ons heen nog een ongerept wit winterlandschap waarin overigens slechts spaarzaam wat groepjes ganzen en zeker niet de dwerggansjes waar we naar op zoek waren. Maar wel een smelleken, eerst fraai op de besneeuwde akker en daarna voor ons langs over het land vliegend om te eindigen op een slootkant aan de andere kant van de weg. En die smelleken maakte met name één van de excursanten bijzonder gelukkig. Tenslotte vonden we ook de dwergganzen, op de plek waar ze zich blijkbaar al dagen lang ophouden, maar die zaten er niet erg appetijtelijk bij. Ver weg, matig licht, ternauwernood herkenbaar, nee, het hoogtepunt van de dag zouden ze niet worden.
Ik was, na mijn succesvolle ondernemingen op vrijdag en zaterdag, bereid vandaag genoegen te nemen met één goede soort, het was de vraag of de dwergganzen daartoe al mochten dienen, en verder lekker te gaan genieten van soorten die hier wat gebruikelijker zijn maar die we in onze eigen regio met een lantaarntje moeten zoeken. En dan meestal nog niet vinden kunnen. Het is een wat moeizame indeling. Behoorde de smelleken tot die laatste categorie? Of was dat toch al die ene goede soort waar ik naar op zoek was? En die zwarte zeekoet? Na enig zoeken hadden we die al vrij gauw gevonden langs de Brouwersdam, en natuurlijk: een hele goede soort. Maar toch ook een soort die hier wel gebruikelijk is de laatste jaren: het is alweer het vierde opeenvolgende jaar dat we die hier aantreffen. Het mocht de pret niet drukken: het blijft een hele goede soort. Tot de tweede categorie behoren in ieder geval de middelste zaagbekken. Maar die zijn natuurlijk wel zo fraai dat iedere miza, zoals ingewijden hem noemen, enige momenten van toewijding waard is. En er zaten er heel wat langs de dam, zodat het onvermijdelijk was dat vele daarvan niet de toewijding kregen die ze verdienden.
Het was ouderwets koud op de Brouwersdam, en de zee oogde op het eerste gezicht ouderwets leeg. Het tweede gezicht is hier altijd beter: na de zeekoet vonden we ook al gauw de eerste roodkeelduiker, de eerste zwarte zee-eend, de eerste kuifduiker, de tweede roodkeelduiker, de derde roodkeelduiker enzovoorts. We ontdekten ook een parelduiker. Dat wil zeggen: af en toe zag iemand even een duiker boven water waarvan hij of zij dacht dat het ‘m was maar die steeds weer onder water verdwenen was voordat iemand het kon bevestigen. Ik zeg dat overigens zonder enige scepsis want zelf zag ik hem twee keer net zo kort maar, vooral de tweede keer, duidelijk genoeg: contrastrijke kop met donkere kopkap en ogen die niet vrij in het wit lagen maar schuil gingen in de donkere kap; snavel recht tot iets naar beneden neigend en opvallende witte dijvlek.
Verder langs de dam volop van die soorten die hier weliswaar gebruikelijk zijn maar die we in onze eigen regio met een lantaarntje moeten zoeken. IJseenden, dit jaar talrijker dan ooit langs de dam. Zilverplevieren, rotganzen, eiders, paarse strandlopers, genoeg te genieten.
Aan de overkant, op Schouwen Duiveland, oogde het inmiddels een stuk minder wit, een stuk minder winters. Je voelde het er niet aan af maar blijkbaar was er toch enige dooi gaande. Een zoektocht rond de Stolpweg leverde geen resultaat op waarna we, na een bezoekje aan de Heerekeet, de Oude Prunje en omstreken aan een onderzoek onderwierpen. Dat leverde weer nieuwe prettige soorten op als kluut, zwarte ruiter, kleine zilverreiger en lepelaar, plus grote aantallen rotganzen, wulpen en zilverplevieren. Onder meer; altijd onder meer. Waarna we, terug op Goeree, afsloten aan het Volkerak, waar we tussen de kuif- en tafeleenden diverse toppers vonden.
Waarna we in kleine kring nog even doorgingen met zomaar een rondje oostelijk Overflakkee, waarbij we onder andere het schone Ooltgensplaat bezochten, blauwe kiekendief, sperwer en kramsvogel aan de daglijst konden toevoegen en tenslotte nog een blik wierpen over de voormalige slikken van de Hellegatsplaten. Het zijn zulke laatste momenten van een rijk gevulde dag, als het late middaglicht langzaamaan begint plaats te maken voor beginnende avondschemer en als niets meer hoeft omdat je al zoveel gezien hebt, die soms nog de meest hardnekkige herinneringen nalaten.

