dinsdag 11 augustus 2015

Mussen

Laat in de avond waren we gearriveerd op het vliegveld van Sal en de nacht hadden we doorgebracht in een soort overdekte winkelstraat met aan de ene kant een lege aankomsthal en aan de andere een lege vertrekhal en de hele nacht door een paar bewakers en schoonmakers. Bij het eerste ochtendlicht betrad ik voor het eerst Afrikaanse bodem en meteen hoorde ik van alle kanten een musachtig getsjilp. Ik had mijn eerste vogel van Afrika gevonden: kaapverdische mus.
Kaapverdische mus was mijn eerste vogel in Kaapverdië, en het moet er zowat ook wel mijn laatste zijn geweest. (Of waren dat toch de bruinnekraven uit de auto op weg naar het vliegveldje van São Vicente?) Verrassend was dat niet: kaapverdische mussen heb je in Kaapverdië overal. Echt overal. In de stad, hoog in de bergen, in de steenwoestijnen die glooien aan de voet van de bergen, aan zee en in de schaarse begroeide stukjes in het laagland, overal kaapverdische mussen. Verwacht je een klauwier, krijg je kaapverdische mus. Verwacht je een leeuwerik, krijg je kaapverdische mus. Waar je in een ander land een tapuit zou verwachten, of een roodstaartje: kaapverdische mus.

Jaren geleden leerde ik tijdens mijn studie over de eilandtheorie en Kaapverdië is voor die theorie een perfecte illustratie. De Kaapverdische eilanden zijn vulkanische eilanden. Ooit zijn ze als het ware uit zee verrezen en aanvankelijk leefde er dus helemaal niets. Al het leven is er van het vasteland komen aanwaaien, vliegen of zwemmen. En de eilandtheorie leerde destijds (en het is zo voor de hand liggend allemaal dat er intussen vast niet veel aan veranderd zal zijn) dat het aantal soorten dat op zo'n eiland leeft, afhankelijk is van de afstand tot het vasteland en van de grootte van het eiland. Hoe verder van het vasteland, hoe minder soorten er op het eiland terecht zijn gekomen en hoe kleiner het eiland, hoe minder er zich hebben kunnen handhaven. Ofwel: hoe verder van het vasteland en hoe kleiner het eiland, des te minder soorten kun je er verwachten.
De Kaapverdische eilanden zijn meest betrekkelijk klein, de grootste zijn amper twee keer Texel, en ze liggen tamelijk ver van het Afrikaanse vasteland af. Er zijn dus weinig soorten te verwachten, en dat klopte. In drie weken tijd kwam ik tot niet meer dan 35 soorten vogels. In Nederland spaar je die gemakkelijk in een middagje bij elkaar. Ik klaag daar overigens niet over want wat er wel zat was vanuit mijn West-Europees perspectief vrijwel altijd bijzonder. Maar het is natuurlijk bar weinig. En dat zijn dan nog vogels, die kunnen vliegen. Zoogdieren bijvoorbeeld kunnen niet vliegen en die zijn er dan ook nauwelijks, afgezien van de talloze geiten die overal het land kaalvreten, maar die zijn er door de mens gebracht. Slangen schijnen er helemaal niet voor te komen, hagedissen en dergelijke ook vrijwel niet. Het gevolg is dat lang niet alle ruimte, lang niet alle niches die het landschap biedt, door een aparte soort worden ingenomen. Er ontbreekt gewoon van alles, niet omdat er geen geschikt biotoop voor is, maar simpelweg omdat het nooit de eilanden heeft bereikt. En het lijkt erop dat de kaapverdische mus veel van die openstaande niches heeft ingenomen.
Grappig is dat zijn vocabulaire bijna net zo veelzijdig is als zijn biotoopkeuze. Meestal klinkt-ie als een wat afwijkende mus, maar soms dacht ik iets leeuwerikachtigs te horen en dat bleek dan toch een kaapverdische mus. Soms hoorde ik een snel gekwetter dat deed denken aan van die mediterrane grasmusjes: kaapverdische mus. En ook als je schelle fluittonen hoort of schor geratel, schrik niet, meestal is het alweer een kaapverdische mus.


11 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië: zeldzaam?
Meer buitenlandse zaken: Wandelen en fietsen in Zuidwest Wales


1 opmerking: