vrijdag 31 mei 2013

Winter in Zeeland

De bedoeling was natuurlijk om eens een keer in de lente te gaan kijken in een gebied dat we vooral uit de winter zo goed kennen. De Zuid-Hollandse en Zeeuwse delta: bekend van velden vol ganzen, van winterse eendenscharen op de brede wateren, van kiekendieven wankelend boven de akker. Niet vandaag. Maar toen we vanaf de Grevelingendijk nabij Ouddorp naar het eilandje Markenje en omringende slikken stonden te kijken, was van die lente ook niet veel te merken. Een harde, koude wind uit noordwest deed ons bijna krimpen. Op onze hurken in de luwte van de auto was het nog net uit te houden. Maar wel hier op heel schappelijke afstand want door de telescoop prima herkenbaar diverse broedende dwergsterntjes en ook al meteen een paar strandplevieren: ziezo, de doelsoorten van de dag maar vast binnen. Ook een zwartkopmeeuw af en toe en een paar noordse sterns droegen bij aan de feestvreugde.
Op de Brouwersdam, vol in die winterse noordwester, kwamen we de auto niet eens uit. Hoefde ook niet: de dwergsterntjes zaten er vlak onder de dam op het strand en foerageerden boven de branding. Prachtig! Baltsgedrag, slepen met visjes, allemaal tekenen die wezen op nestelen in de nabijheid, maar ik zou niet weten waar.
Op de Delingsdijk op Schouwen, met uitzicht op de noordelijke Prunjepolder, was het wat draaglijker. De wind was weliswaar nog hard, maar de temperatuur iets milder en het grijze luchtdek vertoonde steeds meer slijtplekken. Maar het waren vooral de strandplevieren die ons hart verwarmden. Tenminste vier vonden we er, vlak onder de dijk op de eerste stukjes kwelder. Lang niet meer zo mooi gezien en daarmee was deze dag definitief geslaagd, vond ik.
Daarna zochten we het een eiland verderop, voor de twitch van de dag: terekruiter op het wad langs de Westerscheldedijk nabij ’s-Gravenpolder. We staken de Zeelandbrug over, snelden langs de Zeeuwse akkers, zochten onderweg vergeefs naar morinellen en ander fijn spul en arriveerden op onze bestemming toen de zon inmiddels uitbundig scheen en het waarachtig lenteachtig aanvoelde. De terek hadden we gauw gevonden, dus alles zat mee deze dag, tot nu toe. Hij zat wel niet heel dichtbij, maar was per telescoop toch erg mooi te zien. Op geheel eigen wijze foerageerde hij over het wad, omringd door tureluurs en bergeenden: laag op de poten, iets opgewipte snavel en proporties die ‘m een beetje de allure gaven van een stripfiguur. Een grijs beest, met af en toe luid en duidelijk de donkere vleugelboeg. Om het af te maken. De zomerkleed rosse grutto’s, zilverplevieren, kanoeten en bonte strandlopers, onder meer, waren hier dan wel bijzaak, maar dan toch bijzonder fraaie bijzaak.
Zo waren we vlakbij het haventje van Hansweert aangeland. En Hansweert is dezer dagen een begrip in vogelend Nederland. Want in Hansweert heeft een schip aangemeerd met enkele mussen uit Kaapverdië aan boord. Ship assisted, daarover bestaat geen enkele twijfel; bovendien aan boord uitgebreid gevoerd, meegelokt als het ware uit donker Afrika en intussen hier nog nauwelijks de boot af geweest: geen schijn van kans natuurlijk voor de Nederlandse lijst maar nu we er toch waren dachten we, toch maar even een kijkje nemen.
Nou, dat werd niks: vogels lieten zich niet zien. Een stel vogelaars en fotografen stond er wat beteuterd bij: nee, al uren lang niks. Vanmorgen waren ze even op de kade geweest, vertelde men, maar daarna waren ze niet meer gezien. Er waren wel mannen met netten gesignaleerd. Voor wat het waard is.
Dat was dus de dip van de dag. Een zware was het eerlijk gezegd niet.
Als afsluiting gingen we op de terugweg nog even langs bij de noordse nachtegaal in de Biesbosch. Die viel dan weer niet mee. Met enige moeite hoorden we af en toe wel wat flarden en sommige van die flarden waren onmiskenbaar, dus op de lijst mocht-ie, maar heel erg bevredigend was het niet. Dan deden de cetti’s zangers het beter: minstens vier zaten er om beurten te zingen in het kleine stukje dat we aandeden. En al is die in de Biesbosch natuurlijk net zo gewoon als een koolmees in onze achtertuin, voor iemand die niet uit de streek komt blijft dat toch een leuke soort.