12 februari 2017







vrijdag 3 februari 2017

Burgemeesters

Vroeger, ja, vroeger stapte je voor één burgemeester al in de trein naar Scheveningen. Maar de inflatie heeft de afgelopen jaren stevig toegeslagen en tegenwoordig zijn er daar tien voor nodig. Ik had ze natuurlijk ook al dit jaar. Een prachtige grote burry tot op amper tien meter afstand op het strand van Katwijk aan Zee, en een fraaie kleine heen en weer vliegend langs de IJmuider zuidpier. Ook nog eentje trouwens diezelfde dag op het strand bij Noordwijk. Ik hoefde dus niet zo nodig voor een paar burgemeesters naar Scheveningen. Maar nu er al enkele weken tot wel acht grote en ook nog een paar kleine worden gemeld op het noorderstrand van Scheveningen, kon ik uiteindelijk niet thuis blijven. Burgemeesters zijn al geruime tijd relatief talrijk langs de Nederlandse kust, sinds een hevige winterstorm begin dit jaar ongekende aantallen naar West-Europa heeft gedreven en bovendien de stranden heeft geplaveid met schelpen en zeesterren die enorme aantallen meeuwen aantrokken. En nu lijkt het erop dat zowat al die burgemeesters zich verzameld hebben op dat ene stukje strand even ten noorden van Scheveningen. En terwijl de grote aantallen meeuwen alweer zijn verdwenen, zijn juist de burgemeesters nog blijven hangen. Voor ons betekent dat feest. Want hoewel veel vogelaars een beetje hun neus ophalen voor al die jonge meeuwen die in variatie nauwelijks onderdoen voor soepganzen en stadsduiven en die nemen we immers ook niet serieus, vinden we allemaal de burgemeesters, ook de onvolwassen beesten, hele fijne vogels. Afkomstig uit het hoge noorden zijn ze in de meeste winters slechts in zeer kleine aantallen in Nederland aanwezig. De meeste blijven ver ten noorden van ons overwinteren. Dat op zich maakt ze natuurlijk al aantrekkelijk. Voeg daarbij hun opvallende verenkleed, sterk afwijkend van onze eigen jonge meeuwen, en je ziet dagelijks mannen (meest mannen) gewapend met telescopen en telelenzen op het strand. Zeker als de burgemeesters daar met zovele zijn.
Ik had de vogels tot nu toe nog laten lopen. Had andere soorten, ringsnavelmeeuw en taigarietgans nog even voorrang gegeven, maar vandaag vond ik het de hoogste tijd om de heren met een bezoek te vereren. (Ja, om een of andere reden vind ik vooral de grote burgemeesters altijd heren, hoewel eerder nog roverhoofdmannen, met hun stoere koppen en zware snavel; kleine ogen veel liever, veel zachtaardiger met ronde kopjes en veel bescheidener snavels.) Dus de trein naar Den Haag genomen, de tram naar het Zwarte Pad en van daar het strand op, waar ik verderop de mannen al zag staan achter hun telescopen en telelenzen. De groep meeuwen waar ze naar stonden te kijken zag er van afstand maar bescheiden uit, nog een stuk bescheidener dan ik me had voorgesteld. Maar toen ik wat dichterbij kwam zag ik al gauw twee grote en bijna witte beesten ertussen: dat moesten haast wel twee grote burgemeesters zijn, nam ik aan. En eenmaal ter plaatse bleken dat lang niet de enige te zijn. Burgemeesters waren hier bijna in de meerderheid. Ik telde minimaal zeven grote en drie kleine. Anderen kwamen in hun tellingen zelfs nog ietsje hoger uit. Dat is voor de statistici. Ik was met mijn aantallen meer dan tevreden. Temeer omdat de vogels tot op amper tien meter van ons kwamen en zich geweldig lieten bekijken. Dat leverde een uiterst prettig en onvergetelijk uurtje op. Opvallend was de enorme variatie, met name onder de grote burgemeesters. Enkele waren er bijna wit, met slechts spaarzame fijne tekening op hun lichtbeige grondkleur. Andere waren juist behoorlijk donker voor een burgemeester, met grauwe grijsbruine buiken en veel prominentere donkere tekening op hun verenkleed. Maar allemaal hadden ze lichte, beige tot bijna witte en vrijwel ongetekende handpennen. En dat is wat we willen zien. Dat is wat een burgemeester tot een burgemeester maakt.

3 februari 2017