maandag 28 november 2016

300

Sommige mensen willen er 7000, al hebben die daar wel de hele wereld voor nodig. Ik neem genoegen met 300. 300 soorten vogels in één jaar, in Nederland: een bescheiden ambitie. Er zijn ook mensen die president van de Verenigde Staten willen worden, of Olympisch kampioen 100 meter hardlopen. Dat is maar weinigen gegeven, maar die 300, dat kan iedereen.
Ik moet er wel bij zeggen dat die ambitie pas de kop opstak, toen ik er al bijna was. Nog bescheidener dus, die ambitie. Maar nou wil ik het halen ook. Dus afgelopen weekend lekker wezen jaarsoorten sprokkelen. Te beginnen gisteren naar Zutphen, vanwege waterspreeuw bij een stuw in de Berkel tussen Warnsveld en Almen. In Utrecht scheen de zon, een prachtige herfstdag lag in het verschiet. In Zutphen was het grijs en mistig en waterkoud en werd het desondanks een prachtige herfstdag. Aan alles, ook aan het meest alledaagse, kleeft mystiek op zo’n dag. Schimmen van bosranden en boomgroepen die opdoemen uit de nevels, het weggetje dat, geflankeerd door bomen als olifantpoten, oplost in het niets, bosranden die vage flarden van herfst dragen en het nevelige, door bosschages en grasweiden omgeven landhuis van Het Waliën.
De waterspreeuw was overigens gauw gevonden, en liet zich weer erg mooi zien. Dat is trouwens bij de meeste waterspreeuwen het geval, geen erg lastige soort. Behalve dat-ie ook weleens een paar dagen zoek schijnt te zijn. Maar vandaag niet. Vandaag zat-ie afwisselend te badderen in het water rond de in de stroom aangebrachte stenige barrières die hem ongetwijfeld aan zijn geboortegrond deden denken, of te zingen op de stuw alsof het lente was.

Vandaag was het veel minder koud. Minder mistig ook. Aanvankelijk wel weer tamelijk grijs maar later kwam zelfs af en toe heel dunnetjes de zon erdoor zodat de laatste flarden herfst aan de bosranden, gisteren nog zo vaag, ineens helder opflakkerden. In een context van glooiende velden en ruige akkers die zich wellustig in de schoot van het heuvelland vleiden tot aan de bosranden beneden, op zoek gegaan naar de grauwe gorzen die sinds enkele jaren overwinteren in het noordelijk Limburgs heuvelland rond Puth, Doenrade en Windraak, minder bekend dan Valkenburg, Schin op Geul en Berg & Terblijt maar net zo mooi en veel stiller. Eerst was ik bij Puth, waar ze meestal worden gezien en waar ik ze de afgelopen paar jaar zelf ook gevonden heb. Daar was het echter stil, behalve wanneer een van de diverse jagende blauwe kiekendieven van alles uit de akker joeg, rietgorzen, veldleeuweriken, duiven, maar geen grauwe gorzen. Dus ‘omhoog’ naar Windraak en naar de andere kant van de N276, waar ze de laatste dagen ook af en toe gevonden worden. Daar, langs een onverhard weggetje dat langs wat bosjes en losse boompjes omlaag het dal in hobbelt, eerst een man sperwer die vlak langs me heen achter een klein vogeltje aan joeg. Daarna een mooie man geelgors. En tenslotte grauwe gorzen. Een paar zaten er hoog in een hel vergeelde boom verderop, prachtig in de telescoop, en toen ze op- en een tijdje klikkend rondvlogen bleken het er dertien te zijn. Later zag ik ze weer in die boom, zo dichtbij, zo mooi in het zonnetje inmiddels en zo vol in de telescoop dat zelfs ik met mijn armzalige apparatuur een herkenbaar fotootje van ze kon maken. In Nederland zag ik ze zo nooit eerder.
Daar stond ik dus, helemaal in mijn eentje met een stel grauwe gorzen in de telescoop, die als je ze zo in beeld hebt helemaal niet saai meer zijn, en het fraaiste Limburgse heuvelland om me heen, glooiend naar de laagtes waar het versleten herfstkleed nog om de bosranden heen geslagen hing. Er zijn minder prettige manieren om je zondagmiddag door te brengen.
En jawel: 298 vandaag, en daar ging het natuurlijk allemaal om.

27 november 2016













Geen opmerkingen:

Een reactie posten