dinsdag 2 augustus 2016

Verlangen naar slangenarend

Ah, Koos van Zomeren. Die schreef laatst weer zoiets moois. ‘Zoals een hond in beweging komt voor een haas, zo komt ons brein in beweging zodra het een raadsel ontwaart. En zoals je een hond, omdat hij nu eenmaal in hazen is geïnteresseerd, ook achter een stok of een tennisbal kunt laten aanrennen, zo kan dat brein van ons, omdat het nu eenmaal zo werkt, zich verliezen in kwesties zonder nut. Het bestaan van God. De tijd vóór de oerknal. De herkomst van orchideeën die onder het raam van je werkkamer zijn komen staan.’ (Koos van Zomeren, Alles is begonnen.)
Wat betreft de lijst van kwesties zonder nut waar een mens zich mee kan bezighouden, die kan natuurlijk oneindig worden uitgebreid. Bijvoorbeeld het zoeken naar een slangenarend op het Fochteloërveen, tot vier keer toe, terwijl je de vogel van het Dwingelderveld al hebt gezien. Hoewel dat misschien eerder te vergelijken is met de hond die achter een stok of een tennisbal aanrent, dan met de mens die zich verliest in het bestaan van God of de tijd vóór de oerknal.
Ik had overigens niks te klagen hoor. Was niet naar Thyencamp gekomen om zeldzame vogels te scoren en had intussen toch maar mooi een subadulte man grauwe kiekendief ontdekt boven het nabije Hijkerveld. Er waren in elk geval geen meldingen op Waarneming vóór ik ‘m daar tegen het lijf liep. Bos en hei, stukjes hoogveen met stille vennetjes en grafheuvels en daarop aansluitend Diependal, met zijn uitkijkhut midden tussen de plassen en de rietvelden met zicht op lepelaars en zilverreigers, roodhalsfuut en af en toe fraai visarend. Verder nog grauwe klauwieren, geoorde futen, roerdomp, zingende wielewalen en kraanvogels natuurlijk, prachtige kraanvogels. En zoals gezegd de slangenarend van het Dwingelderveld, machtig jagend boven de hei. Maar die van het Fochteloërveen: twee slangenarenden in één vakantie, in Nederland, dat zou wat zijn toch? En maar twaalf kilometer fietsen van onze blokhut: eigenlijk was dát onze slangenarend, niet die van het Dwingelderveld.
De eerste keer dat je ‘m niet vinden kunt, denk je nog: pech gehad, volgende keer beter. Na drie vergeefse bezoeken denk je: zit-ie er eigenlijk nog wel? Waarnemingen waren schaars de voorbij week, en nauwelijks afdoende gedocumenteerd. Maar je hebt het nog niet gedacht of er verschijnt op Waarneming een puntgave foto: hij zit er nog! Zo’n eenvoudige vogel is dan een rode lap geworden, en als ware ik een stier: nog één keer naar het Veen. Vergeefs, opnieuw. Vogel liet zich aan mij simpelweg niet zien. Ook niet op dagen dat-ie er wel door anderen was waargenomen. Ik sprak een keer iemand die me vertelde dat hij de vogel kort daarvoor vanuit de uitkijktoren over het grote veen had zien vliegen. Als ik de tijden een beetje reconstrueer, moet die bijna over me heen gevlogen zijn. Stond toen zeker de oranje zandoogjes te bestuderen die met tientallen door de vegetatie fladderden. Of een venglazenmaker, meende ik, die patrouilleerde boven een vennetje. Allemaal beneden! Naar boven moest ik kijken. Dat heb ik ook wel gedaan hoor, volop. Wespendief, boomvalk, bruine kiekendief, af en toe een buizerd natuurlijk, maar geen slangenarend. Niet toen ik omhoog keek. Een raadsel is het eigenlijk ook wel.
Ach, het is slechts een kleine smet.

29 juli 2016




1 opmerking:

  1. Prachtige stukjes, Guus. Zojuist heb ik een oude aangehaald op De mening van Evert (http://demeningvanevert.blogspot.nl/2016/08/de-betere-pokemonjacht.html).

    BeantwoordenVerwijderen