26 mei 2013

dinsdag 21 mei 2013

Goede tijden slechte tijden

Ik miste de afgelopen dagen bijna al het goede. (Wat vogels betreft dan, laten we het vooral niet erger maken dan het is.) Dat begon afgelopen vrijdag toen de gestreepte strandloper die zich al enkele dagen ophield in een drassig stukje weiland bij Kockengen, juist die dag onvindbaar bleek. Zaterdag bleken drie uren rondhangen nabij het kijkscherm van Mariëndal, bij Den Helder, niet voldoende om de aldaar verblijvende baardgrasmus ook maar één tel in beeld te krijgen. Een beoogde gratis twitch bleek een gratis dip tussendoor. En zondag was de zwarte ooievaar van De Banen in noord Limburg, die ochtend nog gemeld, de verdere dag onvindbaar. ‘Nothing works’, zou Catweazle zeggen. Ach, denk je dan, na de derde dip in drie dagen: met zo’n mooie wielewaal kun je toch onmogelijk ongelukkig naar huis gaan. Eerst vloog hij laag over me heen, daarna zat hij maar liefst een paar tellen lang volkomen vrij en vol in de kijker in een gat in de boomkruin. Zeldzaam moment! Daarnaast was De Banen nog een primeur voor me: nooit eerder geweest, en dit was natuurlijk een prima gelegenheid om aan die omissie een eind te maken. Toen ik de gemiste zwooi eenmaal had weggeslikt, beviel de kennismaking me al met al toch prima. Want overal zongen de wielewalen, vlak voor de hut joeg een boomvalk, en eerst een rode wouw en daarna een wespendief vlogen over. En in het nabije Schoor had ik ook nog eens mijn eerste zomertortel van het jaar. Los van dat alles waren natuurlijk De Banen zelf, en het naastgelegen Sarsven ruimschoots een bezoekje waard, met of zonder zwarte ooievaar. Fraaie vennen met rondom licht geheimzinnige oevers van struweel en rietland, van die oevers waar je je van alles tussen en achter kunt voorstellen, en wat eilandjes van kreupelhout met een minutenlang roerloze ijsvogel nabij. Temidden van het noord Limburgse land met volop geelgorzen, daarmee maak je mij altijd blij, en boompiepers, veldleeuwerik, gele kwikstaarten. En, wat ook telt: volop zon vandaag, tegenwoordig misschien nog wel zeldzamer dan een zwarte ooievaar.
Maar hoe je het ook draaide en keerde, het bleven drie hele leuke soorten die ik was misgelopen. Drie op een rij. Alle drie geen halszaken natuurlijk, maar vrolijk wordt je er niet van. En intussen van dat nare, miezerige herfstweer dat je het gevoel geeft dat de zomer alweer voorbij is. Daarom was dat cadeautje van vandaag wel heel erg welkom. Tussen de middag de melding: bijeneters te Oostbroek. Da’s maar een goed kwartier fietsen. Ergens kun je het niet geloven, maar gaan moet je.

Door de grijze miezervlagen die af en toe op me neer waaien, haast ik me langs de fotogenieke bouwkunst van de Uithof. Als ik eenmaal op Oostbroek ben aangekomen, zie ik overal bijeneters! Je gelooft je ogen niet. Af en toe vliegen er één of twee rond, dan weer zwieren er drie tegelijk door het luchtruim tussen twee bosranden in. Hier zit er eentje in de boom, elders zitten er twee naast elkaar te keuvelen. Soms zitten ze aardig dichtbij en ineens vliegen ze met zijn allen om ons heen. Alle kleuren van de regenboog laten ze zien! Meer kleuren zul je in één vogel zelden aantreffen. Het is ongelooflijk: drie-en-twintig, ja echt, maar liefst drie-en-twintig bijeneters bij elkaar! Van zo’n groep ben je zelfs in Spanje stil. Ik weet niet of ik ze alle 23 gezien heb hoor, maar veel waren het er en het was waanzinnig. Geruime tijd vertoefden ze rond het grasveld ten zuiden van het gebouw en waren daar schitterend te zien, rustend in de bomen. Af en toe vlogen er een paar de boom uit, maakten een rondje en keerden terug in de bomen. Menige dikke hommel be­landde zo in bijeneter-buik. Toen het echt ging regenen, verhuisde de groep naar de westkant van het gebouw, waar ze zich hoog in de bomen schuilhielden en een stuk lastiger te zien waren. Mij kon dat allang niet meer deren.
Door de regen naar huis. Wat heerlijk toch: zulk droevig weer en dat het je niks kan schelen.

21 mei 2013